HET ONDERPAND DER ERFENIS

In Efeze 1 vinden we een opsomming van alle geestelijke zegeningen waaraan wij als gelovigen deel hebben gekregen. Opmerkelijk daarbij is dat de verzegeling door “den Heilige Geest der belofte” (vers 13) pas als laatste genoemd wordt, terwijl het de éérste zegening is die wij als gelovigen ontvangen hebben. Het staat er zo omdat deze zegening in verband wordt gebracht met wat nog volgt in de toekomst. Het spreekt over wat wij nog niet hebben ontvangen, maar nog mogen verwachten aan erfenis. Wat wij nu hebben ontvangen is het vóórschot van de totale zegeningen die de Heer voor ons heeft weggelegd. Het woord “onderpand” betekent namelijk “voorschot”, “aanbetaling” of “handgeld”. Het resterende, het grootste deel, bewaart Hij voor ons. We zullen dat pas in de toekomst krijgen. Ondertussen leven wij nu al uit die erfenis die op ons ligt te wachten. Wij zijn uit deze wereld getrokken om een smalle weg te gaan naar die erfenis. Het is de bedoeling dat wij die erfenis waard zijn. Wij zouden voor de volle 100 procent leven uit geloof en dan ingaan in de erfenis, het Koninkrijk.


1. Inleiding

11 In Hem, in Welken wij ook een erfdeel geworden zijn, wij, die te voren verordineerd waren naar het voornemen Desgenen, Die alle dingen werkt naar den raad van Zijn wil;
12 Opdat wij zouden zijn tot prijs Zijner heerlijkheid, wij, die eerst in Christus gehoopt hebben.
13 In Welken ook gij zijt, nadat gij het woord der waarheid, namelijk het Evangelie uwer zaligheid gehoord hebt; in Welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte;
14 Die het onderpand is van onze erfenis, tot de verkregene verlossing, tot prijs Zijner heerlijkheid. Éfeze 1 : 11-14  info

Het gaat hier om twee erfenissen, die overigens met elkaar samenhangen. In de eerste plaats staat er in vers 11 dat wij als gelovigen – wij, die in Christus zijn, volgens de voorgaande verzen – een erfdeel geworden zijn. Het zou duidelijker zijn als er stond: in Welken wij tot erfdeel genomen zijn, waaruit dan blijkt dat wij – als Gemeente – de erfenis zijn van Christus. Daar is niet alles mee gezegd, maar het is wel zo, want de Gemeente is de erfenis van Christus. Zo wordt het in ieder geval ook op andere plaatsen in de Schrift aangehaald, dat is één. Het tweede punt is dat er daarna in de verzen 13 en 14 staat dat we zelf een erfenis zullen ontvangen, waarvan wij het onderpand reeds in ons bezit hebben. Dus ten eerste: Christus ontvangt een erfenis, en ten tweede: wij gelovigen ontvangen óók een erfenis. In ieder geval moeten we vaststellen dat in vers 14 gezegd wordt dat wij het onderpand van onze erfenis hebben ontvangen. Men kan ook concluderen dat Christus Zélf het onderpand van Zijn erfenis ontvangen heeft. Dat staat nergens expliciet zo, maar dat is een conclusie die je uit deze woorden zou moeten trekken en die ook begrijpelijker wordt na enige toelichting.

U moet begrijpen dat in vers 13 en 14, bij het spreken over het onderpand van de erfenis, niet de nadruk ligt op het onderpand zelf, maar op de erfenis. Éfeze 1 is een opsomming van alle geestelijke zegeningen die een deel zijn geworden van de gelovigen. Het opmerkelijke daarbij is dat deze verzegeling door de Heilige Geest der belofte uit vers 13 pas als laatste genoemd wordt, terwijl het de éérste zegening is die wij ontvangen hebben. We moeten vaststellen dat die verzegeling met de Heilige Geest betekent dat we die Heilige Geest hebben ontvangen. Wanneer hebben wij die Geest ontvangen, als eerste of als laatste gave? Als eerste uiteraard, want op grond van het feit dat wij die Geest ontvangen hebben, ontvangen wij ook al die andere gaven of zegeningen. Als wij in Christus zijn, dan hebben wij de Geest van Christus ontvangen. Ik zeg het vrij, met verwijzing naar Romeinen.

Maar zo iemand den Geest van Christus niet heeft, die komt Hem niet toe. Romeinen 8 : 9b

Zo eenvoudig is dat. Als er in Éfeze 1 : 3 over gesproken wordt dat wij gezegend zijn met elke zegening in de hemel in Christus, dan betekent die uitdrukking “in Christus” in ieder geval dat wij Zijn Geest hebben ontvangen, daardoor ook vastgesteld zijn en bewaard worden. Kortom: verzegeld zijn. Waarom staat het er dan niet als eerste zegening, maar als laatste? Omdat deze zegening van het ontvangen van Zijn Geest in deze laatste verzen van dit Schriftgedeelte in verband wordt gebracht met wat nog volgt in de toekomst. Het spreekt over wat wij nog niet hebben ontvangen. Daarom heet het “verzegeld geworden met de Heilige Geest der belofte, Die het onderpand is van onze erfenis, tot de verkregen verlossing, tot prijs Zijner heerlijkheid”. Deze zegening wordt dus als laatste genoemd, omdat hij meteen gekoppeld wordt aan wat wij nog hebben te verwachten aan erfenis. Dat is de gedachte. Alles wat wij in de toekomst zullen ontvangen aan erfenis of aan verlossing, of hoe dat hier maar genoemd mag worden, is het vervolg op wat wij nu reeds ontvangen hebben. Daarom wordt het zó, en in dit verband gezegd.

Op andere plaatsen vinden we heel andere verbanden, maar dat doet nu even niet ter zake. Het gaat erom dat het pas in zevende instantie noemen van de verzegeling met de Heilige Geest de verbinding brengt van wat in de toekomst ligt. Vandaar deze volgorde. Het heeft niets te maken met de volgorde waarin wij het ontvangen, maar met de volgorde van redeneren van de apostel. Het heeft niet alleen te maken met de toekomst, en de toekomende verlossing en erfenis, maar geeft meteen de aansluiting met het eigenlijke onderwerp van de brief. Je zou kunnen zeggen: wij hebben de Geest ontvangen en nu komt er nog veel meer.

2. Ontvangen zegeningen

Éfeze 1 : 1-14 is een opsomming van al die zegeningen die we hebben ontvangen. De laatste die genoemd wordt is de Geest, omdat het meteen in verband gebracht wordt met wat er volgt vanaf vers 15. Want over de erfenis, de zegeningen en het werk van de Geest, gaat het nu eenmaal in deze brief. Éfeze 1 laat zien dat wij gekozen zijn uit deze wereld, volgens vers 4. We zijn uitverkoren en dat wil zeggen dat we ergens “uit” zijn gekozen, wat betekent dat we ergens “in” waren, maar God heeft ons eruit gehaald. Het vreemde is dat er mensen zijn die hun leven lang praten over uitverkiezing (frustrerend genoeg) en nog nooit hebben stilgestaan bij de betékenis van het woord. Wij zijn er uitgekozen. Als u er nog in bent, dan bent u er niet uitgekozen. Als u er wel uitgekozen bent, dan bent u er uit. Wie is dus uitverkoren?

 … Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht; 1 Petrus 2 : 9b

Diegenen, die uit de duisternis zijn overgezet in het licht, dat zijn uitverkorenen.

… opdat Hij ons trekken zou uit deze tegenwoordige boze wereld, … Galaten 1 : 4b

Degene, die getrokken is uit deze tegenwoordige boze eeuw, die is uitverkoren. Degenen, die er uit zijn, zijn degenen die zich hebben overgegeven aan de Heer, Zijn werk en Zijn genade. De eerste zegening van de gelovige, nooit van een ongelovige, is dat hij gekozen is uit deze wereld.

Ten tweede:

Die ons te voren verordineerd heeft tot aanneming tot zonen, … Éfeze 1 : 5a

Wij zijn eerst gekozen uit het verleden, uit de tegenwoordige boze eeuw, uit de duisternis. Je hebt er echter niets aan als er niet bij verteld wordt waar je dan naartoe gaat. Je kunt wel verlost worden uit Egypte, maar daar heb je niet zoveel aan. Je kunt wel uitverkoren zijn, maar dan ben je alleen ergens uit! Het heeft alleen zin als je ergens anders naartoe gaat. Daarom staat erbij dat God de gelovigen heeft gekozen uit de wereld en hen bestemd heeft voor aanstelling tot zonen.

Uitverkiezen is heel wat anders dan tevoren verordineren (predestineren). Uitverkiezen heeft te maken met het verleden waar je uitgetrokken bent. Maar predestineren (tevoren verordineren) wil zeggen dat van tevoren de eindbestemming (destiny, in het Engels) bepaald is. Die twee zegeningen houden verband met verleden en toekomst. Men is, als men een gelovige is, gekozen uit de wereld. Om het beeld vast te houden: men is uit Egypte, in de woestijn, maar men is tevoren verordineerd tot aanstelling tot zonen. Het is de bedoeling dat men uit de woestijn in Kanaän terechtkomt. Het zijn twee verschillende dingen die hier ook als twee verschillende zaken genoemd worden. Hij heeft ons dus tevoren bestemd tot aanstelling tot zonen. Daar wordt dan al over een erfenis gesproken, want aanstelling tot zoon wil zeggen: aanstelling tot erfgenaam. Hier wordt dus gesproken over een erfenis zonder dat die uitdrukking genoemd wordt, maar daartoe zijn wij, als gelovigen, bestemd. Waarom zijn wij uit de wereld getrokken? Omdat wij een erfenis zouden krijgen! -info-

Men is uitverkoren. Waarom? Omdat men een smalle weg zou gaan, die zou moeten leiden naar die erfenis. Die weg is nodig opdat men zou worden voorbereid, en versterkt zou worden. Opdat men die erfenis waardig zou zijn en zou kunnen dragen. Die weg is de levensweg van een gelovige. Waarom uitverkoren? Niet omdat die wereld zo slecht is, al is dat zo, maar opdat wij daarna een andere bestemming zouden krijgen en op die bestemming voorbereid zouden worden. Een toekomstige erfenis dus.

