OUDSTEN IN DE GEMEENTE

1 De ouderlingen, die onder u zijn, vermaan ik …:
2 Weidt de kudde Gods, die onder u is, hebbende opzicht daarover, niet uit bedwang, maar gewilliglijk … 1 Petrus 5 : 1, 2 info

Petrus geeft de ouderlingen in de Gemeente de opdracht om de kudde Gods te weiden. Uit dit vers blijkt dat “ouderlingen” en “herders” hetzelfde zijn. Ook de begrippen “oudsten”, “voorganger” en “opziener” worden gebruikt ter aanduiding van ouderlingen. Oudsten brengen de Gemeente aan plaatsen waar geestelijk voedsel te vinden is. Zij zouden het goede voorbeeld geven, vooraangaan, opzicht en toezicht houden. Dat betekent niet dat zij heerschappij zouden voeren of regels vaststellen, maar dat zij trouw zouden zijn aan de Overste Herder.

Het aanstellen van oudsten gebeurt naar Bijbelse maatstaven en niet door erover te stemmen. Oudste wórdt men niet, oudste ís men vanwege geestelijke volwassenheid. Als er in een gemeenschap van gelovigen nog geen oudsten zijn, moeten jongeren in het geloof eerst opgroeien tot oudsten, namelijk onderwezen worden in de Schrift. Als er wel oudsten zijn die verantwoordelijkheid kunnen dragen, zouden wij hen gewoon erkennen. Dat neemt niet weg dat iedere gelovige zijn plaats in zou nemen ten opzichte van de Heer. Wij zouden trouw zijn aan de Heer, aan Zijn Woord en in Zijn dienst.


1. Inleiding.  info

1. De ouderlingen, die onder u zijn, vermaan ik, die een medeouderling, en getuige des lijdens van Christus ben, en deelachtig der heerlijkheid, die geopenbaard zal worden:
2. Weidt de kudde Gods, die onder u is, hebbende opzicht daarover, niet uit bedwang, maar gewilliglijk; noch om vuil gewin, maar met een volvaardig gemoed;
3. Noch als heerschappij voerende over het erfdeel des Heeren maar als voorbeelden der kudde geworden zijnde.
4. En als de overste Herder verschenen zal zijn, zo zult gij de onverwelkelijke kroon der heerlijkheid behalen.
5. Desgelijks gij jongen, zijt den ouden onderdanig; en zijt allen elkander onder- danig; zijt met de ootmoedigheid bekleed; want God wederstaat de hovaardigen, maar de nederigen geeft Hij genade.
6. Vernedert u dan onder de krachtige hand Gods, opdat Hij u verhoge te Zijner tijd.
7. Werpt al uw bekommernis op Hem, want Hij zorgt voor u.
8. Zijt nuchteren, en waakt; want uw tegenpartij, de duivel, gaat om als een briesende leeuw, zoekende, wien hij zou mogen verslinden;
9. Denwelken wederstaat, vast zijnde in het geloof, wetende, dat hetzelfde lijden aan uw broederschap, die in de wereld is, volbracht wordt. 1 Petrus 5 : 1-9

De apostel Petrus richt zich tot de ouderlingen in de Gemeente. In welke Gemeente? Daar is maar één antwoord op. Er is maar één Gemeente en dat is de Gemeente van onze Here Jezus Christus. Iedere gelovige hoort daar automatisch bij. Er wordt in deze brief geen plaatsaanduiding gegeven; er wordt alleen geschreven aan gelovigen, die leden van het Lichaam van Christus zijn. Sommigen zullen zeggen dat het gelovigen uit de Joden waren. Dat is ongetwijfeld waar, maar dat maakt niet werkelijk veel verschil. Zowel een gelovige uit de Joden als een gelovige uit de heidenen in deze bedeling, maken immers deel uit van één en hetzelfde Lichaam van Christus. (Zie Efeze 2 : 11-22)

2.Oudsten, ouderlingen, herders, voorgangers en opzieners

Er bevinden zich blijkbaar oudsten of ouderlingen in die Gemeente, want Petrus zegt:

De ouderlingen, die onder u zijn, vermaan ik, die een medeouderling, en getuige des lijdens van Christus ben, en deelachtig der heerlijkheid, die geopenbaard zal worden: 1 Petrus 5 : 1

De apostel Petrus richt zich tot de ouderlingen. De uitdrukking “die onder u zijn” betekent “die in uw midden zijn”. Petrus ziet zichzelf ook als een oudste of een ouderling. Hij spreekt dus tot zijn collega’s oftewel tot zijn broeders die ook verantwoordelijkheden dragen in verband met de prediking van het Woord van Christus.

