7 + 33

De dagen nu, die David geregeerd heeft over Israel, zijn veertig jaren; zeven jaren heeft hij geregeerd in Hebron, en in Jeruzalem heeft hij drie en dertig jaren geregeerd. 1 Koningen 2 : 11 info

David regeerde veertig jaar. Deze periode wordt onderverdeeld in 7 + 33 jaar. 7 jaar regeerde David in Hebron en 33 jaar in Jeruzalem. Aanvankelijk was David koning te Hebron. Na zeven jaar vroegen de mannen van Juda aan David of hij ook over hen koning wilde zijn. De verdeling van een tijdsperiode in 7 + 33 komt vaker voor in de Bijbel . Deze Bijbelstudie laat zien waar dat het geval is. De “7” is een aanduiding van de zeven jaar van de zeventigste week van Daniël 9. Die start direct na de “opname” van de Gemeente. Deze zeven jaar zijn de eerste zeven jaar van de volgende (zesde) bedeling. Aan heteinde van de zeventigste week is de zesde bedeling niet afgelopen. Na de zeventigste week volgt er een korte periode (half jaar), waarin de 144.000 Israëlieten verzegeld zullen worden. Zij verkondigen het evangelie in de wereld in de periode van de “33”. Dit getal staat voor de 33 jaar tussen de zeventigste week en het aanbreken van het koninkrijk. Bij de aanvang van het koninkrijk zullen er alleen nog gelovigen zijn en is de satan gebonden.


De zesde bedeling (er zijn zeven bedelingen) bestaat uit 7 jaar en 33 jaar. In deze korte studie worden beide periodes uitgelegd. De eerste zeven jaar van de zesde bedeling zijn ontleend aan Daniël 9. In dit Schriftgedeelte wordt over zeventig weken gesproken.

*
24 Zeventig weken zijn bestemd over uw volk, en over uw heilige stad, om de overtreding te sluiten, en om de zonden te verzegelen, en om de ongerechtigheid te verzoenen, en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, en om het gezicht, en den profeet te verzegelen, en om de heiligheid der heiligheden te zalven.
25 Weet dan, en versta: van den uitgang des woords, om te doen wederkeren, en om Jeruzalem te bouwen, tot op Messias, den Vorst, zijn zeven weken, en twee en zestig weken; de straten, en de grachten zullen wederom gebouwd worden, doch in benauwdheid der tijden.
26 En na die twee en zestig weken zal de Messias uitgeroeid worden, maar het zal niet voor Hem zelven zijn; en een volk des vorsten, hetwelk komen zal, zal de stad en het heiligdom verderven, en zijn einde zal zijn met een overstromenden vloed, en tot het einde toe zal er krijg zijn, en vastelijk besloten verwoestingen.
27 En hij zal velen het verbond versterken een week; en in de helft der week zal hij het slachtoffer en het spijsoffer doen ophouden, en over den gruwelijken vleugel zal een verwoester zijn, ook tot de voleinding toe, die vastelijk besloten zijnde, zal uitgestort worden over den verwoeste. Daniël 9 : 24-27 

Deze profetie over de zeventig weken heeft betrekking op het volk van Daniël (= uw volk) en over de stad Jeruzalem (= uw heilige stad). Een week staat voor een periode van zeven jaar. Dit komt in de Bijbel vaker voor.

1. 7 + 33 jaar

20 Alzo diende Jakob om Rachel zeven jaren; en die waren in zijn ogen als enige
dagen, omdat hij haar liefhad.
21 Toen zeide Jakob tot Laban: Geef mijn huisvrouw, want mijn dagen zijn vervuld, dat ik tot haar inga.
22 Zo verzamelde Laban al de mannen dier plaats, en maakte een maaltijd.
23 En het geschiedde des avonds, dat hij zijn dochter Lea nam, en bracht haar tot
hem; en hij ging tot haar in.
24 En Laban gaf haar Zilpa, zijn dienstmaagd, aan Lea, zijn dochter, tot een dienstmaagd.
25 En het geschiedde des morgens, en ziet, het was Lea. Daarom zeide hij tot
Laban: Wat is dit, dat gij mij gedaan hebt; heb ik niet bij u gediend om Rachel?
waarom hebt gij mij dan bedrogen?
26 En Laban zeide: Men doet alzo niet te dezer onzer plaatse, dat men de kleinste
uitgeve voor de eerstgeborene.
27 Vervul de week van deze; dan zullen wij u ook die geven, voor den dienst, dien
gij nog andere zeven jaren bij mij dienen zult. Genesis 29 : 20-27

8 Gij zult u ook tellen zeven jaarweken, zevenmaal zeven jaren; zodat de dagen
der zeven jaarweken u negen en veertig jaren zullen zijn. Leviticus 25 : 8

Uit deze Bijbelteksten blijkt dat een jaarweek een periode van zeven jaar beslaat. Deze tijdsduur dient ook met betrekking tot de zeventig weken uit de profetie van Daniël 9 aangehouden te worden. In Daniël 9 : 25 wordt vermeld wanneer de zeventig weken zouden beginnen. Vanaf het moment, dat het woord uitging om “te doen terugkeren en Jeruzalem te bouwen”, zouden 7 en 62 weken verlopen. Ze worden samen genoemd. Het gaat om totaal 69 aaneengesloten weken. Op het moment dat dat woord is uitgegaan mochten een aantal Joden naar het land terugkeren. Toen begon een periode van zeventig weken (490 jaar). Ná die zeventig weken zou alle ongerechtigheid van Israël verzoend zijn en zou er een eeuwige gerechtigheid zijn aangebracht. Gedurende de 69 weken zou men wederkeren en de stad Jeruzalem (her)bouwen. Na die 69 weken zou de Messias uitgeroeid worden. Het is zeer opmerkelijk dat er niet staat “in de zeventigste week”. Tot het einde toe zou er krijg (= oorlog) zijn. Dit wordt nog steeds ná de 69 weken genoemd. De zeventigste week is in deze profetie van Daniël 9 nog steeds niet genoemd. Die laatste week wordt pas in vers 27 genoemd. Dit betekent dat er een bepaalde tijd verloopt tussen het einde van de 69 weken en het begin van de zeventigste week. Tot op “Messias de Vorst” vinden we een aaneengesloten periode van 69 weken (= 483 jaar). Deze 69 weken waren – volgens Sir Robert Anderson in “The coming Prince” – exact (tot op de dag nauwkeurig!) voorbij op de dag dat de Heer Jeruzalem naderde. Dit staat bekend als de zogenaamde intocht in Jeruzalem.

37 En als Hij nu genaakte aan den afgang des Olijfbergs, begon al de menigte der
discipelen zich te verblijden, en God te loven met grote stemme, vanwege al de
krachtige daden, die zij gezien hadden;
38 Zeggende: Gezegend is de Koning, Die daar komt in den Naam des Heeren!
Vrede zij in den hemel, en heerlijkheid in de hoogste plaatsen!
39 En sommigen der Farizeën uit de schare zeiden tot Hem: Meester, bestraf Uw
discipelen.
40 En Hij, antwoordende, zeide tot hen: Ik zeg ulieden, dat, zo deze zwijgen, de
stenen haast roepen zullen.
41 En als Hij nabij kwam, en de stad zag, weende Hij over haar,
42 Zeggende: Och, of gij ook bekendet, ook nog in dezen uw dag, hetgeen tot uw
vrede dient! Maar nu is het verborgen voor uw ogen.
43 Want er zullen dagen over u komen, dat uw vijanden een begraving rondom
u zullen opwerpen, en zullen u omsingelen, en u van alle zijden benauwen;
44 En zullen u tot den grond nederwerpen, en uw kinderen in u; en zij zullen in
u den enen steen op den anderen steen niet laten; daarom dat gij den tijd uwer
bezoeking niet bekend hebt. Lukas 19 : 37-44