Wat de derde zegening is, lezen wij in vers 6:

Tot prijs der heerlijkheid Zijner genade, door welke Hij ons begenadigd heeft in den Geliefde; Éfeze 1 : 6

Dat betekent dat wij leven uit genade. Dat wij door genade niet alleen zalig zijn geworden, maar dat wij ook leven onder de heerschappij van de genade, zoals dat in Romeinen 5 en 6 en Hebreeën 4 naar voren komt.

Wat de vierde zegening betreft lezen we:

In Welken wij hebben de verlossing door Zijn bloed, namelijk de vergeving der misdaden, naar den rijkdom Zijner genade, Éfeze 1 : 7

Er staat niet: wij zullen ooit nog eens komen en voor Hem staan om verlost te worden of zoiets. Het is zoals we zingen: “wij hebben de verlossing door Jezus dierbaar bloed”. Hier staat: “wij hebben de verlossing door Zijn bloed”. Dat betekent uiteraard: door Zijn leven. Het houdt in: de vergeving der misdaden naar den rijkdom van Zijn genade. Wij hebben dat! Het is niet iets waar we naar uitzien, want we hebben de verlossing nu al. Ik sta er uitdrukkelijk even bij stil, omdat we straks wat anders lezen.

  • 1e zegening:  wij zijn uitverkoren
  • 2e zegening:  wij zijn gepredestineerd, voorbestemd
  • 3e zegening:  wij hebben genade ontvangen
  • 4e zegening:  wij zijn verlost
  • 5e zegening:  God heeft Zijn wil aan ons bekendgemaakt
  • 6e zegening: wij zijn een erfdeel geworden
  • 7e zegening:  wij hebben de Geest ontvangen

De vijfde zegening is dat God ons Zijn wil bekend heeft gemaakt.

Ons bekend gemaakt hebbende de verborgenheid van Zijn wil, … Éfeze 1 : 9a

Dit heeft betrekking op de waarheden van onze bedeling. We moeten weten in welke tijd we leven, in ieder geval wat Gods werk in deze tegenwoordige bedeling is. Als we dat niet zouden weten, hoe zouden we dan in Zijn dienst kunnen staan en in Zijn werk betrokken zijn? Wij kunnen het ook weten, want het is ons bekendgemaakt, zoals hier staat.

De zesde zegening is dat wij een erfdeel zijn geworden.

In Hem, in Welken wij ook een erfdeel geworden zijn, … Éfeze 1 : 11a

Wij zijn tot erfdeel genomen. De Nieuwe Vertaling zit er hier dus wel erg ver naast, want daar lezen we: “…in wie wij ook een erfdeel ontvangen hebben,…”. De Gemeente is het erfdeel van Christus. Het is ook een zegening voor ons dat wij Zijn erfdeel – Zijn bezit – geworden zijn. Als wij Zijn erfenis zijn, Zijn bezit, kan er met ons niet zoveel verkeerd gaan.

De zevende zegening (die dus aan het begin had moeten staan) zegt dat wij de Geest hebben ontvangen.

 … in Welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte; Éfeze 1 : 13b

We hebben die Geest en als gevolg daarvan hebben we zegeningen ontvangen, te weten:

  • 1e zegening:  wij zijn uitverkoren
  • 2e zegening:  wij zijn gepredestineerd, voorbestemd
  • 3e zegening:  wij hebben genade ontvangen
  • 4e zegening:  wij zijn verlost
  • 5e zegening:  God heeft Zijn wil aan ons bekendgemaakt
  • 6e zegening: wij zijn een erfdeel geworden
  • 7e zegening:  wij hebben de Geest ontvangen

Het bovenstaande heeft allemaal te maken met de Geest in ons leven. Toch wordt het pas aan het eind genoemd. Waarom? Nogmaals: omdat daarmee de verbinding gelegd wordt met datgene wat volgt. We zijn niet alleen een erfdeel geworden, maar we zullen ook in de toekomst een erfenis krijgen. Dat is de strekking van de verzen 13 en 14. Of anders gezegd: op grond van die verzegeling door de Heilige Geest der belofte, hebben wij deel aan de verhoging van Christus, Zijn opstanding en Zijn hemelvaart. Dus een plaats ver boven alle overheden, krachten, heerschappijen en alle naam die genaamd wordt, niet alleen in deze wereld, maar ook in de toekomende wereld; volgens de verzen 20 en 21. Daar leidt het naar toe, want vanuit alle dingen die wij nu hebben ontvangen loopt een rechte lijn naar de erfenis, die wij in de toekomst zullen ontvangen.

In Éfeze 1 : 7 lazen wij: “In Welke wij hebben de verlossing”, maar in vers 14 staat: “Die het onderpand is van onze erfenis, tot de verkregen verlossing …”. Dat wil zeggen: totdat wij de verlossing verkregen zullen hebben. Waarna dus de vraag overblijft: welk vers strepen wij uit de Bijbel, vers 7 of 14? Een andere vraag die gesteld wordt: hebben wij de verlossing of krijgen wij die? Het antwoord is: wij halen nooit verzen uit de Bijbel weg, behalve die verzen die men er later in gezet heeft en die er oorspronkelijk niet in stonden. Deze verzen, 7 en 14, laten we allebei staan, want ze zijn beiden waar! Ze vormen ook geen probleem en er is geen reden om ze weg te laten.

“Ja, de Heer heeft meer om u te geven”, zegt men wel. Dat is niet waar, de Heer geeft echt niet meer. Wel is het zo, dat wat wij nu hebben ontvangen het vóórschot is van de totale zegeningen die de Heer voor ons heeft weggelegd. Het resterende, grootste deel bewaart Hij voor ons en zullen we pas in de toekomst krijgen. Dat is volkomen logisch, want het grootste deel is nu eenmaal de toekomst. Het heden is verbazend klein. Hoe langer ik erover nadenk, hoe kleiner het wordt. Dus niet te lang over denken, zeg ik om u gerust te stellen. Niettemin, het grootste deel ligt voor ons, is toekomst en krijgen we dus nog. -info-

Voorschot

De Heilige Geest, die we hebben ontvangen, is het voorschot van onze erfenis. Dat betekent dat we een déél hebben gekregen van datgene, wat we in de toekomst nog zullen ontvangen. Er is een erfenis die voor ons bewaard wordt. Wij leven echter al uit die erfenis en krijgen daaruit ter beschikking wat wij uit die erfenis nodig hebben. Dat wordt uiteraard niet door ons bepaald, maar door de erflater. Door Degene Die ons die erfenis geeft. Het is een hele goede redenering en het werkt bij de Nederlandse wet ook zo. Als een kind minderjarig is en er is een erfenis, dan betekent het dat die erfenis beheerd moet worden door een ander. Die bepaalt hoeveel van die erfenis alvast aan het kind gegeven wordt, opdat in onderhoud en opvoeding voorzien kan worden. Ook scholing, en dergelijke en voldoende om over de balk te kunnen smijten, want dat gebeurt ook, hoewel er grenzen aan zijn. Dat is ook de functie van de “toeziend voogd” in de Nederlandse wetgeving. Het principe is dus dat het kind – zolang het kind is – onder voogden en verzorgers gesteld is en dat het slechts zóveel van de erfenis krijgt als dat het nodig heeft, of als het kind aan kan. Maar het wordt door een ander bepaald.

Zo is het ook met wat wij hebben ontvangen, namelijk het voorschot op de toekomende erfenis. Die erfenis is voor ons, daar is geen twijfel over. Die ligt daar en wordt voor ons bewaard, maar wij krijgen alleen datgene wat wij dragen kunnen, wat wij beheren kunnen en wat wij nodig hebben. Niet meer, maar zeker ook niet minder. Dan is de vraag: maar als we nu al overvloed hebben, hoe moet het dan straks? Het antwoord is: dan wordt het straks méér dan overvloedig! Dat zegt ook Paulus:

… en waar de zonde meerder geworden is, daar is de genade veel meer overvloedig geweest; Romeinen 5:20b

Het woord “onderpand” in Éfeze 1 : 14 betekent inderdaad “voorschot”, “aanbetaling” of “handgeld”, afhankelijk waar het op van toepassing is, maar het is duidelijk een voorschot. We hebben niet de Geest gekregen om Hem straks in te moeten leveren als we de echte erfenis krijgen. Het feit dat we al wat hebben ontvangen, is tegelijkertijd de garantie dat er in de toekomst nog meer komt. Wij leven nu al uit die erfenis die daar op ons ligt te wachten. Dus toch een zekerheidsstelling, maar in de praktijk is het een voorschot. Dat is eigenlijk de beste vertaling in verband waarmee het hier genoemd wordt.