De kudde weiden

Weidt de kudde Gods, die onder u is, hebbende opzicht daarover, niet uit bedwang, maar gewilliglijk; noch om vuil gewin, maar met een volvaardig gemoed; 1 Petrus 5 : 2

Het is bekend van de apostel Petrus dat juist tot hem nadrukkelijk is gezegd dat hij de kudde zou moeten hoeden. De Here Jezus heeft tot driemaal toe Petrus de opdracht gegeven om de kudde te weiden nadat Petrus Hem driemaal verraden had:

1. Toen zij dan het middagmaal gehouden hadden, zeide Jezus tot Simon Petrus: Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij liever dan dezen? Hij zeide tot Hem: Ja, Heere! Gij weet, dat ik U Hij zeide tot hem: Weid Mijn lammeren.
2. Hij zeide wederom tot hem ten  tweeden maal: Simon, zoon van Jonas, hebt   gij Mij lief? Hij zeide tot Hem: Ja, Heere, gij weet, dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem: Hoed Mijn schapen.
3. Hij zeide tot hem ten derden maal: Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij lief? Petrus werd bedroefd, omdat Hij ten derden maal tot hem zeide: Hebt gij Mij lief, en zeide tot Hem: Heere! Gij weet alle dingen, Gij weet, dat ik U Jezus zeide tot hem: Weid Mijn schapen. Johannes 21 : 15-17

Wij westerlingen leven tegenwoordig zo ver van de natuur af dat wij nauwelijks nog enig idee hebben van wat eigenlijk een kudde of een herder is. Wij gebruiken het woord “herder” vaak zonder ook maar enige notie te hebben van waar het feitelijk om gaat. Wij kennen woorden als “herder”, “pastor”, “dominee”, “pastoraat”, “pastoraal werk” of “pastorale gesprekken”. Het lijkt wel alsof het begrip “herder” meer in zijn overdrachtelijke, typologische betekenis dan in zijn letterlijke betekenis gebruikt wordt. Maar het woord “pastor” is gewoon het woord voor “herder”. Wij kennen die oorspronkelijke betekenis van het begrip en de oorspronkelijke functie van de herder eigenlijk niet meer.

Vooral nomadenvolken houden zich bezig met het houden van schapen. Men moet steeds weer verder trekken, want als de kudde ergens geweest is, is het voedsel weg. Waar andere dieren moeilijk kunnen komen, komen schapen nog wel. Gras is vaak schaars en de taak van de herder is dan ook feitelijk niets anders dan de schapen in goede welstand te leiden naar het voedsel. Dat is het principe, hoewel er vele technieken zijn die daarbij gebruikt worden.

1. Een psalm van De HEERE is mijn Herder, mij zal niets ontbreken.
2. Hij doet mij nederliggen in grazige weiden; Hij voert mij zachtjes aan zeer stille wateren.Psalm 23 : 1, 2

Wat doet de herder? Hij doet de kudde nederliggen aan grazige weiden. Die zijn moeilijk te vinden. Schapen zelf kunnen die ook niet vinden. Daarom gaat de herder voor de kudde uit en de schapen horen de stem van de herder.

1. Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Die niet ingaat door de deur in den stal der schapen, maar van elders inklimt, die is een dief en moordenaar.
2. Maar die door de deur ingaat, is een herder der schapen.
3. Dezen doet de deurwachter open, en de schapen horen zijn stem; en hij roept zijn schapen bij name, en leidt ze uit.
4. En wanneer hij zijn schapen uitgedreven heeft, zo gaat hij voor hen heen; en de schapen volgen hem, overmits zij zijn stem kennen.
5. Maar een vreemde zullen zij geenszins volgen, maar zullen van hem vlieden; overmits zij de stem des vreemden niet kennen.
6. Deze gelijkenis zeide Jezus tot hen; maar zij verstonden niet, wat het was, dat Hij tot hen sprak.
7. Jezus dan zeide wederom tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Ik ben de Deur der schapen.
8. Allen, zovelen als er voor Mij zijn gekomen, zijn dieven en moordenaars; maar de schapen hebben hen niet gehoord.
9. Ik ben de Deur; indien iemand door Mij ingaat, die zal behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan, en weide vinden.
10. De dief komt niet, dan opdat hij stele, en slachte, en verderve; Ik ben gekomen, opdat zij het leven hebben, en overvloed hebben.
11. Ik ben de goede Herder; de goede herder stelt zijn leven voor de schapen.Johannes 10 : 1-11

Het grote verschil tussen klein en groot vee is dat groot vee vóór de herder uitloopt. Zo lopen bijvoorbeeld de koeien voorop en de drijver loopt met een stok achter de koeien aan. Als koeien uit het land gehaald moeten worden, moet de achterste koe gehaald worden. Anders komt die niet mee en blijft hij achter. Bij schapen is dit wezenlijk anders. De herder gaat de kudde vóór naar het voedsel. Het is normaal dat de kudde achter de herder aanloopt. De schapen volgen de herder uit vrije wil, omdat zij zich verbonden weten met en hun vertrouwen stellen in die herder. Let wel: De herder is niet degene die hard om de kudde heenloopt, blaft en bijt. Dat doet namelijk de herdershond.

Er zijn veel mensen die het verschil tussen herder en herdershond niet kennen. Zij denken dat de herder degene is die om de kudde heenloopt en eventueel zelfs bijt. Maar dat is niet de bedoeling. De herder brengt de kudde bij het voedsel en de hond houdt de schapen bij elkaar. Fundamenteel gezien is de hond een gevaar voor de kudde omdat hij de meest elementaire vijand van de schapen is. Als een hond vals wordt, bijt hij schapen dood. Toch is de herdershond degene die de kudde bij elkaar houdt door de schapen naar elkaar toe te drijven. Zo wordt de vijand van de schapen mede gebruikt om de kudde bijeen te houden en te brengen op de plaats waar ze volgens de herder moeten zijn.