De Heer naderde de stad Jeruzalem en weende over haar, omdat de stad niet wist dat het de tiende dag van de eerste maand (= 10 nisan) was en dus de dag waarop het paaslam in huis genomen moest worden. Volgens Sir Robert Anderson was dit tevens de laatste dag van de 69-ste week. Vandaar de woorden van de Heer “Och, of gij ook bekendet, ook nog in dezen uw dag, hetgeen tot uw vrede dient.” De tijdgenoten van de Heer waren zich echter niet bewust dat het de laatste dag van de 69-ste week was. Vermoedelijk kende of begreep (en geloofde!) niemand van Zijn tijdgenoten de profetie van Daniël 9. Daarom weende de Heer over de stad, want Hij wist welk oordeel over haar zou komen. Vergelijk in dit verband Matthéüs 23 : 37:

 Jeruzalem, Jeruzalem! gij, die de profeten doodt, en stenigt, die tot u gezonden zijn! hoe menigmaal heb Ik uw kinderen willen bijeenvergaderen, gelijkerwijs een hen haar kiekens bijeenvergadert onder de vleugels; en gijlieden hebt niet gewild. Matthéüs 23 : 37

De Heer had het verlangen Zich over Jeruzalem te ontfermen, maar de inwoners van Jeruzalem wilden niet. Daarom zou hun huis woest gelaten worden (Matthéüs 23 : 38). Na de 69 weken zou de Messias uitgeroeid worden en zouden de stad en het heiligdom verdorven worden. De zogenaamde “intocht in Jeruzalem” vond vijf dagen vóór de kruisiging van de Messias plaats. De Messias werd dus vijf dagen ná het beëindigen van de 69-ste week uitgeroeid. In het jaar ‘70 van onze jaartelling werd de stad Jeruzalem verwoest. De zeventig weken worden verdeeld in 69 weken (7 + 62) en één week. Daniël 9 geeft een scheiding tussen de 69 weken en de zeventigste week aan. Nadat de Messias uitgeroeid zou zijn en de stad en het heiligdom vernietigd zouden zijn, zou er een bepaalde tijd verlopen vóórdat de laatste week (de laatste zeven jaar) zou beginnen. Deze onderbreking wordt in Daniël 9 : 26 aangegeven. Uit Daniël 9 : 27 blijkt dat de zeventigste week in twee gelijke delen wordt verdeeld. Dit betekent dat deze week uit twee delen van 3 1/2 jaar bestaat. Het gaat (rekenend met profetische jaren -info- om twee perioden van 1260 dagen. Deze tijdsaanduiding staat in Openbaring 12 : 6:

En de vrouw vluchtte in de woestijn, alwaar zij een plaats had, haar van God bereid, opdat zij haar aldaar zouden voeden duizend tweehonderd zestig dagen. Openbaring 12 : 6

De laatste (de zeventigste) week duurt uiteraard ook zeven jaar. Er rest een periode van zeven jaar om de ongerechtigheid te verzoenen, een eeuwige gerechtigheid aan te brengen en om de heiligheid der heiligheden te zalven. Uit Daniël 9 blijkt dat er een bepaalde tijd verloopt tussen het einde van de 69 weken en het begin van de zeventigste week. Er is een “onderbreking” gedurende de zeventig weken. Hoewel deze onderbreking vaak ook volledig wordt overgeslagen, is hij op veel plaatsen in de Bijbel terug te vinden. Een voorbeeld is de profetie die door de Heer Zelf werd aangehaald.

16 En Hij kwam te Nazareth, daar Hij opgevoed was, en ging, naar Zijn gewoonte, op den dag des sabbats in de synagoge; en stond op om te lezen.
17 En Hem werd gegeven het boek van den profeet Jesaja; en als Hij het boek
opengedaan had, vond Hij de plaats, daar geschreven was:
18 De Geest des Heeren is op Mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd; Hij heeft Mij
gezonden, om den armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen, die
gebroken zijn van hart;
19 Om den gevangenen te prediken loslating, en den blinden het gezicht, om de verslagenen heen te zenden in vrijheid; om te prediken het aangename jaar des Heeren.
20 En als Hij het boek toegedaan en den dienaar wedergegeven had, zat Hij neder; en de ogen van allen in de synagoge waren op Hem geslagen. Lukas 4 : 16-20

De Heer citeert hier Jesaja 61:

1 De Geest des Heeren HEEREN is op Mij, omdat de Heere Mij gezalfd heeft, om een blijde boodschap te brengen den zachtmoedigen; Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van harte, om den gevangenen vrijheid uit te roepen, en den gebondenen opening der gevangenis;
2 Om uit te roepen het jaar van het welbehagen des HEEREN, en den dag der
wraak onzes Gods; om alle treurigen te troosten; Jesaja 61 : 1, 2

De Here Jezus plaatste achter “het aangename jaar des Heeren” een punt. In Jesaja 61 : 2 staat er echter nog iets achteraan: “en den dag der wraak onzes Gods; om alle treurigen te troosten”. Dit deel van het vers liet de Here Jezus achterwege, omdat dát deel van de profetie bij Zijn eerste komst niet in vervulling ging. In Jesaja 61 staan beide delen in één vers genoemd. Het eerste deel van het vers is circa 2000 jaar geleden vervuld, terwijl het tweede deel van het vers nog steeds profetisch is. Er blijkt een lange periode tussen te zitten, maar die wordt hier gewoon overgeslagen. Tijdens deze onderbreking heeft de Heer Zich voor Israël verborgen.

16 En de HEERE zeide tot Mozes: Zie, gij zult slapen met uw vaderen; en dit volk zal opstaan, en nahoereren de goden der vreemden van dat land, waar het naar toe gaat, in het midden van hetzelve; en het zal Mij verlaten en vernietigen Mijn verbond, dat Ik met hetzelve gemaakt heb.
17 Zo zal Mijn toorn te dien dage tegen hetzelve ontsteken, en Ik zal hen verlaten, en Mijn aangezicht van hen verbergen, dat zij ter spijze zijn, en vele kwaden en benauwdheden zullen het treffen; dat het te dien dage zal zeggen: Hebben mij deze kwaden niet getroffen, omdat mijn God in het midden van mij niet is?
18 Ik dan zal Mijn aangezicht te dien dage ganselijk verbergen, om al het kwaad, dat het gedaan heeft; want het heeft zich gewend tot andere goden. Deuteronomium 31 : 16-18

1 Voorts zeide ik: Hoort nu, gij hoofden Jakobs, en gij oversten van het huis
Israëls! Betaamt het ulieden niet het recht te weten?
2 Zij haten het goede, en hebben het kwade lief; zij roven hun huid van hen af, en hun vlees van hun beenderen.
3 Ja, zij zijn het, die het vlees mijns volks eten, en hun huid afstropen, en hun
beenderen verbreken; en vaneen leggen, gelijk als in een pot, en als vlees in
het midden eens ketels.
4 Alsdan zullen zij roepen tot den HEERE, doch Hij zal hen niet verhoren; maar zal Zijn aangezicht te dier tijd voor hen verbergen, gelijk als zij hun handelingen kwaad gemaakt hebben. Micha 3 : 1-4

In een kleinen toorn heb Ik Mijn aangezicht van u een ogenblik verborgen;
maar met eeuwige goedertierenheid zal Ik Mij uwer ontfermen, zegt de
HEERE, uw Verlosser. Jesaja 54 : 8

De Heer heeft vele malen aangekondigd dat Hij Zich zou verbergen als het volk Hem niet gehoorzaam zou zijn. Er staat echter ook dat het voor bepaalde tijd zou zijn. Na die tijd zou de Heer Zich weer over het volk ontfermen. Dat gebeurt als Israël zich in geloof tot de Heer wendt.