In 2 Korinthe vinden we hetzelfde als in Éfeze, maar nu heel kort:

Want  zovele beloften Gods als er zijn, die zijn in Hem ja, en zijn in Hem amen, Gode tot heerlijkheid door ons. 2 Korinthe 1:20

Dat is een samenvatting van al die geestelijke zegeningen uit Éfeze 1, dat kan niet misverstaan worden. In Hem, Christus, hebben wij al deze dingen ontvangen. Dan eindigt het met vers 21:

Maar Die ons met u bevestigt (verzegelt, vaststelt) in Christus, en Die ons gezalfd heeft, is God; 2 Korinthe 1:21

Die ons ook heeft verzegeld, namelijk “het onderpand des Geestes” in onze harten heeft gegeven. Hier staan dezelfde woorden bij elkaar en ze hebben natuurlijk dezelfde strekking. Hij heeft ons het onderpand des Geestes gegeven, ofwel het onderpand, namelijk de Geest gegeven. Het betekent: wij hebben de Geest ontvangen en dat is het voorschot of die zorg voor het voorschot van de toekomende erfenis. Dat alles door God Zelf, Die ons daarmee vaststelt. Zo ook verder in 2 Korinthe:

Die ons nu tot ditzelfde bereid heeft, is God, Die ons ook het onderpand (voorschot) des Geestes gegeven heeft. 2 Korinthe 5:5

Het onderpand van wat? Het onderpand van het leven en het lichaam zelfs, dat we in de toekomst zullen ontvangen. Dit Schriftgedeelte in 2 Korinthe 5 spreekt over het aardse huis, deze tabernakel, die verbroken zal worden, waarna wij een gebouw van God hebben; een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen. In deze tabernakel, dat is het oude lichaam, zuchten wij, bezwaard zijnde, want wij willen niet ontkleed maar overkleed worden, opdat het sterfelijke door het leven verslonden worde. De gedachte is dat dat inderdaad zal gebeuren, hoewel we dat van nature niet willen, maar het zal gebeuren. We zullen een ander lichaam, een eeuwig lichaam, ontvangen in de hemel. Daartoe zijn we bereid of gereedgemaakt door God Die ons het onderpand, of het voorschot daarvan gegeven heeft, namelijk Hij heeft ons die Geest gegeven.

Verkregen verlossing

In Éfeze lazen we:

13 In Welken ook gij zijt, nadat gij het woord der waarheid, namelijk het Evangelie uwer zaligheid gehoord hebt; in Welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte;
14 Die het onderpand is van onze erfenis, tot de verkregene verlossing, tot prijs Zijner heerlijkheid. Éfeze 1:13,14

Over welke verlossing gaat het? Of anders gezegd: wanneer krijgen wij die verlossing uit Éfeze 1 : 14? Bij de opname van de Gemeente, wanneer wij namelijk in plaats van dit oude lichaam een nieuw lichaam zullen ontvangen. Wanneer wij dus werkelijk verlost zijn van alles wat ons bindt aan deze oude wereld. Aan de ene kant zijn wij verlost, want wij zijn getrokken uit deze boze wereld, aan de andere kant wachten wij op een nog toekomstige verlossing. Dat is de toekomstige vervulling of voltooiing van onze verlossing, namelijk die van ons lichaam. Want hoewel er nogal wat gelovigen rondlopen die menen dat hun lichaam al is verlost, en dat zo hard roepen omdat ze ervaren dat het niet zo is, blijkt het toch anders te zijn. De verlossing van ons lichaam vindt pas plaats wanneer wij zullen delen in de heerlijkheid van Christus. Let wel, ik probeer met opzet het begrip “dood” te vermijden, want wij worden niet verlost van de dood. Verlossing is “vrijmaking”, en het afleggen van dit aardse lichaam is nog niet de voltooiing van vrijmaking. Vrijmaking is het pas, als we in dat nieuwe lichaam zullen leven. Dat is met de verheerlijking van Christus, en samen met Hem volgt de verheerlijking van de Gemeente. Dat is de zalige hoop waar wij naar uitzien.

Zo zien we, dat we weliswaar verlost zijn en de Geest hebben ontvangen, maar die dingen zijn allemaal een vooruitgrijpen op dat wat we in de toekomst zullen ontvangen. Een toekomende verlossing en inderdaad een toekomende erfenis, want zo wordt het genoemd “Die het onderpand (of het voorschot) is van onze erfenis”. Het betekent in ieder geval dat alles wat we nu ontvangen hebben, en waaruit wij dagelijks leven, ons doorverwijst naar onze toekomst en ook de garantie ís voor onze toekomst. Alle dingen die de Heer ons nù geeft wijzen naar wat Hij ons nog zal geven in de toekomst. Want waar komen die zegeningen vandaan? Uit onze erfenis die wij hebben, is de gedachte. Die is in ieder geval voor ons bestemd, want daartoe zijn wij gepredestineerd. Het enige probleem dat er aan vastzit, is natuurlijk het oude probleem dat ik al eerder heb aangehaald. Je kunt wel verlost zijn uit Egypte, je kunt wel onderweg zijn door de woestijn, maar de vraag is natuurlijk of je in Kanaän aankomt. De vraag is of je ooit volwassen wordt; of het kind ooit zoon wordt; of het kind ooit die bestemming bereikt die de Vader ééns bepaald heeft. Als alles goed gaat dan gebeurt dat inderdaad. Want de normale weg van een gelovige is dat hij verlost is uit Egypte; dat hij in de woestijn leeft van het manna dat uit de hemel valt; dat hij drinkt van het water dat uit de Rots komt; dat hij loopt in schoenen die toch niet verslijten; dat hij van oase naar oase gaat. Alle 42 halteplaatsen moetje dan door, maar je bent op weg naar het beloofde land. Je leeft in de woestijn uit de zegeningen die voor het land beloofd waren. Sterker nog, in Deuteronomium 7 spreekt de Heer tot Israël, Hij zegt:

Wanneer u de HEERE, uw God, zal gebracht hebben in het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven;…Deuteronomium 7: 1a

Waarom zegt Hij dat 40 jaar van tevoren? Omdat men, vooruitgrijpend op die toekomende erfenis, er nu in de woestijn al uit zou leven.

Een land van tarwe en gerst, en wijnstokken, en vijgebomen, en granaatappelen; een land van olierijke olijfbomen, en van honig; Deuteronomium 8:8

Een land dat alles opbrengt, wat het volk maar nodig heeft, en de Heer zegt: daar kom je straks en dan zul je, ….etcetera. Voordat men echter daar is, leeft men in de woestijn waar niets is. Men behoeft daar wel het nodige maar er is niets en daar geeft God het, vooruitgrijpend op de belofte die Hij voor de toekomst gedaan had. Want daar was de wolk- kolom het onderpand van de toekomende erfenis. Die leidde Israël immers door de woestijn van oase naar oase, van kracht tot kracht. De Heerwas daar al, in geestelijke zin natuurlijk, opdat het volk zou leven uit de zegen van de toekomende erfenis.

De essentie van het leven van de gelovige is natuurlijk dat aan hem of haar een erfenis beloofd is. Daar komt nog heel wat bij, want hij/zij heeft ook eeuwig leven. Het is nooit weg als er een erfenis voor je klaar ligt. Echter, als je niet het eeuwige leven hebt en er ligt een erfenis voor je, dan is het nog maar de vraag of je die erfenis ooit krijgt. Wat deze geestelijke dingen aangaat: die erfenis is daar, die wordt voor ons bewaard, zegt Petrus. En wij worden bewaard voor die erfenis. Alles wat we hier hebben, grijpt vooruit op die toekomende erfenis.

3. Waaruit bestaat de erfenis?

Ik wil u meenemen naar Schriftplaatsen in het Nieuwe Testament waar over die erfenis gesproken wordt. Op welke wijze er over gesproken wordt, wat die erfenis dan precies is en waaruit die bestaat. En ook voor wie de erfenis bestemd is en voor wie niet (zie bijlage 1).

Wat is de erfenis?

De eerste keer dat er over een erfenis gesproken wordt in het Nieuwe Testament is in Matthéüs 5.

Zalig zijn de zachtmoedigen; want zij zullen het aardrijk beërven. Matthéüs 5:5

Misschien werd indirect de erfenis al genoemd in Matthéüs 1. Daar ging het om de troon en om de vraag bij wie die troon dan terechtkwam. Het begrip erfenis wordt daar echter niet expliciet genoemd.

Voor wie is de erfenis?

Voor mensen die gezegend zijn met een zacht gemoed. Hoewel het niet altijd als zegen ervaren wordt, als je een zacht gemoed hebt. De erfenis is voor zachtmoedigen, omdat die bestemd is voor gelovigen en die worden verondersteld een zacht gemoed te hebben. Het betekent dat ze zich aanpassen en zich voegen naar wat God heeft geopenbaard. Zachtmoedigen zijn namelijk per definitie gelovigen. Iemand die bereid is te geloven wat een ander zegt, moet een zacht gemoed hebben.

Wat zullen de zachtmoedigen beërven?

Het aardrijk! De erfenis is de aarde, hoewel niet uitsluitend, er komt nog wel wat meer bij.

27 Toen antwoordde Petrus, en zeide tot Hem: Zie, wij hebben alles verlaten, en zijn U gevolgd, wat zal ons dan geworden? (wat zullen wij dan krijgen?)
28 En Jezus zeide tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, dat gij, die Mij gevolgd zijt, in de wedergeboorte, wanneer de Zoon des mensen (erfgenaam van Adam) zal gezeten zijn op den troon Zijner heerlijkheid (een heerlijke troon of een troon der heerlijkheid of de troon Zijner heerlijkheid; het handelt specifiek over Christus), dat gij ook zult zitten op twaalf tronen, oordelende de twaalf geslachten Israëls Matthéüs 19:27,28
(zodat hier sprake is van het erven van een Koninkrijk).

De discipelen vragen: wij hebben alles verlaten en wat krijgen we dan? Het antwoord is: het Koninkrijk! Wie erft er? Diegene die verlaten heeft! Wat erft hij? De erfenis, de heerlijkheid en het met de Zoon des mensen gezeten zijn op de troon Zijner heerlijkheid Je zult het Koninkrijk beërven, maar dan moetje wel alles verlaten hebben. Vers 29 gaat in op “alles”.