Dit beeld van de herder met zijn schapen was in ieder geval in het oosten temidden van de Arabische nomadenvolken bekend en wordt hier aangehaald in de Schrift. Van oudsher al werd dit beeld toegepast op het door God uitverkoren volk Israël, dat als “kudde” aangeduid wordt. Deze kudde trok door de woestijn naar het beloofde land onder aanvoering van Mozes, die veertig jaar de schapen van zijn schoonvader geweid had. Ditzelfde volk werd geregeerd door David, die van achter de schapen gehaald en vervolgens gezalfd werd tot koning over Israël. Het beeld wordt later voortgezet in de geschiedenis van de Gemeente die geacht wordt een kudde te zijn. De Gemeente is een Gemeente van eerstelingen. Zij wordt gevormd door degenen die sinds de opstanding van Christus en door geloof in Zijn opstanding deel uitmaken van die kudde. Zij laten zich niet door hun eigen leidslieden, overheid of menselijke redeneringen leiden, maar slechts door het Woord van de Herder Zelf. Door de stem van de Herder. Die stem hebben zij leren kennen en vanzelfsprekend leren liefhebben. Het is de overste Herder Zelf (1 Petrus 5 : 4) die aan Petrus ooit de opdracht gaf om ook een herder te zijn over diezelfde kudde. Het is die herder of pastor Petrus die vervolgens andere herders toespreekt en zegt:

1. De ouderlingen, die onder u zijn, vermaan ik, die een medeouderling, en getuige des lijdens van Christus ben, en deelachtig der heerlijkheid, die geopenbaard zal worden:
2. Weidt de kudde Gods …1 Petrus 5 : 1, 2

De apostel Petrus schrijft niet aan een bepaalde plaatselijk georganiseerde gemeente, die deel uitmaakt van één of ander kerkgenootschap. Hij spreekt tot de gelovigen in het algemeen. Hij constateert dat er ouderlingen in de Gemeente zijn. Tot deze ouderlingen spreekt hij en geeft hen de opdracht om de kudde Gods te weiden. Hoe kunnen ouderlingen of oudsten nog meer aangeduid worden? Gewoon als “herders”. Want het zijn uiteraard herders die verondersteld worden de kudde Gods te weiden.

Het woord “oudsten” is dus gewoon een andere aanduiding voor “herders”. Beide begrippen komen in de Bijbel voor in verband met de Gemeente. Het zijn twee verschillende aanduidingen van dezelfde mensen in dezelfde positie. Een oudste is in de Bijbel altijd een eerste, één die hogere rechten heeft. Maar het oudste-zijn brengt wel verplichtingen met zich mee. Het is in ieder geval zo dat de oudste grotere verantwoordelijkheid draagt dan de andere. Hij moet het goede voorbeeld geven en vooraan gaan. Als wij spreken over oudsten in de Gemeente, dan hebben we het over degenen die de kudde brengen aan plaatsen waar voedsel te vinden is. Aangezien het geestelijke oudsten zijn, gaat het om geestelijke herders en om geestelijk voedsel. Omdat een herder voor de kudde uitgaat, de kudde leidt en dus voorgaat, is hij per definitie ook een voorganger. Dat staat namelijk in de volgende verzen.

2. Weidt de kudde Gods, die onder u is, hebbende opzicht daarover, niet uit bedwang, maar gewilliglijk; noch om vuil gewin, maar met een volvaardig gemoed;
3. Noch als heerschappij voerende over het erfdeel des Heeren maar als voorbeelden der kudde geworden zijnde. 1 Petrus 5 : 2, 3

Herders zijn dus voorbeelden die voor de kudde uitgaan. Wij hebben reeds gezien dat oudsten hetzelfde blijken te zijn als herders. Vervolgens blijken oudsten en herders hetzelfde te zijn als voorgangers. Daar is geen verschil tussen. Er worden wel verschillen tussen deze begrip- pen gemaakt, maar dat zijn verschillen die mensen zelf hebben afgesproken. In de kerkorde of statuten van een plaatselijke gemeente, stichting of vereniging is bepaald dat men in de gemeente één voorganger heeft en zoveel ouderlingen en zoveel diakenen, waarmee men zelf verschil heeft gemaakt tussen die woorden. Maar de woorden “oudsten”, “herders” en “voorgangers” hebben in de Bijbel in feite dezelfde strekking. Het zijn aanduidingen van één en dezelfde persoon in dezelfde functie. In vers 2 staat nog een ander begrip.

Weidt de kudde Gods, die onder u is, hebbende opzicht […]. 1 Petrus 5 : 2

Iemand die opzicht heeft, is een opziener. Een opziener is een episcopos (e–pi–skopov) Dit woord kennen wij goed, want het is verbasterd tot “bisschop”. Het woord “episcopos” wordt hier in dezelfde reeks gebruikt. De oudsten worden ook geacht opzicht te hebben. Kortom: oudsten zijn bisschoppen. Daar is geen verschil tussen. De oudsten zijn degenen, die opzicht hebben over de kudde. Zij kijken namelijk van boven af naar de kudde. Zij hebben er overzicht over. Als de herder de kudde eenmaal geleid heeft naar de plaats waar de grazige weiden zijn, gaat hij zitten op een verhoging – op een rotsblok of een zandheuvel – en houdt de kudde in het oog. Hij kijkt of het goed gaat. En eventueel stuurt hij de hond erachteraan of hij grijpt in of brengt de schapen verder. Hij heeft overzicht over de schapen. Hij houdt alles in de gaten. Dat is wat iemand doet die verantwoordelijkheid draagt binnen de Gemeente van Christus. Iemand die verantwoordelijkheden in de Gemeente draagt, is iemand die niet alleen leiding geeft, maar ook toezicht of opzicht houdt.