25 Daarom zo zegt de Heere HEERE: Nu zal Ik Jakobs gevangenen wederbrengen, en zal Mij ontfermen over het ganse huis Israëls, en Ik zal ijveren over Mijn heiligen Naam;
26 Als zij hun schande zullen gedragen hebben, en al hun overtreding, met
dewelke zij tegen Mij hebben overtreden, toen zij in hun land zeker woonden, en er niemand was, die hen verschrikte.
27 Als Ik hen zal hebben wedergebracht uit de volken, en hen vergaderd zal hebben uit de landen hunner vijanden, en Ik aan hen geheiligd zal zijn voor de ogen van vele heidenen;
28 Dan zullen zij weten, dat Ik, de HEERE, hunlieder God ben, dewijl Ik ze gevankelijk heb doen wegvoeren onder de heidenen, maar heb ze weder verzameld in hun land, en heb aldaar niemand van hen meer overgelaten.
29 En Ik zal Mijn aangezicht voor hen niet meer verbergen, wanneer Ik Mijn
Geest over het huis Israëls zal hebben uitgegoten, spreekt de Heere HEERE. Ezechiël 39 : 25-29

De tijd waarin de Heer verborgen is, zal pas aan het einde van de zesde bedeling voorbij zijn. Vanaf het moment van de opname (wegrukking) van de Gemeente begint de Heer Zich echter – nu en dan – te openbaren. De eerste aan wie Hij Zich bekend zal maken is de Gemeente, Zijn lichaam. Dit is tevens het begin van de zeventigste week. De geschiedenis van Jozef in Egypte is in dit opzicht zeer profetisch. De zeven jaar van de zeventigste week zullen in de (nabije) toekomst komen, op het moment dat de Gemeente van de aarde wordt weggenomen.

1 En er werd een groot teken gezien in den hemel; namelijk een vrouw, bekleed met de zon; en de maan was onder haar voeten, en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren;
2 En zij was zwanger, en riep, barensnood hebbende, en zijnde in pijn om te baren.
3 En er werd een ander teken gezien in den hemel; en ziet, er was een grote rode draak, hebbende zeven hoofden, en tien hoornen, en op zijn hoofden zeven koninklijke hoeden.
4 En zijn staart trok het derde deel der sterren des hemels, en wierp die op de
aarde. En de draak stond voor de vrouw, die baren zou, opdat hij haar kind zou verslinden, wanneer zij het zou gebaard hebben.
5 En zij baarde een mannelijken zoon, die al de heidenen zou hoeden met een ijzeren roede; en haar kind werd weggerukt tot God en Zijn troon.
6 En de vrouw vluchtte in de woestijn, alwaar zij een plaats had, haar van
God bereid, opdat zij haar aldaar zouden voeden duizend tweehonderd zestig dagen. Openbaring 12 : 1-6

Dit is de omschrijving van een vrouw die een mannelijke zoon baart, die wordt weggerukt tot God en Zijn troon. De term “mannelijke zoon” zou op Christus Zelf kunnen worden toegepast, maar niet in dit geval. Hij is namelijk nooit van de aarde weggerukt. Daarom slaat dit op Zijn Lichaam, de Gemeente. Die wordt wél weggerukt. Hetzelfde Griekse woord voor “weggerukt” (harpazo = harpazo) wordt in 1 Thessalonicenzen 4 : 17 met “opgenomen” vertaald. Voor het goed begrijpen van Openbaring 12 is het nodig Leviticus 12 : 1-4 te lezen.

1 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:
2 Spreek tot de kinderen Israëls, zeggende: Wanneer een vrouw zaad gegeven, en een knechtje gebaard zal hebben, zo zal zij zeven dagen onrein zijn; volgens de dagen der afzondering harer krankheid zal zij onrein zijn.
3 En op den achtsten dag zal het vlees zijner voorhuid besneden worden.
4 Daarna zal zij drie en dertig dagen blijven in het bloed harer reiniging; niets
heiligs zal zij aanroeren, en tot het heiligdom zal zij niet komen, totdat de
dagen harer reiniging vervuld zijn. Leviticus 12 : 1-4

Het gaat hier ook om een vrouw die een knechtje baart. Het is heel opmerkelijk dat in dit gedeelte staat dat de vrouw “zaad” geeft. Dit is niet normaal bij een vrouw. “Zaad geven” is normaal de omschrijving voor het mannelijke deel van de gemeenschap. Normaal ontvangt de vrouw zaad van de man. “Zaad” heeft in de eerste plaats betrekking op de Here Jezus
Christus.

3 Toen viel Abram op zijn aangezicht, en God sprak met hem, zeggende:
4 Mij aangaande, zie, Mijn verbond is met u; en gij zult tot een vader van menigte der volken worden!
5 En uw naam zal niet meer genoemd worden Abram; maar uw naam zal
wezen Abraham; want Ik heb u gesteld tot een vader van menigte der volken.
6 En Ik zal u gans zeer vruchtbaar maken, en Ik zal u tot volken stellen, en
koningen zullen uit u voortkomen.
7 En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u, en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God, en uw zaad na u.
8 En Ik zal u, en uw zaad na u, het land uwer vreemdelingschappen geven, het gehele land Kanaän, tot eeuwige bezitting; en Ik zal hun tot een God zijn.
9 Voorts zeide God tot Abraham: Gij nu zult Mijn verbond houden, gij, en uw
zaad na u, in hun geslachten. Genesis 17 : 3-9

Paulus geeft hier commentaar op.

Nu zo zijn de beloftenissen tot Abraham en zijn zaad gesproken. Hij zegt niet: En den zaden, als van velen; maar als van een: En uw zade; hetwelk is Christus. Galaten 3 : 16

Paulus past de belofte aan Abraham en zijn zaad in de eerste plaats op Christus toe. Vervolgens slaat het op degenen die ván ofwel ín Christus zijn. Zij worden tot Christus gerekend. Die “in Christus” zijn, behoren gedurende de huidige (vijfde) bedeling tot het Lichaam van Christus, terwijl Christus Zelf het Hoofd is. (éfeze 1 : 20-23)

Als een vrouw een jongetje gebaard had, zou zij 7 dagen onrein zijn (Leviticus 12). Op de achtste dag zou het jongetje besneden worden. Daarna zou de vrouw nog 33 dagen onrein zijn. Dit gedeelte is in ieder geval op de geboorte van de Here Jezus van toepassing.

21 En als acht dagen vervuld waren, dat men het Kindeken besnijden zou, zo
werd Zijn Naam genaamd JEZUS, welke genaamd was van den engel, eer Hij
in het lichaam ontvangen was.
22 En als de dagen harer reiniging vervuld waren, naar de wet van Mozes, brachten zij Hem te Jeruzalem, opdat zij Hem den Heere voorstelden;
23 (Gelijk geschreven is in de wet des Heeren: Al wat mannelijk is, dat de moeder opent, zal den Heere heilig genaamd worden.)
24 En opdat zij offerande gaven, naar hetgeen in de wet des Heeren gezegd is, een paar tortelduiven, of twee jonge duiven. Lukas 2 : 21-24

Leviticus 12 : 1-4 kreeg een letterlijke vervulling bij de geboorte van de Here Jezus. “De dagen harer reiniging” (vers 22) is een omschrijving van de gehele periode van veertig dagen. Ze gingen namelijk naar de tempel. Gedurende de veertig dagen was zij onrein en mocht zij de tempel niet naderen. Vanuit Leviticus 12 weten wij dat de veertig dagen direct een aanvang namen op het moment dat de bevalling plaatsvond. Daarna verliepen er eerst 7 dagen en vervolgens nog 33 dagen. Na de zevende dag (dus op de achtste dag) werd het jongetje besneden. Dit beeld dienen wij voor ogen te houden bij het bestuderen van Openbaring 12. Wanneer de mannelijke zoon geboren is, wordt hij weggerukt tot God en Zijn troon. Dit wijst op de opname (= wegrukking) van de Gemeente, het Lichaam van Christus. Deze wegrukking wordt uitgebreid vermeld in 1 Thessalonicenzen 4 : 13-18. Wanneer de eerste zeven dagen uit Leviticus 12 profetisch kunnen worden toegepast op de eerste zeven jaar van de zesde bedeling ligt de conclusie voor de hand dat ook de 33 dagen een profetische toepassing hebben in de zesde bedeling. Op grond van Leviticus 12 en Openbaring 12 kunnen wij concluderen dat de zeventigste week van Daniël 9 direct aanvangt bij de opname (wegrukking) van de Gemeente, het Lichaam van Christus. De zeven jaar van de zeventigste week komen profetisch dus overeen met de eerste zeven dagen van onreinheid van de vrouw, nadat zij een zoontje heeft gebaard.