En zo wie zal verlaten hebben, huizen, of broeders, of zusters, of vader, of moeder, of vrouw, of kinderen, of akkers, om Mijns Naams wil, die zal honderdvoud ontvangen, en het eeuwige leven beërven. Matthéüs 19:29

Hier zegt de Heer: “En zo wie zal verlaten hebben huizen (een huis kan een erfenis zijn), of broeders (een broeder is van nature een mede-erfgenaam) of zusters of vader… Er staat niet en…, en…, en…, en ook niet dat het allemaal moet, maar wél dat het in sommige gevallen noodzakelijk kan zijn. Er staat: “of broeders of zusters of vader of moeder of kinderen of akkers om Mijns Naams wil”; sla dat niet over! Het gaat er niet om dat je nu alles in de steek moet laten om een erfenis te krijgen van de Heer. Er staat datje hen moet verlaten als het om de Naam des Heeren nódig zou zijn. Dat kan dus, want anders stond het hier niet. Ik lees het met zoveel nadruk, omdat de algemene christelijke ethiek zegt dat je juist dit soort dingen niet zou mogen verlaten. Ie zou het juist moeten vasthouden en in stand houden. Hier staat het precies andersom, namelijk dat het heel goed mogelijk kan zijn dat men “om de Naam des Heeren” deze dingen zal moeten verlaten. Dat wil zeggen dat wat men geërfd heeft in overeenstemming met de oude mens (dat is naar de normen van de oude mens) waarschijnlijk op zal moeten geven. Althans een deel ervan, maar in principe alles om honderdvoud te ontvangen. “Honderd” betekent altijd: leven uit geloof en ingaan in de erfenis, het Koninkrijk.

Wat zal hij nog meer ontvangen?

Eeuwig leven! De erfenis is voor degenen die de andere erfenis loslaten. In de Bijbel komt het ook voor dat er twee erfenissen zijn en dat de erfgenaam moet kiezen.

Toen zeide die losser: Ik zal het voor mij niet kunnen lossen, opdat ik mijn erfdeel niet misschien verderve; los gij mijn lossing voor u; want ik zal niet kunnen lossen. Ruth 4:6

Hij zei: ik heb al een erfenis, die andere kan ik niet nemen. Zo is het. Men zal het ene moeten opgeven om het andere te behouden. Men zal zijn leven in deze wereld moeten haten om zijn leven te kunnen behouden, zei de Heer. Wie zijn leven niet opgeeft, zal geen ander leven terugontvangen. Dit is het principe en het is zwart-wit. Zo is het hier ook. Als men de erfenis niet verlaat, kan men de andere erfenis, het Koninkrijk, het eeuwige leven, niet ontvangen. Als het oude leven niet eerst sterft, is er helemaal geen nieuw leven. Heel fundamenteel: als de Heer niet gestorven is, dan is Hij ook niet opgestaan. Als het oude niet is afgelegd, dan is er geen nieuw, leder die het nieuwe wil hebben, moet bereid zijn om het oude af te leggen en te verlaten. Dus Egypte uit, de wereld uit, de legerplaats uit, de tegenwoordige eeuw uit, enzovoorts.

Betekent dat ook werkelijk verlaten? Is het mogelijk dat, als mijn vader en moeder leven en zij niet de weg van de Heer gaan, ik ze dan moet verlaten? Men moet zich bedenken dat het verlaten natuurlijk zijn hoogste betekenis heeft. Niet in de plaats waar je je bevindt, maar het heeft de hoogste betekenis in waar je gedachten op gericht zijn. Je kunt je bevinden met bepaalde mensen op dezelfde plaats en hen toch verlaten hebben. Dat kan, want het heeft uiteraard met geestelijke dingen te maken. Het betekent dus niet dat een gelovige verondersteld wordt dan maar als een kluizenaar ergens in de woestijn op een paal te gaan zitten, zoals men vroeger deed. Je opsluiten in een cel, in een klooster of iets dergelijks hoeft niet. Dat is de allerlaagste toepassing die je in de Schrift zou kunnen bedenken. Bovendien zou ik niet weten waarom dat om de Naam des Heeren zou moeten. Integendeel, het kan natuurlijk wel zijn dat de dingen die hier genoemd worden een gelovige afhouden van de Heer en van het zoeken naar “de dingen die boven zijn” en daar is de keus duidelijk; men zou het één moeten verlaten om het andere te vinden. Dat is een Bijbelse zaak.

We zagen reeds dat de erfenis is voor hen die “verlaten hebben”. Er wordt echter nog heel wat aan toegevoegd.

38 Maar de landlieden, den zoon ziende, zeiden onder elkander: Deze is de erfgenaam, komt, laat ons hem doden, en zijn erfenis aan ons behouden. (in bezit nemen) Matthéüs 21:38

Hier was de erfenis een wijngaard. In de Bijbel is een wijngaard in de eerste plaats “Israël” en ook de gehele aarde, als de plaats waaruit het “nieuwe leven” (de wijn) tot stand komt. Het aardrijk is, maar dan in positieve betekenis, de plaats van waaruit het nieuwe leven tot stand komt. Zoals de wijnstok uit de aarde oprijst, zo komt de wijn zelf uit de aarde omhoog. Wijn is onder andere een beeld van eeuwig leven. Christus is de ware Wijnstok en Hij brengt nu wijn en leven, eeuwig leven, voort. De erfenis is de wijngaard, en die wordt gegeven aan de Zoon. Uit het verband van Matthéüs 21 blijkt dat het wel degelijk met Israël te maken heeft, en meer speciaal met het verbond der belofte. Het gaat om de beloften die aan Israël gegeven waren, die Israël niet goed beheerde en waarvan gezegd wordt, dat die beloften van die landlieden, van Israël, zouden worden weggenomen, en zouden worden gegeven aan een volk dat zijn vruchten zou voortbrengen.

Daarom zeg Ik ulieden, dat het Koninkrijk Gods (eerder de wijngaard of erfenis genoemd) van u (Israël) zal weggenomen worden, en een volk gegeven, dat zijn vruchten voortbrengt. Matthéüs 21:43

Hier gaat het om de beloften van het Koninkrijk, die aan Israël gedaan werden, speciaal aan Abraham, Izak en Jakob. Abraham zou erfgenaam der wereld zijn. Hij zou het Koninkrijk erven, maar de belofte zou weggenomen en gegeven worden aan een ander volk. Dat is de Gemeente in onze dagen. De erfenis is een wijngaard, of het Koninkrijk Gods, of het Eeuwige Leven, oftewel de Eeuwigheid.

33 En Hij zal de schapen tot Zijn rechter hand zetten, maar de bokken tot Zijn linker hand.
34a Alsdan zal de Koning zeggen tot degenen, die tot Zijn rechter hand zijn: Komt, gij gezegenden Mijns Vader!… Matthéüs 25: 33,34a

Wie erven dat Koninkrijk? De gezegenden, namelijk de schapen. Wie erven dat Koninkrijk niet? De bokken. Schapen zijn zachtmoedig van aard. Ze hebben zachte wol, als ze schoon en gewassen zijn. Schapen die “hebben verlaten” en de Herder zijn gevolgd, omdat ze zachtmoedig genoeg waren. Beter gezegd: gelovig genoeg. Zij krijgen die erfenis.

Beërft dat Koninkrijk, hetwelk u bereid is van de grondlegging (nederwerping) der wereld. Matthéüs 25:34b

De erfenis die gegeven wordt aan deze schapen ligt allang klaar. Deze schapen zijn die “minste broeders” uit vers 40 en de rechtvaardigen uit vers 35 en vers 36.

35 Want Ik ben hongerig geweest, en gij hebt Mij te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest, en gij hebt Mij te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling en gij hebt Mij geherbergd.
36 ik was naakt, en gij hebt Mij gekleed; Ik ben krank geweest, en gij hebt Mij bezocht; Ik was in de gevangenis, en gij zijt tot Mij gekomen.
37a Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden,… Matthéüs 25:35-37a

De rechtvaardigen zijn de schapen ofwel de gelovigen. Het zijn ook de dienaars, want ze hebben de Heer gediend met alles wat Hij nodig had.

40 En de Koning zal antwoorden en tot hen zeggen: Voorwaar zeg Ik u: Voor zoveel gij dit een van deze Mijn minste broeders gedaan hebt, zo hebt gij dat Mij gedaan.
41 Dan zal Hij zeggen ook tot degenen, die ter linker hand zijn: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijn engelen bereid is. Matthéüs 25:40,41

Het lijkt mij een duidelijke zaak dat slechts de schapen, namelijk degenen die de Heer volgen, deze erfenis, het Koninkrijk en deze Heerlijkheid zouden ontvangen. In de Evangeliën komen we steeds ongeveer hetzelfde tegen.

En als Hij uitging op den weg, liep een tot Hem, en voor Hem op de knieën vallende, vraagde Hem: Goede Meester! wat zal ik doen, opdat ik het eeuwige leven beërve? Markus 10:17

Ook hier is sprake van een erfenis. Eeuwig leven! Petrus zou zeggen: “alles wat tot het leven en de godzaligheid behoort”. Iemands leven is de aanduiding van al wat hij is en al wat hij heeft. Zo is het ook met eeuwig leven, het spreekt over het totaal van de bezittingen en het wezen van degene die het ontvangen heeft.

7 Maar die landlieden zeiden onder elkander: Deze is de erfgenaam; komt, laat ons hem doden, en de erfenis zal onze zijn.
8 En zij namen en doodden hem, en wierpen hem uit, buiten den wijngaard. Markus 12:7,8

Opnieuw wordt er gezegd dat de erfenis de wijngaard is. Het verband tussen wijngaard en eeuwig leven is al genoemd.