Verantwoording dragen

De volgende vraag is nu: Moet een oudste dan heerschappij voeren en regels vaststellen? Het antwoord daarop is: Nee. Want er staat:

[…] niet uit bedwang, maar gewilliglijk; noch om vuil gewin, maar met een volvaardig gemoed. 1 Petrus 5 : 2

Een oudste zou verantwoording dragen. Niet omdat het moet, niet omdat hij daar nou eenmaal toe is aangesteld. Niet omdat hij daartoe verkozen is; niet omdat het toevallig zijn beurt was om oudste te zijn voor de loop van een jaar of vier; niet om er beter van te worden; niet omdat het een beroep is waarin hij zo leuk zijn brood kan verdienen; niet omdat het zo interessant is om dominee te zijn, omdat hij dan een huis en een auto van de Gemeente krijgt. Het gaat niet om gewin. Een oudste zou zijn taak gewillig en met een volvaardig gemoed doen. Hij zou vanuit zijn gemoed, vanuit zijn denken bereid zijn om dat te doen. Hij zou niet bereid zijn met tegenzin; het moet voor hem een vanzelfsprekende zaak zijn.

Iemand die de Heer – de overste Herder – liefheeft en enigszins begrip heeft gekregen van het werk dat God doet in Christus, raakt in datzelfde werk betrokken. Hij weet zich deel van dat werk, eenvoudig omdat hij door genade verlost is. Zo iemand voelt zich in zijn gemoed verbonden met degenen, die ook tot geloof zijn gekomen in de Here Jezus Christus. Hij voelt zich verbonden met hen die juist op grond van hun geloof eventueel in moeilijkheden verkeren. Of met hen die gebrek hebben aan geestelijk voedsel. Of die op zoek zijn naar voedsel, maar niet weten waar ze het moeten halen. Zo iemand zal uit bereidwilligheid, met open ogen en met opzicht zich verantwoordelijk gaan voelen voor zijn medegelovigen.

Dat is een verantwoordelijkheid waaraan hij zich ook niet kan onttrekken. Het is een situatie waarin vroeg of laat elke gelovige terecht hoort te komen. Als wij tot geloof zijn gekomen in de Here Jezus Christus, komen er vervolgens vanzelfsprekend anderen op onze weg die op zoek zijn. Dan is de vraag: Kennen wij onze verantwoordelijkheid of niet? Zeggen wij: “Ik heb de waarheid gevonden, maar jij kunt het beter niet weten?” Of confronteren wij die ander ook met de waarheid? Als wij zelf het niet goed weten en niet in staat zijn om die dingen door te geven, dan zullen wij ze moeten verwijzen naar anderen die dat wél kunnen. Daar gaat het om en daarover wordt hier gesproken.

Ook de apostel Paulus was oudste en herder. Hij was een man die het naar de mens gesproken helemaal verbruid had. Volgens menselijke regels zou hij helemaal niet in aanmerking mogen komen om leiding te geven aan de Gemeente, die hij immers zelf vervolgd had. Hij had zich daarmee eigenlijk gediskwalificeerd. Hij zou waarschijnlijk niet hebben staan dringen om die plaats in te nemen die hij uiteindelijk innam. Maar de Heer riep hem. Er was voor hem geen andere weg. Iets dergelijks vinden wij bij de apostel Petrus die altijd wel een grote mond had, maar Zijn Heer verloochende toen het erop aankwam. Je zou zeggen dat hij absoluut ongeschikt was. Toch was het de Heer Zelf die tot hem zei: “Weid de kudde, weid mijn lammeren, hoed mijn schapen.” Petrus heeft die verantwoordelijkheid op zich moeten nemen. Dat kun je Petrus niet ontzeggen: een volvaardig gemoed had hij altijd. Maar heerschappij voeren is er niet bij.

En als de overste Herder verschenen zal zijn, zo zult gij de onverwelkelijke kroon der heerlijkheid behalen. 1 Petrus 5 : 4

Het gaat erom dat de ouderlingen voorbeelden voor de kudde zouden zijn, om vervolgens hun loon, de kroon der heerlijkheid, te ontvangen. Niet van de kudde uiteraard, maar van de overste Herder. Van de Goede Herder.

De verhouding tussen ouden en jongen

In de volgende verzen wordt gesproken over het feit dat er verhoudingen zijn tussen gelovigen. Er is bijvoorbeeld een verhouding tussen oudsten en jongen.

Desgelijks gij jongen, zijt den ouden onderdanig; en zijt allen elkander onderdanig; zijt met de ootmoedigheid bekleed; want God wederstaat de hovaardigen, maar de nederigen geeft Hij genade. 1 Petrus 5 : 5

Elk mens, of hij in geestelijke of natuurlijke zin oud of jong is, zou zich onderwerpen aan God en zou ootmoedig zijn ten opzichte van God. Maar dat neemt niet weg dat er een rangorde is tussen de gelovigen onderling. Denk bijvoorbeeld aan de brieven van Johannes waarin gesproken wordt over vaders, jongelingen en zelfs kinderen of baby’s. Die verschillen bestaan nu eenmaal en staan in een bepaalde relatie tot elkaar. Dat is een belangrijke waarheid.