In Leviticus 12 staat dat de vrouw na de geboorte van een jongetje zeven dagen onrein is. De vrouw is een omschrijving van Israël (vergelijk zon, maan en sterren in de droom van Jozef). De zeven dagen staan model voor de zeven jaar van de zeventigste week, die na de wegrukking van de mannelijke zoon volgen (Openbaring 12). Gedurende de zeven jaar van de zeventigste week is het volk Israël onrein. De zeven jaar beginnen meteen ná de wegrukking van de Gemeente, want de zeven dagen van onreinheid van de vrouw begonnen meteen ná de geboorte van het jongetje. Tijdens de periode dat de vrouw onrein was, diende zij zich afgezonderd te houden. Op de achtste dag zou de voorhuid van de jongen besneden worden. De voorhuid is dát deel van het mannelijk voortplantingsorgaan dat over de eikel valt. Vóór de besnijdenis is de eikel verborgen. De voorhuid werd weggesneden, waardoor de eikel zichtbaar werd. Wat verborgen was, werd openbaar. Besnijdenis is een beeld van dood en opstanding. Het gaat feitelijk om een besnijdenis die zonder mensenhanden plaatsvindt.

8 Ziet toe, dat niemand u als een roof vervoere door de filosofie, en ijdele verleiding, naar de overlevering der mensen, naar de eerste beginselen der wereld, en niet naar Christus;
9 Want in Hem woont al de volheid der Godheid lichamelijk;
10 En gij zijt in Hem volmaakt, Die het Hoofd is van alle overheid en macht;
11 In Welken gij ook besneden zijt met een besnijdenis, die zonder handen
geschiedt, in de uittrekking van het lichaam (= der zonden) des vleses, door de besnijdenis van Christus;
12 Zijnde met Hem begraven in den doop, in welken gij ook met Hem opgewekt zijt door het geloof der werking Gods, Die Hem uit de doden opgewekt heeft. Kolossenzen 2 : 8-12

Hier wordt verklaard wat de besnijdenis uitbeeldt: met Christus begraven en opgewekt zijn; op grond van geloof. De besnijdenis van het jongetje op de achtste dag is dus feitelijk een beeld van de besnijdenis (= de wedergeboorte) van Israël. “Het Zaad” slaat op Jezus Christus. Hij is voor Israël verborgen “tot de achtste dag”. Dit is in overeenstemming met de profetieën, zoals wij in het voorgaande reeds hebben gezien. In de toekomst zal Israël in grote verdrukking komen. Velen zullen omkomen, maar een overblijfsel zal tot geloof komen en de Naam des HEEREN aanroepen (Joël 2 : 32). Dán zal de Heer Zich niet langer verbergen, maar Zich aan Israël bekendmaken. Dit gebeurt aan het einde van de zeventigste week.

1 Ziet, de dag komt den HEERE, dat uw roof zal uitgedeeld worden in het midden van u, o Jeruzalem!
2 Want Ik zal alle heidenen tegen Jeruzalem ten strijde verzamelen; en de stad zal ingenomen, en de huizen zullen geplunderd, en de vrouwen zullen geschonden worden; en de helft der stad zal uitgaan in de gevangenis; maar het overige des volks zal uit de stad niet uitgeroeid worden.
3 En de HEERE zal uittrekken, en Hij zal strijden tegen die heidenen, gelijk ten dage als Hij gestreden heeft, ten dage des strijds.
4 En Zijn voeten zullen te dien dage staan op den Olijfberg, die voor Jeruzalem ligt, tegen het oosten; en de Olijfberg zal in tweeën gespleten worden naar het oosten, en naar het westen, zodat er een zeer grote vallei zal zijn; en de ene helft des bergs zal wijken naar het noorden, en de helft deszelven naar het zuiden. Zacharia 14 : 1-4

Aan het einde van de zeventigste week van Daniël 9 zal het gelovig overblijfsel de Naam des HEEREN aanroepen; in geloof. De Heer zal verschijnen en voor een vluchtweg zorgen. Wanneer men tot geloof komt, zal men op dezelfde manier wedergeboren worden als de gelovige van de huidige (vijfde) bedeling. De Heer zal op de Olijfberg verschijnen (Zacharía 14 : 4). Op dat moment verschijnt Hij voor geheel Israël. Tenminste voor wat er dan nog van over is. Uit de eerste drie verzen van dit hoofdstuk blijkt namelijk dat het grootste deel van de inwoners van het land zullen omkomen. Velen kennen Zacharía 14 : 4 en halen het vers aan om aan te geven dat de Heer zal wederkeren voor Zijn volk. Dit is correct, maar doorgaans verzuimd men de context te lezen. Vóór de Heer namelijk op de Olijfberg verschijnt, zullen de Joodse staat en Jeruzalem volledig worden verwoest.

Bij de wederkomst van de Heer zal de Olijfberg scheuren. Het gelovig overblijfsel zal uit de verwoeste stad (Jeruzalem) het land uit kunnen vluchten. Op dat moment zal er in het gehele land geen levende ziel meer aanwezig zijn, want de vijandelijke legers zullen bij die gelegenheid door de Heer worden gedood. De vijanden zijn gedood, de ongelovigen in de Joodse staat zijn gedood en het gelovig overblijfsel is door de gescheurde Olijfberg het land uit gevlucht. Dát is de situatie op het moment van de wederkomst van de Here Jezus Christus; aan het einde van de zeventigste week. Velen menen dat aan het einde van de zeventigste week “de duizend jaren” beginnen. Vanuit de profetie van Zacharía 14 weten wij dat er aan het einde van de zeventigste week geen levende ziel meer in het land aanwezig is. De Heer heeft op dat moment geen koninkrijk; niet in het beloofde land en zéker niet over de gehele wereld. Het gelovig overblijfsel is aan het einde van de zeventigste week het land uit gevlucht; naar de woestijn.

Zo zegt de HEERE: Het volk der overgeblevenen van het zwaard heeft genade gevonden in de woestijn, namelijk Israël, als Ik henenging om hem tot rust te brengen. Jeremia 31 : 2

Het gelovig overblijfsel heeft genade gevonden in de woestijn. Het gaat over degenen die van het zwaard zijn overgebleven. Zij zijn door de gescheurde Olijfberg het land uitgevlucht. Het volk vlucht naar de woestijn; naar de rots-stad Petra (Hebreeuws: Sela). De naam “Sela” komen wij vele malen in het boek Psalmen tegen. Aangezien men geen verklaring heeft voor het vele malen voorkomen van deze naam, concludeerde men dat het een soort “rustteken” in de tekst moet voorstellen. Het Hebreeuwse woord dat hier met “Sela” vertaald is, dient echter met “te Sela”, “vanuit Sela”, “in Sela” vertaald te worden. Wanneer wij op deze wijze de Psalmen lezen wordt er veel duidelijk.

Als voorbeeld:

2 O God! neem mijn gebed ter oren, en verberg U niet voor mijn smeking.
5 Mijn hart smart in het binnenste van mij, en verschrikkingen des doods zijn
op mij gevallen.
6 Vrees en beving komt mij aan, en gruwen overdekt mij;
7 Zodat ik zeg: Och, dat mij iemand vleugelen, als ener duive, gave! ik zou henenvliegen, waar ik blijven mocht.
8 Ziet, ik zou ver wegzwerven, ik zou vernachten in de woestijn. Sela.
9 Ik zou haasten, dat ik ontkwame, van den drijvenden wind, van den storm.
10 Verslind hen, HEERE! deel hun tong; want ik zie wrevel en twist in de stad.
11 Dag en nacht omringen zij haar op haar muren; en ongerechtigheid en overlast is binnen in haar.
12 Enkel verderving is binnen in haar; en list en bedrog wijkt niet van haar straat.
13 Want het is geen vijand, die mij hoont, anders zou ik het hebben gedragen; het is mijn hater niet, die zich tegen mij groot maakt, anders zou ik mij voor hem verborgen hebben. Psalm 55 : 2, 5-13