En ziet, een zeker wetgeleerde stond op, Hem verzoekende, en zeggende: Meester, wat doende zal ik het eeuwige leven beërven? Lukas 10:25

Ook hier zien we weer dat de erfenis eeuwig leven is. De vraag is nu: wie zal die erfenis ontvangen en wat moet ik doen om het te ontvangen. De schriftgeleerde had de erfenis niet en hij vroeg wat hij er alsnog voor moest doen. Het antwoord wordt gegeven vanuit de wet.

27 En hij, antwoordende, zeide: Gij zult den Heere, uw God, liefhebben, uit geheel uw hart, en uit geheel uw ziel, en uit geheel uw kracht, en uit geheel uw verstand; en uw naaste als uzelven.
28 En Hij zeide tot hem: Gij hebt recht geantwoord; doe dat, en gij zult leven. Lukas 10:27,28

Wie zal deze erfenis, het eeuwige leven, ontvangen? Degene die niets doet! Het eeuwige leven erft degene die het nodig had. Die man, die gevallen was op de weg van Jeruzalem naar Jericho, die niets meer kon doen. Die daar opgeraapt en getrokken werd uit zijn ellendige positie. Die erfde eeuwig leven. Dus wat moet men ervoor doen? NIETS! Men krijgt het gewoon cadeau. Er was namelijk Iemand die langs kwam, die ons zag, reeds van verre, van voor de nederwerping der wereld.

33 Maar een zeker Samaritaan, reizende, kwam omtrent hem, en hem ziende, werd hij met innerlijke ontferming bewogen.
34a En hij, tot hem gaande, verbond zijn wonden, gietende daarin olie en wijn;… Lukas 10:33 ,34a

Het beeld van de Geest, namelijk de wijn van de wijngaarden en de olie der zalving die ons verzegeld heeft, vinden we hier beiden terug. De olie wordt gegoten in de wonden, maar ook de wijn. Wat de man hier als eerste kreeg, was olie en wijn. Hij kreeg dus eigenlijk “het onderpand des Geestes”, waarna hij vervolgens in de herberg gebracht werd, waar hij verder herstelde en inderdaad leven ontving.

En des anderen daags weggaande, langde hij twee penningen uit, en gaf ze den waard, en zeide tot hem: Draag zorg voor hem: en zo wat gij meer aan hem ten koste zult leggen, dat zal ik u wedergeven, als ik wederkom. Lukas 10:35

Er was dus een voorschot van de toekomende erfenis. Dus wat doen wij: we laten ons op Zijn beest zetten om ons te laten brengen naar de herberg, om te leven uit het voorschot van de erfenis.

….. Zo zeide dan Jezus tot hem: Ga heen, en doe gij desgelijks. Lukas10:37b

Gewoon leven uit het voorschot van de erfenis, dat betekent het feitelijk. Het is dus “eeuwig leven” en het is voor degenen die “niets doen” of “niets kunnen doen”.

In Lukas 12 wordt ook over een erfenis gesproken.

13 En een uit de schare zeide tot Hem: Meester, zeg mijn broeder, dat hij met mij de erfenis dele.
14 Maar Hij zeide tot hem: Mens, wie heeft Mij tot een rechter of scheidsman over ulieden gesteld? Lukas 12 : 13, 14

De Heer wilde er niets mee te maken hebben. Waarom niet?

En Hij zeide tot hen: Ziet toe en wacht u van de gierigheid; want het is niet in den overvloed gelegen, dat iemand leeft uit zijn goederen. Lukas 12:15

Daarop volgt een gelijkenis, waarin geleerd wordt dat men wel rijk kan zijn en veel bezitten, maar men moet het toch opgeven. Over zo’n erfenis gaat het en het betekent dat de erfenis die men hier zou hebben (de bezittingen die men hier heeft) sowieso zal moeten opgeven om die toekomende erfenis te kunnen ontvangen. We vinden hier bevestigd wat we eerder hebben gezien, namelijk dat degenen die hier alles hebben verlaten, daar de erfenis zullen ontvangen. En degenen die hier prijs stellen op de erfenis, zullen hem daar niet hebben.

En een zeker overste vraagde Hem, zeggende: Goede Meester, wat doende zal ik het eeuwige leven beërven? Lukas 18:18

“Wat doende zal ik het eeuwige leven beërven?” Dan komen de gebruikelijk antwoorden, namelijk: dan doe je toch gewoon wat er in de wet staat! Dat blijkt echter onmogelijk te zijn, zodat slechts degenen die niets doen of degenen die niets kunnen doen de erfenis ontvangen.

Doch Jezus, dit horende, zeide tot hem: Nog een ding ontbreekt u; verkoop alles, wat gij hebt, en deel het onder de armen, en gij zult een schat hebben in den hemel; en kom herwaarts, volg Mij. Lukas 18:22

Het gaat om het opgeven van de oude erfenis. Opnieuw wordt het hier gezegd, het is voor degene die alles verlaten heeft. “En gij zult een schat hebben in de hemel”. De erfenis is dus een schat, namelijk grote rijkdom in de hemel, “want die schat zou daar bewaard worden”, aldus Petrus.

23 Maar als hij dit hoorde, werd hij geheel droevig; want hij was zeer rijk.
24 Jezus nu, ziende, dat hij geheel droevig geworden was, zeide: Hoe bezwaarlijk zullen degenen, die goed hebben (goederen, een erfenis hebben), in het Koninkrijk Gods ingaan! Lukas 18:23,24

De erfenis is het Koninkrijk Gods en de vraag was: “Wat doende zal ik het eeuwige leven beërven?” Het eindigt echter met vers 24: “hoe bezwaarlijk zullen degenen die goederen hebben in het Koninkrijk Gods ingaan”. Het Koninkrijk Gods en eeuwig leven hangen direct met elkaar samen. Het betekent dat wie het Koninkrijk Gods ingaat eeuwig leven heeft en andersom; wie eeuwig leven heeft gaat het Koninkrijk Gods binnen.

Jezus antwoordde en zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Tenzij dat iemand wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien. Johannes 3:3

Doch dit zeg ik, broeders, dat vlees en bloed het Koninkrijk Gods niet beërven kunnen, en de verderfelijkheid beërft de onverderfelijkheid niet. 1 Korinthe 15:50

Men moet eeuwig leven hebben en als men dat heeft, heeft men deel aan het Koninkrijk Gods.

Maar als de landlieden hem zagen, overlegden zij onder elkander, en zeiden: Deze is de erfgenaam; komt, laat ons hem doden, opdat de erfenis onze worde. Lukas 20:14

Hier is opnieuw de erfenis een wijngaard, en het verhaal is hetzelfde, het zou aan een ander gegeven worden.

Toen ging hij uit het land der Chaldeeën, en woonde in Harran. En van daar, nadat zijn vader gestorven was, bracht Hij hem over in dit land, daar gij nu in woont. Handelingen 7:4

Hij (Abraham) ging uit het land der Chaldeeën, uit zijn maagschap, zijns vadershuis, om de erfenis te kunnen ontvangen. Dus de erfenis is voor degenen die verlaten hebben.

En Hij gaf hem (nog) geen erfdeel in hetzelve, ook niet een voetstap; en beloofde, dat Hij hem het zelve tot een bezitting (erfenis) geven zou, en zijn zade na hem, als hij nog geen kind had. Handelingen 7:5

Hieruit volgt dat de erfenis het beloofde land is. Een land waarin men thuis zou zijn en voor altijd zou kunnen wonen. Dat is beloofd aan degenen die “verlaten”, of uit Ur der Chaldeeën trekken. Het is een bekend voorbeeld van de geschiedenis van Abraham.

30 En uit uzelven zullen mannen opstaan, sprekende verkeerde dingen, om de discipelen af te trekken achter zich.
31 Daarom waakt, en gedenkt, dat ik drie jaren lang nacht en dag, niet opgehouden heb een iegelijk met tranen te vermanen.
32 En nu, broeders, ik bevele u Gode, en den woorde Zijner genade, Die machtig is u op te bouwen, en u een erfdeel te geven onder al de geheiligden. Handelingen 20:30-32

Met andere woorden: ik beveel u aan God en aan het Woord van Zijn genade, want de gelovige heeft God en de genade van God nodig, want daar leeft hij uit. Om die prediking gaat het. Wat ze vast moesten houden en waar ze bij moesten blijven, was God en het Woord Zijner genade. Hem namelijk, “Die machtig is u op te bouwen en u een erfdeel te geven onder al de geheiligden”.

Wie ontvangt de erfenis?

De geheiligden! Het gaat om een erfdeel dat samen met, en temidden van al de geheiligden, door die heiligen, of geheiligden, ontvangen wordt. Dat kan niet missen, want geheiligden zijn diegenen die “verlaten hebben” en die de Heilige gevolgd zijn. Heiligen is in principe “afzondering” en “reiniging” en de geheiligden ontvangen deze erfenis.

Om hun ogen te openen, en hen te bekeren van de duisternis tot het licht, en van de macht des satans tot God; opdat zij vergeving der zonden ontvangen, en een erfdeel onder de geheiligden, door het geloof in Mij. Handelingen 26:18

Wie ontvangt de erfenis? De geheiligden “door het geloof in Mij”. Gelovigen zijn dus geheiligden. Waaruit bestaat de erfenis? Wat ontvangen zij? Vergeving der zonden, namelijk “erfdeel onder de geheiligden”. Er staat “en”, maar het heeft de betekenis van “namelijk”. De erfenis is: “vergeving der zonden”. Zij ontvangen “licht” en zijn bekeerd van de macht van satan tot God. Degenen die de erfenis ontvangen, zijn zij wie de ogen geopend zijn. Het zijn de “zienden” die vroeger blind waren. Zij zien “licht”. De erfenis der heiligen is het licht. Dat is wat zij, die bekeerd zijn van de duisternis tot het licht, als geheiligde, als bekeerde, ontvangen.