In 1 Petrus 5 staat dat de jongen aan de ouden onderdanig zouden moeten zijn. Maar je leest nergens in de Schrift dat de ouden onderdanig zouden moeten zijn aan de jongen. De rang- orde die in de Bijbel genoemd wordt, kennen wij vandaag de dag amper meer, omdat die weggeredeneerd en weggenivelleerd wordt. Iedereen is tegenwoordig gelijk. In de Bijbel is dat niet zo. Daar zijn mensen die verantwoordelijkheden dragen en mensen die geen verantwoordelijkheden dragen. Er zit natuurlijk van alles tussenin. Het gaat erom dat er verschillen zijn: er zijn ouden en jongen. Van de jongen wordt geacht dat zij de ouden onderdanig zijn.

 3. Het aanstellen van oudsten is het erkennen van oudsten

U bent misschien van mening dat oudsten worden aangesteld. Maar waar staat dat? Wat zegt de Schrift hierover? Daarin staat dat wij degenen zouden erkennen die in ons midden verantwoordelijkheid dragen. Niet aanstellen. Niet zeggen: “Er is niemand die verantwoordelijkheid draagt, dus wijzen wij iemand aan of vragen we of iemand zich verkiesbaar wil stellen.” Er zijn namelijk al mensen die verantwoordelijkheden dragen. Niet omdat het hun gevraagd is van onderaf, maar omdat dat hun opgelegd is van bovenaf. Door God Zelf, de Enige Die werkelijk heerschappij toekomt.

De vraag is of wij als geestelijk jongeren ook die geestelijk ouderen erkennen. Of wij naar hen luisteren en hun voorbeeld navolgen. Ook de apostel Paulus heeft het daar bij gelegenheid over. Hij zegt: “Ik moet dit en dat nu eenmaal doen, de uitdeling is mij toevertrouwd. Ik heb bepaalde verantwoordelijkheden. Maar jullie (de Korinthiërs) kunnen er heel wat aan doen om het mij wat makkelijker te maken. Door mijn taak gewoon te erkennen en te luisteren in plaats van mij altijd maar te bestrijden.”

Dit bestrijden is een reactie van ongeloof. Een reactie die de wereld kenmerkt, zodra het Woord van God geopend wordt. Als je de koran opent, dan zeggen de mensen: “Het is heel interessant wat daarin staat.” Maar kom je met de Bijbel aan, dan wordt die meteen bestreden. Dat doet iedereen. Ongelovigen en zelfs christenen doen dat. Zodra de Bijbel geopend wordt en een vers voorgelezen wordt, dan zeggen velen: “Ja, maar…” “Ja, maar: zou dat wel zo zijn? Dat kun je toch zomaar niet zeggen.” Of: “Dat lijkt mij toch wel erg gevaarlijk.” “Ja, maar …” is hetzelfde als “nee”. Alleen is “nee” korter en klinkt “ja, maar …” ‘intelligenter’.

Wat gebeurt er in de praktijk als er mensen zijn die bereid zijn uit vrije wil en met een volvaardig gemoed verantwoordelijkheden te dragen? Dan probeert men om diegene zo snel mogelijk onderuit te halen. Omdat hij niet past in de traditie of kerkelijke structuur. Daar is geen plaats voor. Het klinkt misschien een beetje goedkoop, maar het blijft waar: Er was ooit geen plaats voor het vleesgeworden Woord in deze wereld. Er is nog steeds geen plaats voor het geschreven Woord in de wereld. Er zijn meer Bijbels in omloop dan ooit. Maar hij wordt minder gelezen en is onbekender dan ooit.

Het is makkelijk te zeggen: “We geloven de Bijbel.” Of: “We geloven in de letterlijke inspiratie van de Schrift.” Maar aanvaard de consequenties dan en geloof de Schrift. Wij zouden de Schrift openen, lezen, bestuderen en geloven. Het bestrijden en ontkrachten van de Schrift is het tegenovergestelde van het bestuderen van de Schrift. Als de Hebreeënbrief zegt dat de Here Jezus Christus gehoorzaamheid heeft moeten leren, hoewel Hij de Zoon was, dan ís dat zo. Hij hééft gehoorzaamheid moeten leren. Als wij dat niet begrijpen, ligt dat aan ons begripsvermogen, maar niet aan de Schrift.

Vandaag de dag wordt gezegd dat wij zo weinig voorgangers of leraren hebben. Mensen zijn gekomen en gegaan. Mensen die leraren waren of het althans probeerden te zijn in al hun gebrekkigheid en wie het leven onmogelijk gemaakt werd. De hele menigte oftewel Gemeente was erop uit om zo iemand ten val te brengen. In veel gevallen is dat inderdaad gelukt. Die mensen nemen hun positie als herder vandaag niet meer in. Daarom lezen we de vermaningen van zowel Petrus als ook Paulus aan de oudsten om hun verantwoordelijkheden te kennen en daaraan vast te houden en trouw te zijn. Trouw ten opzichte van de overste Herder. Niet trouw aan de traditie. Niet trouw aan de beginselen die altijd al in onze Gemeente of ons kerkgenootschap gegolden hebben. Zo van: “Het is altijd zo geweest, waar- om zouden we dat veranderen?” Of: “Wij hebben dit altijd al geloofd en kunnen niet zomaar iets ander invoeren”. Of: “Wij weten wel dat het anders moet, maar dat kunnen we niet doen, want anders geven we die en die broeder gelijk”. Al die dingen gebeuren. Altijd maar andere overwegingen dan die van de Schrift.