We vinden hier een gebed dat het gelovig overblijfsel in de toekomst tot God zal opzenden. Het verlangen van deze gelovigen is om op vleugels van een duif weg te vliegen naar de woestijn. Vervolgens staat er “Sela”. Feitelijk staat er: “ik zou vernachten in de woestijn te Sela”. Er wordt vermeld waarom men weg wil vliegen. De stad (Jeruzalem) is namelijk omringt door vijanden (vers 11). De stad is vol verderving (vers 12). Vanuit de benauwdheid van de grote verdrukking roept het gelovig overblijfsel tot de HEERE. Hij zal antwoorden en voor een vluchtweg zorgen. Hij zal haar opnemen in Sela (Psalm 49 : 16). Vanaf dat moment zal de Heer met haar zijn te Sela (Psalm 46 : 8, 12). In de toekomst zal de Heer na de zeven jaar van de zeventigste week op de Olijfberg verschijnen, waarna het gelovig overblijfsel naar de woestijn zal kunnen vluchten. In de woestijn bevinden zich reeds gelovigen, die gedurende de eerste 31/2 jaar van de zeventigste week naar de woestijn zijn gevlucht. Beide groepen gelovigen zullen elkaar in de woestijn (in Petra/Sela) ontmoeten. De gelovigen die uit het verwoeste Jeruzalem zijn gevlucht, zullen daar een ontmoeting met de Here Jezus Christus hebben. Dán zullen zij ontdekken dat hun Messias Dezelfde is als de Christus van de christenen. Na de zeventigste week bevindt het gelovig overblijfsel zich dus niet in het land, maar in de woestijn; in Petra/Sela. Deze naam is vaak vertaald met “steenrots(en)” (bijvoorbeeld Jesaja 33 : 16). Vanuit Petra/Sela zal men – onder aanvoering van de Messias, de Here Jezus Christus – optrekken naar het beloofde land. Onderweg worden de daar wonende volkeren
onderworpen.

1 Wie is Deze, Die van Edom komt met besprenkelde klederen, van Bozra? Deze, Die versierd is in Zijn gewaad? Die voorttrekt in Zijn grote kracht? Ik ben het, Die in gerechtigheid spreek, Die machtig ben te verlossen.
2 Waarom zijt Gij rood aan Uw gewaad, en Uw klederen als van één, die in de wijnpers treedt?
3 Ik heb de pers alleen getreden, en er was niemand van de volken met Mij; en Ik heb hen getreden in Mijn toorn, en heb hen vertrapt in Mijn grimmigheid; en hun kracht is gesprengd op Mijn klederen, en al Mijn gewaad heb Ik bezoedeld.
4 Want de dag der wraak was in Mijn hart, en het jaar Mijner verlosten was gekomen. Jesaja 63 : 1-4

Edom is het eerste volk dat door de Heer zal worden onderworpen. Dit vindt ná de zeventigste week plaats en vóór het aanbreken van “de duizend jaren”. Als men eerlijk de profetieën bestudeert, moet men tot de conclusie komen dat er een bepaalde tijd moet verlopen tussen het einde van de zeventigste week en het begin van “de duizend jaren”. Een periode waarin de satan gebonden zal zijn (Openbaring 20 : 1, 2). Hoelang deze periode duurt valt te concluderen uit Leviticus 12. Na de besnijdenis van het jongetje was de vrouw nog 33 dagen onrein (“in het bloed van haar reiniging”). Pas daarna zou zij tot het heiligdom kunnen komen. Aangezien de eerste zeven dagen van de onreinheid van de vrouw betrekking hebben op de eerste zeven jaar van de zesde bedeling, zijnde de zeventigste week van Daniël 9, ligt de conclusie voor de hand dat de daarna volgende 33 dagen profetisch zijn voor de tijd ná de zeventigste week. Schematisch krijgen we het volgende:

  1. Het moment waarop de Gemeente (het Lichaam van Christus) van de aarde wordt weggerukt tot God en Zijn troon (Openbaring 12 : 5). Op dát moment beginnen de zeven jaar van onreinheid voor de vrouw (Israël), zijnde de zeventigste week van Daniël 9.
  2. Het moment waarop de Heer op de Olijfberg verschijnt, nadat het gelovig overblijfsel de Heer heeft aangeroepen. De Olijfberg zal scheuren, waardoor een vluchtweg voor het overblijfsel zal ontstaan. Dit moment komt overeen met de besnijdenis van het jongetje op de achtste dag. De vrouw (Israël) is daarna nog 33 jaar onrein.

In Matthéüs 24 en 25 vinden wij een rede van de Here Jezus Christus, waarbij Hij bepaalde zaken op een rijtje zet. Matthéüs 24 : 29 spreekt over het einde van de zeventigste week, het moment van het verschijnen van de Heer.

29 En terstond na de verdrukking dier dagen, zal de zon verduisterd worden, en de maan zal haar schijnsel niet geven, en de sterren zullen van den hemel vallen, en de krachten der hemelen zullen bewogen worden.
30 En alsdan zal in den hemel verschijnen het teken van den Zoon des mensen; en dan zullen al de geslachten der aarde wenen, en zullen den Zoon des mensen zien, komende op de wolken des hemels, met grote kracht en heerlijkheid.
31 En Hij zal Zijn engelen uitzenden met een bazuin van groot geluid, en zij zullen Zijn uitverkorenen bijeenvergaderen uit de vier winden, van het ene uiterste der hemelen tot het andere uiterste derzelve. Matthéüs 24 : 29-31

“De verdrukking van die dagen” slaat op de tweede helft van de zeventigste week (de tweede 3 1/2 jaar), waarin de Joodse staat in grote verdrukking zal komen. Deze verdrukking wordt ook “de dag der benauwdheid van Jakob” genoemd (Jeremia 30 : 7). Het is de sleutel voor het juist interpreteren van de profetieën. De wederkomst van de Heer zal gepaard gaan met het verduisteren van zon, maan en sterren. Deze vermelding vinden wij in het Oude Testament in veel profetieën vermeld. Sommigen concluderen hieruit dat dergelijke zaken in het verleden veel voorkwamen. Dit is niet het geval. Het verduisteren van zon, maan en sterren is een tijdsaanduiding in de profetieën, waardoor wij in staat gesteld worden de profetie te plaatsen in Gods heilsplan. Enkele teksten waarin deze verduistering genoemd wordt:

30 En Ik zal wondertekenen geven in den hemel en op de aarde: bloed, en vuur, en rookpilaren.
31 De zon zal veranderd worden in duisternis, en de maan in bloed, eer dat die grote en vreselijke dag des HEEREN komt.
32 En het zal geschieden, al wie den Naam des HEEREN zal aanroepen, zal behouden worden; want op den berg Sions en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, gelijk als de HEERE gezegd heeft; en dat, bij de overgeblevenen, die de HEERE zal roepen. Joël 2 : 30-32

Matthéüs 24 beschrijft dat de verduistering van zon, maan en sterren het moment aangeeft van het verschijnen van de Heer. Hier wordt iets anders aangekondigd: de dag des HEEREN.  Deze dag zal aanbreken bij de verduistering van zon, maan en sterren. Door deze koppeling kunnen andere profetieën waarin over de dag des HEEREN wordt gesproken op het juiste tijdstip worden geplaatst.

14 Menigten, menigten in het dal des dorswagens; want de dag des HEEREN is nabij, in het dal des dorswagens.
15 De zon en maan zijn zwart geworden, en de sterren hebben haar glans ingetrokken. Joël 3 : 14, 15

Ook hier wordt de verduistering gekoppeld aan het begin van de dag des HEEREN. Ditzelfde lezen wij ook in Joël 2 : 10, 11.