In de brieven wordt nog veel meer gezegd en is daar ook meer rechtstreeks op ons van toepassing. We zingen het lied “Wij hebben een heerlijke Koning”, en “Kind’ren des Konings, waarom zoudt gij slapen?” Wij hebben onze ogen open en kunnen wat verder kijken dan de natuurlijke mens en daarom zingen: “Kind’ren des hemels, uw heil is in ’t zicht!”

Want de belofte is niet door de wet aan Abraham of zijn zaad geschied, namelijk, dat hij een erfgenaam der wereld zou zijn, maar door de rechtvaardigheid des geloofs. Romeinen 4:13

Hier is de erfenis de wereld. We zagen al eerder in Matthéüs 5 :5 dat “het aardrijk”, “het beloofde land”, bestemd was voor “de zachtmoedigen”, maar hier staat “de wereld”. Hij zal de wereld beërven. Dat veronderstelt uiteraard “de gehele schepping”. Ik moet er meteen bij zeggen dat ik uit Genesis niet meteen opmaak dat aan Abraham beloofd wordt dat hij de gehele wereld zou erven, wat kennelijk wel de bedoeling is. In ieder geval is het aan Abraham beloofd, ook als we dat in Genesis niet lezen. Er zijn trouwens heel wat dingen tot Abraham gesproken die niet in Genesis staan. Normaal gesproken kun je niets zeggen over zaken die niet gebeurd zijn, laat staan iets bewijzen. Je kunt alleen zaken bewijzen die er wél zijn. Dus dat is wat moeilijk. Toch kunnen we dingen bewijzen die aan Abraham gezegd zijn, die niet geschreven staan in Genesis, om de eenvoudige reden dat er op een andere plaats iets over staat, zoals hier in Romeinen 4, dat hem de wereld beloofd was als erfenis. Er staat van Abraham in Hebreeën 11 :10: “Want hij verwachtte de stad die fundamenten heeft, welker Kunstenaar en Bouwmeester God is”. Maar die stad met fundamenten kom ik pas voor het eerst tegen in Openbaring 21 en 22, in het visioen dat Johannes kreeg op Patmos.

Dat visioen werd al gezien door Abraham. Hem was het dus beloofd, anders kon hij het niet verwachten, want hij verwachtte alleen dingen die de Heer tot hem gesproken had. Abraham verwachtte een stad met fundamenten, dus moet God met hem gesproken hebben over een stad met fundamenten. Het eigenaardige is dat die ene keer dat wij over de stad met fundamenten lezen, het een visioen betreft, want in Openbaring 21 en 22 hebben we te doen met een visioen in verband met het Koninkrijk Gods, danwel de nieuwe schepping.

Het betekent dus dat aan Abraham dingen beloofd zijn die niet in Genesis staan, maar die hem wel beloofd zijn, dat blijkt hier in Romeinen 4. Ook was hem beloofd dat hij erfgenaam der wereld zou zijn, dus de erfenis is de wereld. De belofte dat hij erfgenaam der wereld zou zijn is niet door de wet geschied, “maar door de rechtvaardigheid des geloofs”. Met andere woorden: de belofte, of de erfenis, wordt gegeven aan rechtvaardigen en bovendien als rechtvaardigen des geloofs. Dus als rechtvaardige en gelijkertijd als gelovige, want u weet dat geloof gerekend wordt tot rechtvaardigheid, oftewel gerechtigheid. De erfenis wordt dus gegeven aan gelovigen, die dus rechtvaardigen zijn. Daarom heet het: “het is hem gegeven door de rechtvaardigheid des geloofs”.

Abraham was rechtvaardig, want Abraham was een gelovige en als gelovige, dus als rechtvaardige, werd hem deze erfenis beloofd dan wel gegeven. Het is goed om dat vast te houden. Uit geloof, dus niet uit werken. Integendeel, niet iets dat men zelf doet (“wat moet ik doen om het eeuwig leven te beërven?”). Niets, men moet wel laten, men moet namelijk gelóven, daardoor wordt men gerechtvaardigd.

In Romeinen 4 staat een beroemd vers:

Doch dengene, die niet werkt, maar gelooft in Hem, Die den goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid. Romeinen 4:5

Dat is precies wat al gezegd is en wat in vers 13 weer wordt aangehaald. Door de “rechtvaardigheid des geloofs” werd Abraham deze belofte gedaan. Hem werd een erfenis gegeven en die erfenis is de wereld. Want indien dengenen die uit de wet zijn erfgenamen zijn, zo is het geloof ijdel geworden, en de beloftenis tenietgedaan. Ik heb weinig gezegd over hen, die de erfenis niet krijgen. Eigenlijk heeft het ook weinig zin, want wat maakt het ons uit wie het niet krijgt. Wij willen natuurlijk weten wie het wél krijgt. De bokken in ieder geval niet en daar laten we het maar even bij. Hier staat dus ook dat degenen die uit de wet zijn niet erven, want die uit de wet zijn, doen de werken der wet en wie dat doen erven niet. Alleen degenen die “laten”, dus eigenlijk zij die geloven. “Want indien dengenen die uit de wet zijn, erfgenamen zijn, zo is het geloof ijdel geworden, en de beloftenis tenietgedaan”, zodat er alweer staat dat gelovigen erven.

Daarom is zij (de beloftenis, dus de erfenis) uit het geloof, opdat zij naar genade (uit genade en uit geloof) zij; ten einde de belofte vast zij al den zade,… Romeinen 4:16a

“Al den zade” (het gehele zaad) ontvangt dus de belofte. Het zaad van Abraham is in de eerste plaats Christus, maar ook allen die in Christus zijn. Christus en de Zijnen, het gehele zaad, namelijk allen die deel hebben aan Hem. Wij, alle gelovigen, zijn zaad, omdat wij in Christus zijn. Als Abraham de erfenis ontvangt, ontvangt ook zijn zaad erfenis.

Daarom is zij uit het geloof, opdat zij naar genade zij; ten einde de belofte vast zij al den zade, niet alleen dat uit de wet is, maar ook dat uit het geloof Abrahams is, welke een vader is van ons allen; Romeinen 4:16

Precies hetzelfde staat in Galaten 3. Ook het zaad van Abraham erft. Het zaad Abrahams is de erfgenaam, niet het natuurlijke zaad, maar het zijn diegenen die deel hebben aan Christus en daarmee aan de beloften die aan Abraham zijn gedaan. Het zijn alle gelovigen, want dat zijn erfgenamen van Abraham en daarom erfgenamen van dezelfde wereld.

En indien wij kinderen zijn (minderjarigen), zo zijn wij ook erfgenamen,… Romeinen 8:17a

De kinderen zijn dus de erfgenamen. In Markus 10 zegt de Heer: “Laat de kinderkens tot Mij komen en verhindert hen niet; want derzulken is het Koninkrijk Gods”. Wie zijn de kinderen? Dat zijn de kinderen Gods uit vers 16. Dat zijn zij, waarvan de Geest Zelf getuigt. De Geest Die het “onderpand van de erfenis” is, de Heilige Geest.

Dezelve Geest getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn. Romeinen 8:16

En indien wij kinderen zijn, zo zijn wij ook erfgenamen, … Romeinen 8:17a

Dus de erfenis is voor kinderen Gods. Dat wordt je zo:

  • door zachtmoedig te zijn;
  • door niet teveel waarde te hechten aan watje hier op aarde hebt;
  • door de stem van de Herder te volgen;
  • door je te laten heiligen;
  • door te geloven;
  • door je ogen te laten openen.

Kortom, door bekering, want daardoor wordt je zaad van Abraham en dus ook kind van God. Je komt altijd bij dezelfde dingen uit.

En indien wij kinderen zijn, zo zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen van God, en mede-erfgenamen van Christus; zo wij anders met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden. Romeinen 8:17

Als wij dus als kinderen erven, zijn wij erfgenamen van God en mede- erfgenaam van Christus. Er wordt echter nog wat bij verteld: “Zo wij anders met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden”.13

Wat is de erfenis?

Erfenis is heerlijkheid. Wie erft die heerlijkheid? Degenen die lijden met Christus. Want als men erfgenaam is met Christus, dan lijdt men met Christus. Waarom leed de Zoon? Omdat hij de Zoon was! De landlieden zeiden: daar heb je de Zoon. We gooien Hem eruit, dan hebben wij de erfenis. Hij leed omdat Hij de erfgenaam was, dat is de negatieve verklaring. De positieve verklaring is precies dezelfde. Waarom leed Hij? Om de heerlijkheid, die Hem voorgesteld was, omdat er een erfenis beloofd was. Het lijden was dus vanwege de erfenis, hoe dan ook. Hij kreeg de erfenis na Zijn lijden en door Zijn lijden. Het gaat naar beide kanten. Hij was erfgenaam, dus leed Hij. En andersom; Hij leed en dus erfde Hij. Als dat voor Christus geldt, zou ik niet weten waarom het voor hen, die mede- erfgenamen zijn met Christus, niet zou gelden. Het is: “zo wij anders met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden”. Het is niet eenvoudig uit te leggen, want wat hier heel voorzichtig naar voren komt is namelijk dat die erfenis niet alléén bestaat uit eeuwig leven. Oók niet alleen uit het ingaan in het Koninkrijk Gods, maar de erfenis Gods bestaat uit alles wat men in dat Koninkrijk Gods ontvangt of maar zou kunnen ontvangen. Alles wat daarbij hoort. De erfenis bestaat uit “alles wat bij het leven en de godzaligheid hoort”. Het is een uitdrukking uit i Petrus i en daarmee bedoel ik dat vergeving van zonde als zodanig de basis is, want als je dat niet hebt, kom je het Koninkrijk niet binnen.