Wij zouden verantwoordelijkheid dragen. Bijbelstudie is niet vrijblijvend. Er zijn mensen die het ons kwalijk nemen dat wij de Bijbel bestuderen. Zij zeggen: “Jullie zitten altijd maar in die Bijbel te lezen en hebben geen oog voor de nood in de wereld”. Dat is een misverstand. Zij die dat zeggen kennen hun eigen Bijbel niet. Want anders zouden zij weten dat de bestudering van de Schrift altijd consequenties heeft. Het evangelie is niet vrijblijvend. De hele Bijbel is niet vrijblijvend.

Wanneer wij delen in de kennis van Christus, in de kennis en de kracht van Zijn opstanding, dan is de consequentie dat wij verantwoordelijkheden dragen. Dat wij anderen daarmee confronteren. Het gaat hier niet om een zendingsopdracht of iets dergelijks. Maar wij zouden onze mond opendoen als ons ernaar gevraagd wordt. Wij zouden bereid zijn getuigenis af te leggen van de hoop die in ons is. Dat betekent niet per definitie dat we op straat aan iedereen moeten gaan vragen of ze de Here Jezus al kennen, hoewel we dat natuurlijk wel mogen doen als we dat op ons hart hebben.

Maar als mensen ons vragen naar het hoe en waarom, wat doen we dan? Kennen wij onze verantwoordelijkheid of niet? Wij worden geacht in alle vrijmoedigheid het Woord te openen, onze plaats in te nemen en eventueel vooraan te lopen. Het is trouwens wel zo dat het lopen in een kudde veel gezelliger is dan het lopen vooraan. Dat is tamelijk eenzaam. Het is de vraag of wij bereid zijn die plaats in te nemen en eventueel als oudsten verantwoordelijkheden te dragen. Voor kleine dingen. De grotere komen vanzelf. Het begint altijd met kleine dingen. Dat is altijd zo: “Over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u zetten”.(Matthéüs 25 : 21) Het gaat erom of wij trouw zijn.

De apostel Petrus zegt dat hij een getuige is van het lijden van Christus en dat hij deel heeft aan de heerlijkheid die geopenbaard zal worden.(1 Petrus 5 : 1)
Het lijkt wel alsof hij dat gedeelte rechtstreeks heeft overgenomen uit de Romeinenbrief.

17. En indien wij kinderen zijn, zo zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen van God, en mede-erfgenamen van Christus; zo wij anders met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden
18. Want ik houde het daarvoor, dat het lijden dezes tegenwoordigen tijds niet is te waarderen tegen de heerlijkheid, die aan ons zal geopenbaard worden. Romeinen 8 : 17, 18

Het dragen van verantwoording is vaak geen pretje. Maar daar gaat het ook niet om. Wie heeft toch ooit uitgevonden dat de blijde boodschap er is opdat wij hier een gelukkig, vrij, vrolijk en gemakkelijk leven zouden hebben? Waar komt het verhaal toch vandaan dat het allemaal om óns gaat? In werkelijkheid gaat het om een strijd op leven en dood. Om de strijd van het verderf. Om de strijd van hem die de macht over de dood heeft, de duivel dus. Het is een strijd tussen het leven van Christus aan de ene kant en de werking van de dood aan de andere kant. Het is dus de strijd van de oude schepping tegen het leven van de nieuwe schepping dat daarvoor in de plaats komt. Als gelovige is ons niet een vrolijk leven beloofd, maar een leven van lijden. Maar juist het lijden brengt de heerlijkheid. Dat vinden we de hele Bijbel door terug. Zij die niet bereid zijn zich te vernederen en te lijden, worden ook niet verheerlijkt. Dat geldt zeker in verband met de eeuwige, geestelijke en hemelse dingen.

Titus stelt ouderlingen van stad tot stad

Oudsten, opzieners, voorgangers en herders zijn aanduidingen van hen die in de Gemeente een vooraanstaande plaats innemen. Niet omdat zij vooraan zitten of veel geld hebben, maar omdat zij verantwoordelijkheid dragen. Het aanstellen van oudsten is niet iets wat te maken heeft met een kerkorde, statuten of verkiezingen. Het aanstellen van oudsten is het erkennen van oudsten. Anders niets. Er staat in de Titusbrief:

Om die oorzaak heb ik u te Kreta gelaten, opdat gij, hetgeen nog ontbrak, voorts zoudt te recht brengen, en dat gij van stad tot stad zoudt ouderlingen stellen, gelijk ik u bevolen heb. Titus 1 : 5

De apostel Paulus geeft Titus de opdracht om ouderlingen te stellen van stad tot stad. Daarna wordt gezegd wat en hoe zo’n oudste moet zijn.