12 En ik zag, toen Het het zesde zegel geopend had, en ziet, er werd een grote aardbeving; en de zon werd zwart als een haren zak, en de maan werd als bloed.
13 En de sterren des hemels vielen op de aarde, gelijk een vijgeboom zijn onrijpe vijgen afwerpt, als hij van een groten wind geschud wordt.
14 En de hemel is weggeweken, als een boek, dat toegerold wordt; en alle bergen en eilanden zijn bewogen uit hun plaatsen.
15 En de koningen der aarde, en de groten, en de rijken, en de oversten over duizend, en de machtigen, en alle dienstknechten, en alle vrijen, verborgen zichzelven in de spelonken, en in de steenrotsen der bergen;
16 En zeiden tot de bergen en tot de steenrotsen: Valt op ons, en verbergt ons van het aangezicht Desgenen, Die op den troon zit, en van den toorn des Lams.
17 Want de grote dag Zijns toorns is gekomen, en wie kan bestaan? Openbaring 6 : 12-17

Het einde van Openbaring 6 beschrijft het einde van de zeventigste week, omdat daar de verduistering van zon en maan wordt genoemd. Er wordt niet gezegd dat de dag des HEEREN aanbreekt, maar dat de grote dag van Zijn toorn is gekomen. In de dag des HEEREN krijgt de mensheid dus met de grote toorn van God te maken. De grote verdrukking voor Israël is dan echter voorbij, want aan het einde van de zeventigste week zouden de zonden verzegeld worden, zou de ongerechtigheid verzoend worden, zou een eeuwige gerechtigheid aangebracht worden, zou het gezicht en de profeet verzegeld worden en zou de heiligheid der heiligheden gezalfd worden (Daniël 9 : 24). Voor Israël is het kwaad ten goede gekeerd, omdat men tot geloof is gekomen. Voor de volkeren breekt echter de “dag” van Zijn grote toorn aan.

Schematisch:

  1. Het einde van de huidige (vijfde) bedeling; begin van de zesde bedeling; tevens het begin van de zeventigste week van Daniël 9; onderverdeeld in tweemaal 3 1 /2 jaar.
  2. Het einde van de zeventigste week van Daniël 9. De Heer verschijnt op de Olijfberg (Zacharía 14 : 4), waarna het gelovig overblijfsel door de gescheurde Olijfberg naar Petra/Sela zal kunnen vluchten. Het begin van de dag des HEEREN. Het begin van de grote dag van Zijn toorn.

In de Bijbel wordt niet ronduit gezegd dat deze periode van toorn 33 jaar duurt. Op grond van typologie is dit echter op meerdere plaatsen duidelijk aantoonbaar. Nu volgen andere Bijbelgedeelten waarin de 7 en de 33 een grote rol spelen. Uit deze gedeelten kunnen wij slechts tot één conclusie komen: de zesde bedeling duurt veertig jaar, onderverdeeld in 7 en 33 jaar.

2. Andere voorbeelden van 7 + 33

In de Bijbel staan meer geschiedenissen waarin de 7 en 33 jaar een rol spelen.

Het koningschap van David

Van David wordt diverse malen vermeld hoelang hij regeerde.

De dagen nu, die David geregeerd heeft over Israël, zijn veertig jaren; zeven jaren heeft hij geregeerd in Hebron, en in Jeruzalem heeft hij drie en dertig jaren geregeerd. 1 Koningen 2 : 11

David regeerde veertig jaar. Deze periode wordt onderverdeeld in 7 + 33 jaar. 7 jaar regeerde David in Hebron en 33 jaar in Jeruzalem. Aanvankelijk was David koning te Hebron. Na zeven jaar vroegen de mannen van Juda aan David of hij ook over hen koning te willen zijn.

1 Toen kwamen alle stammen van Israël tot David te Hebron; en zij spraken, zeggende: Zie, wij, uw gebeente en uw vlees zijn wij.
2 Daartoe ook te voren, toen Saul koning over ons was, waart gij Israël uitvoerende en inbrengende; ook heeft de HEERE tot u gezegd: Gij zult Mijn volk Israël weiden, en gij zult tot een voorganger zijn over Israël.
3 Alzo kwamen alle oudsten van Israël tot den koning te Hebron; en de koning David maakte een verbond met hen te Hebron, voor het aangezicht des HEEREN; en zij zalfden David tot koning over Israël.
4 Dertig jaar was David oud, als hij koning werd; veertig jaren heeft hij geregeerd.
5 Te Hebron regeerde hij over Juda zeven jaren en zes maanden; en te Jeruzalem regeerde hij drie en dertig jaren over gans Israël en Juda. 2 Samuël 5 : 1-5

Hier lezen we dat álle stammen tot David kwamen.

4 Daarna kwamen de mannen van Juda, en zalfden aldaar David tot een koning over het huis van Juda. Toen boodschapten zij David, zeggende: Het zijn de mannen van Jabes in Gilead, die Saul begraven hebben. 2 Samuël 2 : 4

11 Het getal nu der dagen, die David koning geweest is te Hebron, over het huis van Juda, is zeven jaren en zes maanden. 2 Samuël 2 : 11

Er wordt gezegd dat David veertig jaar regeerde. In 1 Koningen 2 : 11 staat 7 jaar en 33 jaar. Hier staat dat hij 7 1/2 jaar te Hebron en 33 jaar te Jeruzalem regeerde. Er wordt dus een half jaar extra genoemd. Dit duidt op een overbruggingsperiode. Er staat namelijk niet 7 1/2 jaar en 32 1/2 jaar. In beide gevallen wordt 33 jaar genoemd. Het gaat totaal steeds om een periode van veertig jaren. Het verschil tussen 7 en 7 1/2 jaar wijst op een overgang. In dat halfjaar is David van Hebron naar Jeruzalem gegaan. Omdat Jeruzalem eerst nog veroverd moest worden, ging daar zoveel tijd overheen (2 Samuël 5 : 6-12). Het halve jaar wordt wel bij de 33 jaar gerekend. Deze “halve” vinden wij in Openbaring 8 : 1 terug als een half uur stilte:

En toen Het het zevende zegel geopend had, werd er een stilzwijgen in den hemel, omtrent van een half uur. Op. 8 : 1

Nadat de Heer op de Olijfberg is verschenen en de gelovigen uit Jeruzalem zijn gevlucht, komt het zevende zegel. Dit gaat gepaard met een halfuur stilzwijgen. Tussen het zesde en het zevende zegel staat Openbaring 7, met de verzegeling van de 144.000 Israëlieten.

1 En na dezen zag ik vier engelen staan op de vier hoeken der aarde, houdende de vier winden der aarde, opdat geen wind zou waaien op de aarde, noch op de zee, noch tegen enigen boom.
2 En ik zag een anderen engel opkomen van den opgang der zon, hebbende het zegel des levenden Gods; en hij riep met een grote stem tot de vier engelen, welke macht gegeven was de aarde en de zee te beschadigen,
3 Zeggende: Beschadigt de aarde niet, noch de zee, noch de bomen, totdat wij de dienstknechten onzes Gods zullen verzegeld hebben aan hun voorhoofden. Openbaring 7 : 1-3

Er wordt gezegd dat er niets gebeurt totdat deze dienstknechten verzegeld zijn. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat dit gedurende het halfuur van stilzwijgen gebeurt. Het halve uur staat model voor een halfjaar. Het is het eerste halve jaar van de 33 jaar, zoals we bij David ook een halfjaar vonden. Het is een periode van overbrugging. Gedurende dat halfjaar zullen er geen oordelen van God over de wereld komen. Dit stilzwijgen is er om de 144.000 te verzegelen en eropuit te zenden.

De dubbele getallen: 14 + 66; de geboorte van een meisje

In Leviticus 12 : 1-4 zagen we dat de tijd van de onreinheid van de vrouw 7 en 33 dagen is. Dit geldt wanneer zij een jongetje gebaard heeft. Als zij een meisje gebaard heeft, is de vrouw geen veertig dagen onrein, maar tachtig dagen; verdeeld in 14 en 66 dagen.

Maar indien zij een meisje gebaard zal hebben, zo zal zij twee weken onrein zijn, volgens haar afzondering; daarna zal zij zes en zestig dagen blijven in het bloed harer reiniging. Leviticus 12 : 5

Wanneer een vrouw bevallen is van een meisje, is zij tweemaal zolang onrein als bij de geboorte van een jongetje. Deze dubbele aantallen hebben feitelijk niets met de vrouw zelf te maken, want zij is eigenlijk niet meer onrein vanwege het baren een meisje. Er moet dus een andere reden zijn waarom de Heer dit in Zijn Woord heeft vastgelegd. Dit is een typologische reden. Bij een jongen geldt alles éénmaal en bij een meisje geldt alles tweemaal (het dubbele). Dit is een beeld van God (de Eén) tegenover de schepping (de twee). Deze wereld wordt gekenmerkt door de twee (het dualisme). In de Bijbel wordt dit typerend weergegeven in de eerste Hebreeuwse letter waarmee de Bijbel begint.