Ook nadat men het Koninkrijk is binnengekomen, kan men meer ontvangen dan alleen het ingaan. Waarom zou men dat Koninkrijk ingaan? Omdat er in dat Koninkrijk nog veel meer is dat tot dat Koninkrijk hoort. Ingaan is dus wel het meest elementaire hiervan. Het behouden worden, wedergeboren worden, is wel het meest fundamentele wat je kunt noemen in verband met de erfenis. Het loon, of de kroon die de gelovige zich kan verwerven, hoort wel degelijk ook tot de erfenis. De uitdrukking “zaligheid” in de Bijbel geldt net zo goed voor het begrip “erfenis”. Het is namelijk precies hetzelfde en het betekent dat de uitdrukking niet alleen “het behoud” als zodanig omvat, maar ook alles wat de gelovige – nadat hij behouden is – alsnog kan ontvangen.

Hoe wordt men zalig? Uit genade! Maar waarom wordt er dan aan de Filippenzen in 2 :12b geschreven “werkt uws zelfs zaligheid met vreze en beven?” Omdat met het begrip “zaligheid” daar niet bedoeld wordt dat men behouden wordt. Dat kan trouwens niet, want het werd geschreven aan mensen in Filippi die al zalig waren. De behoudenis hadden ze al. Daarom vind ik de vertaling in de Nieuwe Vertaling ook niet juist. Daar staat namelijk: “behoudenis”, maar die hadden ze al. Wat ze waarschijnlijk nog niet hadden, was de beloning, “een kroon”. De apostel zelf zegt in diezelfde Filippenzenbrief “dat hij zelf dat ook nog niet gegrepen geeft, maar daar naar jaagt”. Dat is nou het hele punt; de zaligheid – en dus ook de erfenis – bestaat niet alleen uit in de hemel komen, maar ook uit de bezittingen die men in de hemel eventueel ontvangt. Het eerste – het beërven van het Koninkrijk – ontvangt men enkel en alleen op grond van genade. Puur op grond van het door Christus volbrachte werk. Het tweede – de kroon, danwel het loon – ontvangt men wanneer men de Heer gediend heeft en dus als gevolg daarvan geleden en volhard heeft. Dat hoort er gewoon bij, want als men met Hem lijdt, dan zal men ook met Hem verheerlijkt worden. Dat heet dus ook erfenis.

Dat niet iemand zij een hoereerder, of een onheilige, gelijk Ezau, die om een spijze het recht van zijn eerstgeboorte weggaf. Hebreeën 12:16

In Hebreeën 12 wordt tot gelovigen in onze bedeling gezegd: “dat niet iemand een hoereerder zij, gelijk Ezau.” Van hoererij van Ezau weten wij niets, maar er staat dan ook achter wat daar onder verstaan wordt. Namelijk “dat hij om een spijze het recht van zijn eerstgeboorte weggaf”. Hij gaf om een soep zijn eerstgeboorterecht weg. Die soep werd dus heel duur betaald. Kreeg Ezau dan geen erfenis? Jazeker wel, maar hij verspeelde zijn eerstgeboorterecht. Zijn erfenis gaf hij op, maar hij kreeg wel een erfenis. Maar niet de erfenis die voor hem was weggelegd, die hij had kunnen hebben.

Precies hetzelfde doet zich voor bij Ismaël. Hij zou de eerstgeborene hebben kunnen worden, maar hij werd het niet. De erfenis ging naar Izaäk en toch kreeg Ismaël ook een erfenis. Zo staat dan als voorbeeld aan de Gemeente: “Dat niet iemand zij een hoereerder, of een onheilige, gelijk Ezau, die om één spijze het recht van zijn eerstgeboorte weggaf”. Het punt is dat de Gemeente geroepen is voor het eerstgeboorterecht en u persoonlijk bent ook daartoe geroepen. Het is echter zeer de vraag of u niet om een spijze – dat wil zeggen ter wille van de dingen hier in de wereld – uw eerstgeboorterecht verspeeld hebt. Als u hangt aan de dingen hier, en die dient, en daarmee uzelf dient, dan bent u niet waardig voor het eerstgeboorterecht. De gelovige kan zijn erfenis kwijt zijn, terwijl hij toch een erfenis krijgt. De ene erfenis is dat men het Koninkrijk binnengaat, en de andere is dat men in dat Koninkrijk ook nog beloning ontvangt. Een mooi Bijbels voorbeeld is de ontrouwe dienstknecht in de gelijkenis van de ponden van Lukas 19. Daar blijkt de ontrouwe dienstknecht wél het Koninkrijk binnen te gaan, maar géén beloning te ontvangen. Je krijgt toch een erfenis, maar niet dé erfenis. De erfenis bestaat dus uit het ingaan, maar vervolgens ook in alles wat daar nog bij hoort en wat men verder kan ontvangen.

Maar Ezau werd toch verworpen? Ja, maar alles in relatie tot het eerstgeboorterecht. Als je Genesis leest, dan blijkt zelfs dat Ezau niet zo negatief wordt afgeschilderd als bij ons op de zondagsschool. Dan blijkt dat Ezau zelf degene is geweest die verslag heeft gedaan van het leven van Jakob. Zover terzijde stond hij nu ook weer niet en hij is dicht bij de familie betrokken geweest. Het grootste gedeelte van de geschiedenis van zijn familie heeft hij opgeschreven en de geschiedenis van Jakob vinden we in de woorden van Ezau in Genesis. Het gaat om het principe dat het Koninkrijk, en alles wat men in het Koninkrijk ontvangt, samen de beloofde erfenis is. Als je alleen het Koninkrijk binnengaat en daar verder niets ontvangt, dan wordt dat soms vertaald alsof men de erfenis niet krijgt, omdat men geen loon ontvangt. In werkelijkheid heeft men wel degelijk deel aan de erfenis. Het aandeel dat wij daarin hebben, is afhankelijk van het feit in welke mate wij verbonden waren – ook in de praktijk van ons leven – met Christus. Wij zijn erfgenamen, maar het is niet alleen afhankelijk van het kindschap Gods. Dat stond er namelijk. We waren kinderen en daarom erfgenamen, maar er stond bij dat het ook afhankelijk was van ons lijden met Hem. Als wij met Hem lijden en delen in Zijn verwerping, dan delen wij ook in Zijn heerlijkheid.

Er zijn dus twee voorwaarden. Op grond van het kindschap Gods komt men in de hemel. Op grond van het delen in de schande en verwerping van Christus ontvangt men in de hemel ook beloning. Dit alles samen heet “zaligheid” oftewel “erfenis”. Het is hetzelfde als “behouden zijn, maar door vuur”. Men is wel behouden, maar men houdt er verder niets aan over, omdat alles verbrand is.

Want ik houde het daarvoor, dat het lijden dezes tegenwoordigen tijds niet is te waarderen tegen de heerlijkheid, die aan ons zal geopenbaard worden. Romeinen 8:18

We zien in Romeinen 8 dat er bij de erfenis ook sprake was van heerlijkheid. Het gaat om de heerlijkheid die men in de toekomst zal ontvangen als erfenis, waarna vervolgens in vers 23 gesproken wordt over “de eerstelingen des Geestes”. Dat heeft ook iets te maken met een voorschot, een aanbetaling en dus een onderpand. Het principe van de erfgenaam en de aanstelling tot zonen is in deze verzen duidelijk genoeg. We vinden diezelfde uitdrukking uit Éfeze 1 ook hier terug in vers 23b:”Verwachtende de aanneming tot kinderen” (zonen), want daartoe zijn wij gepredestineerd, oftewel tevoren bestemd om een erfenis te ontvangen. Als wij die erfenis willen ontvangen, dan moeten wij het beeld van de Zoon gelijkvormig worden, staat er vervolgens.

29 Want die Hij te voren gekend heeft, die heeft Hij ook te voren verordineerd, den heelde Zijns Zoons gelijkvormig te zijn, opdat Hij de Eerstgeborene zij onder vele broederen.
30 En die Hij te voren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt. Romeinen 8:29,30

Of weet gij niet, dat de onrechtvaardigen het Koninkrijk Gods niet zullen beërven? 1 Korinthe 6:9

Onrechtvaardigen erven niet, dat wisten we al, want de rechtvaardigen erven. Wat is dus de erfenis? Het Koninkrijk Gods!

En dit waart gij sommigen; maar gij zijt afgewassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd, in den Naam van den Heere Jezus, en door den Geest onzes Gods; 1 Korinthe 6: 11

Hier lezen we dat sommigen onrechtvaardigen waren, “maar gij zijt afgewassen”. Wie krijgt de erfenis? Degenen die afgewassen zijn, gewassenen! Dat “wassen”, zoals in Johannes 13, gebeurde in tweeën. Men wordt eerst helemaal gereinigd en zo gaat men het Koninkrijk in. Daarna laat men zich de voeten reinigen, in de loop der tijd, namelijk zo lang als dat nodig is. En zo lang de Heer het nodig vindt, leeft men vanuit deze positie van onderworpenheid aan Christus, Die ons de voeten reinigt. Dat gebeurt dus in tweeën. Zo is het ook met de hele erfenis. Die kun je ook als tweeledig beschouwen. Het éne is de erfenis als zodanig; het ingaan in het Koninkrijk. Het andere is het ontvangen van loon. We zijn nü éénmaal geheel gereinigd, maar als we daarna ons niet de voeten laten reinigen in verband met onze praktische levenswandel, dan is het ook onmogelijk om deel te hebben aan het eerstgeboorterecht en aan loon of kroon. Het principe echter blijft: de erfenis is voor degenen die gewassen zijn.