6. Indien iemand onberispelijk is, ener vrouwe man, gelovige kinderen hebben- de, die niet te beschuldigen zijn van overdadigheid, of ongehoorzaam zijn.
7. Want een opziener moet onberispelijk zijn, als een huisverzorger Gods, niet eigenzinnig, niet genegen tot toornigheid, niet genegen tot den wijn, geen smijter, geen vuil-gewinzoeker;
8. Maar die gaarne herbergt, die de goeden liefheeft, matig, rechtvaardig, heilig, kuis;
9. Die vasthoudt aan het getrouwe woord, dat naar de leer is, opdat hij machtig zij, beide om te vermanen door de gezonde leer, en om de tegensprekers te wederleggenTitus 1 : 6-9

Het woord “opziener” in vers 7 wordt gebruikt voor dat wat in vers 5 nog “ouderling” heet. De oudste zou de goeden liefhebben en niet op oneerlijke winst uit zijn, maar dat lazen we ook al in 1 Petrus 5 : 2. Verder moet de oudste, ouderling of opziener vasthouden aan het getrouwe Woord “dat naar de leer is”. (Vers 9) De ouderlingen op Kreta moesten aangesteld worden door Titus. Let wel: Paulus is al afgereisd naar een andere plek. Paulus kwam altijd enkele weken en soms ook wel enkele jaren naar één plaats. Paulus laat Titus nu achter op Kreta om nog wat te doen. Dat betekent dat datgene wat gedaan moest worden niet in een paar dagen of weken nog even geregeld kon worden.

Als Titus nu de opdracht had oudsten te stellen, waarom wees hij ze dan niet gewoon even aan? Waarom liet hij niet een briefje met een handtekening achter waarop hij die namen had opgeschreven, zodat hij met Paulus kon meereizen? Het enige zinnige antwoord daarop is dat er simpelweg geen oudsten waren. Dus konden zij ook niet gesteld worden. Er is tijd voor nodig om van een jongeling in het geloof op te groeien tot een oudste. Wat Titus diende te doen was niet zo zeer aanwijzen wie als oudste zou moeten fungeren. Titus verantwoordelijkheid was om gelovigen op te leiden en te onderwijzen in de Schrift zodat zij oudsten zouden worden. Dan zou hij Kreta met een gerust hart kunnen verlaten, omdat er anderen waren die de verantwoordelijkheden temidden van de gelovigen op zich hadden genomen.

Als je leeft in een gemeenschap van gelovigen, waarin je zelf alleen de verantwoordelijkheden draagt, kun je niet weg. Als je op een plek bent waar door je getuigenis mensen tot geloof gekomen zijn, dan kun je niet zomaar bij hun vandaan. Je moet ze onderwijzen in de Schrift. Je kunt ze niet zomaar aan hun lot overlaten. Paulus bleef vaak jarenlang – meestal drie jaar – op één plaats om de mensen daar te onderwijzen alvorens weg te gaan. Of, zoals in dit geval, hij liet iemand achter om dat te doen. Het gaat hier niet om het instellen van leden van het bestuur. Het gaat erom dat mensen opgevoed zouden worden om de verantwoordelijkheden van Paulus en Titus over te nemen.

Opsteken van handen

Het aanstellen van oudsten, zoals wij dat vandaag de dag kennen, is onzin en komt helaas in de plaats van het werkelijk onderwijs geven in de Schriften. Waar de Schriften onderwezen worden, zijn vanzelf oudsten. Daar ontstaan oudsten door het werk van de Heer Zelf en door het Woord Gods dat gebracht wordt. Bovendien, als allen jong zijn in het geloof, kun je niemand als oudste aanstellen. Een oudste is iemand die verantwoordelijkheden kán dragen. Het aanstellen van oudsten is zorgen dat er zulke mensen zijn. Niet door daarover te stemmen. Want dat heeft men er vaak van gemaakt. Men ontleent deze gedachte aan Handelingen:

En als zij in elke Gemeente, met opsteken der handen, ouderlingen verkoren hadden, gebeden hebbende met vasten, bevalen zij hen den Heere, in Welken zij geloofd hadden. Handelingen 14 : 23

Naar aanleiding van dit vers wordt wel eens aangenomen dat men door te stemmen, namelijk door de handen op te steken, ouderlingen zou moeten aanstellen. Zo van: “Wie wil dat deze persoon oudste wordt?” Vervolgens moeten de handen omhoog en de stemmen geteld worden. Maar ook dat is een misverstand. De uitdrukking: “het verkiezen met opsteken der handen” is een eigenaardige constructie. De vertalers hebben hun werk hier dubbel uitgevoerd. De uitdrukking “cheirotoneo” (xeirotone–w) betekent “verkiezen”.

Etymologisch gezien had het woord oorspronkelijk de betekenis van: “opsteken van handen”. Het begrip “opsteken van handen” zit dus in het woord opgesloten, maar is er niet de betekenis van. De uitdrukking betekent: “een besluit nemen”. Dus nog niet eens “verkiezen”. Dat is net zo iets als onze uitdrukking: “Wij zullen de koppen eens bij elkaar steken”. Dat betekent niet dat wij een rugby wedstrijd gaan houden, maar dat we eens moeten overleggen. Zo is het hier ook.

Als hier staat dat handen werden opgestoken, werden niet werkelijk handen opgestoken, maar werd er een besluit genomen. Wat besloot men dan? Om iemand tot oudste te maken? Welnee. Men besloot dat bepaalde mensen uit die gemeente oudsten waren. Men erkende hen. Zij waren al oudsten, maar hier werd dat officieel vastgesteld. Wij zijn het er met elkaar over eens dat bepaalde mensen in ons midden bepaalde verantwoordelijkheden dragen. Wij geven hen ook die verantwoordelijkheden. Wij geven hen ons vertrouwen. Dat heeft niets te maken met de organisatie van een plaatselijke Gemeente. Het heeft te maken met de erkenning van het onderscheid dat er nou eenmaal is binnen de Gemeente. Het is een erkenning van hen die door God geroepen zijn tot bepaalde taken. Dat is ook wat er gebeurd alvorens Paulus en zijn medewerkers verder reizen.