In den beginne schiep God den hemel en de aarde. Genesis 1 : 11

In het Hebreeuws begint het eerste woord van dit vers met een extra groot geschreven letter: “bereeshiet” = In den beginne. Dit woord “bereeshiet” begint met een grote “beeth”. Deze letter is tevens het getal “twee”. De Bijbel begint met een extra grote “twee” om de nadruk op deze “twee” te leggen. De schepping van Genesis 1 : 1 wordt hiermee gekenmerkt door de “twee”, het dualisme. “7 en 33” en “14 en 66” verhouden zich als 1 : 2. De verhouding 1 : 2 bestaat ook in de verhouding tussen Kanaän (20-50-70-50 = 190) en Egypte (Mitsraïm = 40-90-200-10-40 = 380). Egypte is, evenals de vrouw, een beeld van de wereld. Israël werd uit Egypte (= de wereld) verlost en kwam in het beloofde land, Kanaän. Zij ging de weg van de twee (het dualisme; Egypte) naar de één (God; het beloofde land, Kanaän). Deze verlossing uit Egypte staat model voor de toekomstige verlossing uit de gehele wereld, waarvan Egypte een beeld (type) is. In Egypte wordt alles dubbel geteld. Zowel Egypte als de vrouw zijn een beeld van deze dualistische wereld. Daarom wordt de verlossing van Israël uit Egypte omschreven als een geboorte.

4 En aangaande uw geboorten: ten dage, als gij geboren waart, werd uw navel niet afgesneden; en gij waart niet met water gewassen, toen Ik u aanschouwde; gij waart ook geenszins met zout gewreven, noch in windselen gewonden.
5 Geen oog had medelijden over u, om u een van deze dingen te doen, om zich over u te erbarmen; maar gij zijt geworpen geweest op het vlakke des velds, om de walgelijkheid van uw ziel, ten dage, toen gij geboren waart.
6 Als Ik bij u voorbijging, zo zag Ik u, vertreden zijnde in uw bloed, en Ik zeide tot u in uw bloed: Leef; ja, Ik zeide tot u in uw bloed: Leef!
7 Ik heb u tot tien duizend, als het gewas des velds, gemaakt; en gij zijt gegroeid, en groot geworden, en zijt gekomen tot grote sierlijkheid; uw borsten zijn vast geworden, en uw haar is gewassen, doch gij waart naakt en bloot.
8 Als Ik nu bij u voorbijging, zag Ik u, en ziet, uw tijd was de tijd der minne; zo breidde Ik Mijn vleugel over u uit, en dekte uw naaktheid; ja, Ik zwoer u, en kwam met u in een verbond, spreekt de Heere HEERE en gij werdt de Mijne. Ezechiël 16 : 4-8

Wij vinden hier een schitterende omschrijving van de situatie van Israël op het moment dat de Heer haar uit Egypte verloste. De Heer omschrijft het hier als een geboorte. Egypte wordt feitelijk als “de moeder” van Israël gezien. Egypte is een beeld van de hele schepping, die vrouwelijk staat tegenover God. Zoals Israël uit Egypte verlost moest worden, zo dient ieder mens uit deze (dualistische) wereld verlost te worden. Het is frappant dat ons taalgebruik in verband met een bevalling nog steeds over een “verlossing” spreekt (met een verloskundige). Egypte staat model voor deze wereld (het vrouwelijke). Aangezien deze wereld gekenmerkt wordt door het dualisme, wordt alles in Egypte  een beeld van deze wereld – dubbel gerekend. Daarom is de vrouw na de geboorte van een meisje (vrouwelijk!) tweemaal zolang onrein als bij de geboorte van een jongetje.

Jozef in Egypte

Bij Jozef vinden we de getallen 14 en 66 opnieuw. In Genesis 41 staat dat hij dertig jaar was toen hij voor het aangezicht van de farao stond.

Jozef nu was dertig jaren oud, als hij stond voor het aangezicht van Farao, koning van Egypte; en Jozef ging uit van Farao’s aangezicht, en hij toog door gans Egypteland. Genesis 41 : 46

Vervolgens kwamen er zeven jaar van overvloed (Genesis 41 : 48-53), gevolgd door de zeven jaar van honger (Genesis 41 : 54-57). In het leven van Jozef vinden wij dus tweemaal zeven jaar. Na die tweemaal zeven jaar was Jozef 44 jaar. Jozef werd 110 jaren oud.

Jozef dan woonde in Egypte, hij en het huis zijns vaders; en Jozef leefde honderd en tien jaren. Genesis 50 : 22

En Jozef stierf, honderd en tien jaren oud zijnde; en zij balsemden hem, en men leide hem in een kist in Egypte. Genesis 50 : 26

Na de zeven jaar van overvloed en de zeven jaar van honger was Jozef 44 jaar oud. Hij stierf toen hij 110 jaar oud was. Hij leefde na de tweemaal zeven jaar dus nog 66 jaar. Jozef was in Egypte. Ten opzichte van Kanaän moet in Egypte alles dubbel gerekend worden. Daarom vinden wij in het leven van Jozef in Egypte opnieuw de dubbele getallen van 7 en 33 jaar. Dit is ook de reden dat hij dubbele dromen kreeg. Er wordt nadrukkelijk gezegd dat het één droom is. De getallen van Jozef dienen in verband met Kanaän gehalveerd te worden. Eerst kwamen  er zeven jaar van overvloed. Deze jaren staan model voor de eerste 3 1/2 jaar van de zeventigste week van Daniël (= “vrede en zonder gevaar”; Ezechiël 13 : 10; Jeremia 6 : 14, 24; 8 : 11; 23 : 17; 1 Thessalonicenzen 5 : 3). Vervolgens kwamen er zeven jaar van honger. Deze staan model voor de tweede 3 1/2 jaar van de zeventigste week (= de grote verdrukking). Vervolgens leefde Jozef nog 66 jaar. Deze jaren staan model voor de 33 jaar die na de zeventigste week volgen. Gedurende die 33 jaar is er voor Israël een veilige plaats, waar zij onderhouden wordt.

Mozes op de berg

In verband met Mozes komen we de 7 + 33 eveneens tegen.

12 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Kom tot Mij op den berg, en wees aldaar; en Ik zal u stenen tafelen geven, en de wet, en de geboden, die Ik geschreven heb, om hen te onderwijzen.
13 Toen maakte zich Mozes op, met Jozua, zijn dienaar; en Mozes klom op den berg Gods.
14 En hij zeide tot de oudsten: Blijft gij ons hier, totdat wij weder tot u komen; en ziet, Aäron en Hur zijn bij u; wie enige zaken heeft, zal tot dezelve komen.
15 Toen Mozes op den berg geklommen was, zo heeft een wolk den berg bedekt.
16 En de heerlijkheid des HEEREN woonde op den berg Sinaï, en de wolk bedekte hem zes dagen, en op den zevenden dag riep Hij Mozes uit het midden der wolk.
17 En het aanzien der heerlijkheid des HEEREN was als een verterend vuur, op het opperste diens bergs, in de ogen der kinderen Israëls.
18 En Mozes ging in het midden der wolk, nadat hij op den berg geklommen was; en Mozes was op dien berg veertig dagen en veertig nachten. Exodus 24 : 12-18

Mozes was totaal veertig dagen op de berg.
Deze periode wordt verdeeld in 7 en 33 dagen.

De dagen van de Here Jezus Christus na Zijn opstanding

19 Als het dan avond was, op denzelven eersten dag der week, en als de deuren gesloten waren, waar de discipelen vergaderd waren om de vreze der Joden, kwam Jezus en stond in het midden, en zeide tot hen: Vrede zij ulieden!
20 En dit gezegd hebbende, toonde Hij hun Zijn handen en Zijn zijde. De discipelen dan werden verblijd, als zij den Heere zagen. Johannes 20 : 19, 20

De Heer verscheen na Zijn opstanding niet meer aan het volk, zoals Hij dat vóór Zijn kruisiging deed. Hij verscheen na Zijn opstanding slechts aan gelovigen. Op de dag van de opstanding verscheen Hij aan de tien discipelen (Judas was dood en Thomas was niet aanwezig).