In een groep nemen sommige mensen initiatief. Sommigen hebben een idee; anderen nooit. Dat is geen verwijt, maar dat is nou eenmaal zo. Dan ontstaat een echte gemeenschap, waarin de rollen verdeeld zijn, omdat mensen hun eigen plaatsen innemen.

Er zijn mensen die zeggen: “In onze Gemeente zouden de zieken meer bezocht moeten worden.” Dan is het antwoord: “Dan doe je dat toch?” Zo eenvoudig is dat. Dan moet je je verantwoordelijkheid opnemen en niet op anderen afschuiven. Dat is hypocriet. Zo van: “Ik heb er geen tijd voor, maar die andere persoon heeft toch niets te doen. Die zou dat nou eens mooi kunnen doen.” Dat is niet eerlijk. Dat is niet verantwoordelijkheid op je nemen, maar verantwoordelijkheid afschuiven.

Het officiële aanstellen van oudsten en het verdelen van verantwoordelijkheden via statuten leidt tot de uitbanning van de Schrift, de uitbanning van het werk van Christus in de gelovige. Kortom: de Heilige Geest wordt op deze manier uitgebannen.

Het is niet zo dat als je geen kerkbestuur hebt, de Heilige Geest de kerk bestuurt. Maar het is wel zo dat de vrijheid weg is, wanneer wij zelf de dingen organiseren en regelen en alles zwart op wit vastleggen. Als wij er vandaag toe zouden overgaan om onder de druk van alle tegenstand vast te stellen wat wij geloven, dan is morgen die geloofsbelijdenis onze norm en niet meer de Schrift. Er wordt dan gezegd: “Wij hebben vastgesteld dat wij in dit en dat geloven en daar hebben wij ons aan te houden.”

De enige basis voor een christen en het christelijk geloof is niets anders dan de Schrift. Dat is het fundament dat gelegd is: het onvergankelijke en onveranderlijke Woord van God. Misschien hebben wij moeite om dit te begrijpen, maar de Schrift verandert niet. Het is verkeerd om onze geschriften of onze organisaties in de plaats te stellen van de Schrift en van Gods organisatie.

Het klinkt misschien wat goedkoop en het is absoluut niet origineel, maar als de Heer van- daag hier was, is onze kerkelijke structuur dan zodanig dat Hij welkom bij ons is? Dat Hij bijvoorbeeld zonder aanbevelingsbrief bij ons aan het avondmaal zou kunnen? Of van de andere kant gezegd: Zou Hij Zich bij ons thuis voelen? Als wij binnen onze gemeenschap geen vrijheid en ruimte kennen voor vreemden, voor buitenstaanders, voor jongeren in het geloof of voor hen die misschien anders denken dan wij, zijn wij niet een werkelijke gemeen- schap. Dan zijn wij een vereniging op basis van bepaalde principes die we al of niet zwart op wit hebben opgeschreven. Dan is de vrijheid zoek. Er is dan geen plaats voor de Schrift. Er is geen plaats voor hen die van Godswege werkelijk geroepen zijn om Zijn Woord te prediken.

Het kan natuurlijk niet zo zijn dat als God mensen roept om Zijn Woord te verkondigen, Hij eerst wacht tot zij afgestudeerd zijn aan de één of andere theologische hogeschool. Zo ligt het niet. Het kan wel andersom. Iemand die door de Heer geroepen is, kan veel steun hebben van de opleiding die hij heeft genoten.

Wij kunnen niet met het argument komen dat we graag oudsten hadden willen zijn, maar dat niemand ons gekozen heeft. Dat is namelijk helemaal niet nodig. Het gaat er niet om of mensen ons als oudste of ouderling erkennen. Dat doet er niet toe. Het punt is of de Heer ons als zodanig erkent. De vraag is of wij onze verantwoordelijkheid ten opzichte van de Heer kennen en getrouw zijn in Zijn dienst.

Natuurlijk is er vijandschap in de wereld. Ook vleselijke gelovigen reageren vijandig. Maar het gaat er niet om dat mensen trots op ons zijn. Het gaat erom of de Heer van ons kan zeggen: “Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht! Over weinig zijt gij getrouw geweest; over veel zal ik u zetten”. (Matthéüs 25 : 21) Een vereiste van Godswege is dat men trouw is aan Hem. Trouw aan de overste Herder. Trouw aan Zijn Woord. Trouw aan de Heer van Wie de dienstknecht, de herder, de opziener zijn beloning zal ontvangen. Wij zouden dus onze verantwoordelijkheid kennen en onze plaats innemen ten opzichte van onze Heer en ten opzichte van onze medebroeders en zusters.



 Gerelateerde bijbelezing o.a.:
* Van apostelen tot oudsten. (Ef. 4)
* Oudsten in de Gemeente. (1 Petr. 5)



Bijbelstudies door: Ab Klein Haneveld


Dit is een bewerking van de Brochure "Oudsten" 

https://www.bijbelspanorama.nl/

https://www.bijbelstudie.nl/