24 En Thomas, één van de twaalven, gezegd Didymus, was met hen niet, toen Jezus daar kwam.
25 De andere discipelen dan zeiden tot hem: Wij hebben den Heere gezien. Doch hij zeide tot hen: Indien ik in Zijn handen niet zie het teken der nagelen, en mijn vinger steke in het teken der nagelen, en steke mijn hand in Zijn zijde, ik zal geenszins geloven.
26 En na acht dagen waren Zijn discipelen wederom binnen, en Thomas met hen; en Jezus kwam, als de deuren gesloten waren, en stond in het midden, en zeide: Vrede zij ulieden!
27 Daarna zeide Hij tot Thomas: Breng uw vinger hier, en zie Mijn handen, en breng uw hand, en steek ze in Mijn zijde; en zijt niet ongelovig, maar gelovig. Johannes 20 : 24-27

Thomas was niet aanwezig bij de verschijning van de Heer op de eerste dag der week. Acht dagen later, weer op de eerste dag der week, verscheen de Heer opnieuw. Toen was Thomas wel aanwezig. Na zeven dagen verscheen de Heer op de achtste dag. Na deze achtste dag duurde het nog 33 dagen totdat de Heer zichtbaar naar de hemel voer.

3 Aan welke Hij ook, nadat Hij geleden had, Zichzelven levend vertoond heeft, met vele gewisse kentekenen, veertig dagen lang, zijnde van hen gezien, en sprekende van de dingen, die het Koninkrijk Gods aangaan.

9 En als Hij dit gezegd had, werd Hij opgenomen, daar zij het zagen, en een wolk 
nam Hem weg van hun ogen. Handelingen 1 : 3, 9

Vanaf het moment van de opstanding van de Here Jezus Christus verstreek een periode van 7 dagen, waarna de Heer op de achtste dag aan Thomas verscheen. Vervolgens duurde het nog 33 dagen voor de Heer zichtbaar ten hemel voer. Thomas staat in deze geschiedenis model voor het ongelovige volk Israël. Op de eerste dag der week verscheen de Heer aan gelovigen, namelijk aan de leden van Zijn Lichaam, de Gemeente. Bij deze ontmoeting was het ongelovige volk Israël niet aanwezig. Pas als Israël zal “zien” zal zij tot geloof komen. Dit gebeurt na zeven jaar, wanneer zij – vanwege de grote verdrukking – de Heer zal aanroepen. Aan het eind van de zeventigste week verschijnt de Heer op de Olijfberg. Dit betekent niet dat Hij daarvóór niet verschijnt. Na de opstanding – gedurende de veertig dagen – verscheen Hij aan verschillende mensen en op verschillende tijdstippen; óók gedurende de eerste zeven dagen na Zijn opstanding. Zijn verschijning gedurende de zeven jaar van de zeventigste week zal niet voor iedereen zichtbaar zijn. Gedurende de zeven jaar verschijnt Hij alleen aan gelovigen. Dit vinden wij eveneens geïllustreerd in de geschiedenis van Jozef in Egypte. Gedurende de zeven jaren van hongersnood heeft hij verschillende ontmoetingen met zijn broers.

1 Toen kon zich Jozef niet bedwingen voor allen, die bij hem stonden, en hij riep: Doet alle man van mij uitgaan! En er stond niemand bij hem, als Jozef zich aan zijn broederen bekend maakte.
2 En hij verhief zijn stem met wenen, zodat het de Egyptenaren hoorden, en dat het Farao’s huis hoorde.
3 En Jozef zeide tot zijn broederen: Ik ben Jozef! leeft mijn vader nog? En zijn broeders konden hem niet antwoorden; want zij waren verschrikt voor zijn aangezicht.
4 En Jozef zeide tot zijn broederen: Nadert toch tot mij! En zij naderden. Toen zeide hij: Ik ben Jozef, uw broeder, dien gij naar Egypte verkocht hebt.
5 Maar nu, weest niet bekommerd, en de toorn ontsteke niet in uw ogen, omdat gij mij hierheen verkocht hebt; want God heeft mij voor uw aangezicht gezonden, tot behoudenis des levens.
6 Want het zijn nu twee jaren des hongers in het midden des lands; en er zijn nog vijf jaren, in welke geen ploeging noch oogst zijn zal.
7 Doch God heeft mij voor uw aangezicht henen gezonden, om u een overblijfsel te stellen op de aarde, en om u bij het leven te behouden, door een grote verlossing. Genesis 45 : 1-7

In deze geschiedenis maakt Jozef zich aan zijn broeders bekend. Dit gebeurde twee jaar na het begin van de hongersnood. Er zouden nog vijf jaren van hongersnood volgen. We hebben reeds gezien dat deze zeven jaren van hongersnood model staan voor de tweede 3 1/2 jaar van de zeventigste week. De jaren in Egypte zijn dubbel gerekend. Dit betekent dat wij de jaren hier moeten halveren. Jozef is een type van de Here Jezus Christus. Hij maakte zich na twee jaar van hongersnood aan zijn broeders bekend. Dit betekent dat de Heer Zich na het eerste jaar van de grote verdrukking aan een aantal gelovigen bekend zal maken. Het is aan het einde van het eerste jaar, omdat de jaren van Egypte gehalveerd moeten worden. Nadat de Heer Zich aan deze gelovigen bekend zal hebben gemaakt volgen nog 2 1/2 jaar van grote verdrukking. Op het moment dat de Heer Zich bekendmaakt zullen er alleen gelovigen aanwezig zijn. In de geschiedenis van Jozef lezen wij namelijk dat Jozef alle Egyptenaren de deur uit stuurde. Op het moment dat hij zich aan zijn broeders bekendmaakte was hij alléén met zijn broeders. Zó zal de Heer Zich aan het einde van het eerste jaar van grote verdrukking aan een groep gelovigen bekendmaken. Daarbij zullen geen ongelovigen aanwezig zijn. Uit de geschiedenis van Jozef kunnen wij tevens concluderen dat het om gelovigen uit het volk Israël gaat. Jozef maakte zich namelijk aan zijn broeders bekend; er was een familie-/bloedband. Als de Heer Zich bekend zal maken zal dat buiten het land gebeuren, want de geschiedenis speelde zich af in Egypte en niet in Kanaän.

3. Conclusies

De zeventigste week van Daniël 9 start direct na de “opname” van de Gemeente. De zeven jaar van de zeventigste week zijn de eerste zeven jaar van de volgende (zesde) bedeling. Aan het einde van de zeventigste week is de zesde bedeling niet afgelopen. Op dat moment is namelijk de gehele Joodse staat vernietigd; inclusief Jeruzalem. Het koninkrijk van de Heer is dan nog niet op aarde opgericht. Integendeel! Na de zeventigste week volgt er een korte periode (half jaar), waarin de 144.000 Israëlieten verzegeld zullen worden. Zij verkondigen het evangelie in de wereld. Het koninkrijk is er dan nog niet, want bij de aanvang van het koninkrijk zullen slechts gelovigen aanwezig zijn. Na de zeventigste week volgt nog een periode van 33 jaar tot aan het begin van de duizend jaar. Tijdens de “duizend jaar” zal de satan gebonden zijn.

  1. Einde van de (vijfde) bedeling; opname/wegrukking van de Gemeente, het Lichaam van Christus. Begin van de zesde bedeling. Begin van de zeventigste week van Daniël 9.
  2. Einde van de zeventigste week van Daniël 9. Wedergeboorte van de staat Israël. Verschijning van de Heer op de Olijfberg. Begin van de Dag des HEEREN, de grote dag van Zijn toorn.
  3. Einde van de zesde bedeling. Binden van satan. Oordeel over de levende volkeren (Matthéüs 25 : 31 v.v.). Begin van het eeuwige koningschap van Christus.


 Gerelateerde bijbelezingen o.a.:

* Tussen de 70ste week en 1000-jarig rijk
* Profetisch Panorama





Profetisch Panorama

Bijbelstudies door: Ab Klein Haneveld
Dit is een bewerking van de Brochure "7 + 33" 

https://www.bijbelspanorama.nl/audio/

https://www.bijbelstudie.nl/