En dit waart gij sommigen; maar gij zijt afgewassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd, in den Naam van den Heere Jezus, en door den Geest onzes Gods; 1 Korinthe 6:11

De erfenis is voor de geheiligden, want wie gewassen is, is ook geheiligd (wassing is heiliging). De priesters moesten geheiligd worden voor de dienst en wat deden ze? Ze wasten zich vóór ze van huis gingen. En als ze dienst gingen doen moesten ze hun handen en voeten wassen bij het koperen wasvat. De geheiligden zijn tevens de rechtvaardigen. “Gerechtvaardigd in den Naam van den Heere Jezus en door den Geest onzes Gods”. De Geest Die dan ook het onderpand is van de toekomende erfenis voor hen die de Geest hebben ontvangen. Men is gewassen; geheiligd, gerechtvaardigd in de Naam van de Heere Jezus en (of) door de Geest onzes Gods, zodat Die Geest die gewassen, gereinigd en gerechtvaardigd heeft, ook de zekerstelling is van de toekomende erfenis en dus is Hij het onderpand van het voorschot van deze erfenis.

Alle vlees is niet hetzelfde vlees; maar een ander is het vlees der mensen, en een ander is het vlees der beesten, en een ander der vissen, en een ander der vogelen. 1 Korinthe 15:39

Als we over de erfenis praten, moeten we voor een goed begrip ook i Korinthe 15 : 39 in gedachten houden, want er is een natuurlijk lichaam en er is een geestelijk lichaam. Het natuurlijke lichaam erft niet, maar het geestelijk lichaam wel.

45 Alzo is er ook geschreven: De eerste mens Adam (maar die erft niet) is geworden tot een levende ziel (de levende noch de dode ziel erven, maar de levendmakende Geest)-, de laatste Adam (is de tweede Mens) tot een levendmakenden Geest (die erft wel).
46 Doch het geestelijke is niet eerst, maar het natuurlijke, daarna het geestelijke (het natuurlijke is het zienlijke).
47 De eerste mens is uit de aarde, aards; de tweede Mens is de Heere uit den hemel (het gaat erover wie erft en wie niet erft, tegenover elkaar).
48 Hoedanig de aardse is, zodanige zijn ook de aardsen (de Adamieten); en hoedanig de hemelse (Christus) is, zodanige zijn ook de hemelsen (christenen).
49 En gelijkerwijs wij het beeld des aardsen gedragen hebben (letterlijk: gelijk wij het beeld van de aardse mens gedragen hebben, en wij zijn van nature beelddrager van Adam), alzo zullen wij ook het beeld des hemelsen dragen.
50 Doch dit zeg ik, broeders, dat vlees en bloed (ziel) het Koninkrijk Gods niet beërven kunnen (vlees en bloed, de ziel zal het Koninkrijk Gods niet beërven, want het Koninkrijk Gods is de erfenis), en de verderfelijkheid beërft de onverderfelijkheid niet. 1 Korinthe 15: 45-50

Wat behoort dus ook tot de erfenis? De onverderfelijkheid!

Nu is dat eigenlijk het einde van deze redenering en daaruit komt dan heel duidelijk naar voren dat er voor de natuurlijke mens geen enkele hoop is. Hij heeft helemaal geen erfenis en dat betekent dus dat hij geen enkele toekomstverwachting heeft. De enige mogelijkheid voor de toekomst is gelegen in de Here Jezus Christus, Die Zelf Erfgenaam is. En eerst als wij ons vertrouwen in die Erfgenaam stellen, zullen wij pas met Hem erfgenamen zijn. Per slot van rekening is Hij de Geest, dat haal je hier ook al uit. Christus is de levend makende Geest, de laatste Adam. Hij is die Geest, Die ook ons tot leven wekt en ons doet delen in Zijn erfenis, zodat Hij de Eerstgeborene is onder vele broederen. In een nog breder verband delen wij zelfs in Zijn eerstgeboorterecht. Dat is de gedachte en zo komen we bij Galaten 3.

Want indien de erfenis uit de wet is, zo is zij niet meer uit de beloftenis; maar God heeft ze Abraham door de beloftenis genadiglijk gegeven. Galaten 3:18

Abraham is de erfgenaam en die erfenis komt door de beloften. Dat hebben wij al besproken naar aanleiding van Romeinen 4.

En indien gij van Christus zijt, zo zijt gij dan Abrahams zaad, en naar de beloftenis erfgenamen. Galaten 3:29

Dat wil zeggen: de erfenis was beloofd aan Abraham, een gelovig man, en aan zijn zaad, “Hetwelk is Christus” volgens Galaten 3 :16, maar daarna is het ook “voor al den zade” (het gehele zaad van Abraham). Al deze dingen zijn we al tegengekomen in Romeinen 4. De erfenis is dus voor de erfgenamen van Abraham.

1 Doch ik zeg, zo langen tijd als de erfgenaam een kind is, zo verschilt hij niets van een dienstknecht, hoewel hij een heer (meester) is van alles;
2 Maar hij is onder voogden en verzorgers, tot den tijd van den vader te voren gesteld.
3 Alzo wij ook, toen wij kinderen waren, zo waren wij dienstbaar gemaakt onder de eerste beginselen der wereld.
4 Maar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet;
5 Opdat Hij degenen, die onder de wet waren, verlossen zou, en opdat wij de aanneming (aanstelling) tot kinderen (zonen) verkrijgen zouden. Galaten 4:1-5

De aanstelling tot zonen betekent aanstelling tot erfgenamen. Daartoe zijn wij tevoren bestemd en het zijn de zonen die erven.

6 En overmits gij zonen (géén kinderen) zijt, zo heeft God den Geest Zijns Zoons (die het onderpand is van de toekomende erfenis) uitgezonden in uw harten, Die roept: Abba, Vader!
7 Zo dan, gij zijt niet meer een dienstknecht, maar een zoon; en indien gij een zoon zijt, zo zijt gij ook een erfgenaam van God door (of: in) Christus. Galaten 4:6,7

Wie erft niet? Een dienstknecht, een slaaf (doulos)! De zoon, dat is dus de vrije, die erft.

Maar wat zegt de Schrift? Werp de dienstmaagd uit en haar zoon (dat is dus de dienstknecht, de slaaf en dat was Ismaël); want de zoon der dienstmaagd zal geenszins erven met den zoon der vrije. Galaten 4:30

Er staat niet dat de dienstmaagd geenszins zal erven, maar dat de dienstmaagd geenszins zal erven met de vrije. Want het eerstgeboorterecht – en daar heb ik het over – gaat naar de vrije. Dat komt overeen met het principe dat we al eerder hebben opgemerkt. Er stond dat de belofte niet uit de wet was. Als het uit de wet was, dan was het voor de slaaf (onder de wet is men slaaf). Maar het is niet voor de slaaf, want het is niet uit de wet, maar naar de belofte en dus is het is voor de vrije.

Zo dan, broeders, wij zijn niet kinderen (zonen) der dienstmaagd, maar der vrije. Galaten 4:31

Dus als u deel wilt hebben aan het eerstgeboorterecht, dan moet u vrij zijn. En andersom: bent u niet vrij, dan ziet het er niet best uit voor het eerstgeboorterecht. Dus staat er:

Staat dan in de vrijheid, met welke ons Christus vrijgemaakt heeft, en wordt niet wederom met het juk der dienstbaarheid bevangen. Galaten 5:1

Zou dat zo zijn dan verliest u het eerstgeboorterecht, dan mis je de kroon! Je kunt wel erven, maar je komt niet op de troon. Je kunt niet met Christus regeren. De troon is alleen voor de vrijheid. Het eerstgeboorterecht houdt immers de troon in? Daar gaat het om. Men moet in de vrijheid staan en dat vinden we hier weer.

19 De werken des vleses nu zijn openbaar; welke zijn overspel, hoererij, onreinigheid, ontuchtigheid,
20 Afgoderij, venijngeving, vijandschappen, twisten, afgunstigheden, toorn, gekijf, tweedracht, ketterijen,
21 Nijd, moord, dronkenschappen, brasserijen, en dergelijke; van dewelke ik u te voren zeg, gelijk ik ook te voren gezegd heb, dat die zulke dingen doen, het Koninkrijk Gods (dat is de erfenis) niet zullen beërven. Galaten 5:19-21

Dat wil zeggen: het zijn dus de onrechtvaardigen die het Koninkrijk Gods niet beërven. We lazen al in 1 Korinthe 6 : 11: “En dit waart gij sommigen; maar gij zijt afgewassen, maar gij zijt geheiligd”. Dat geldt natuurlijk ook voor deze Galaten, waarna je de conclusie zou moeten trekken dat vers 22, en verder, spreekt over degenen die wél de erfenis krijgen, want vers 19-21 zegt: “de werken des vleses zijn… en die beërven niet”.

Maar de vrucht des Geestes is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid. Galaten 5:22

Dat betekent dat daar waar de vrucht van de Geest is, die erfenis komt. Als wij deel willen hebben aan de erfenis in zijn totale betekenis – ik heb het over het eerstgeboorterecht – dan betekent dit, dat deze vrucht van de Geest zoals genoemd in vers 22, ook in onze levens openbaar zal moeten worden. Het gaat om diegenen in wie die Geest is, die de erfenis zullen ontvangen. Ook hier wordt weer duidelijk dat de Geest het onderpand is van de toekomende erfenis. Het staat er niet altijd bij, maar je moet het er wel altijd bij denken als je het woord “Geest” leest. De Geest produceert namelijk deze dingen en daar is ook beloning voor.

In Éfeze 1 :13 stuiten we op de vraag wie daar de erfenis krijgt.

In Welken ook gij zijt, nadat gij het woord der waarheid, namelijk het Evangelie uwer zaligheid gehoord hebt; in Welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte; Éfeze 1:13

Het antwoord is: “Gij”. “Nadat gij het woord der waarheid, namelijk het Evangelie uwer zaligheid gehoord hebt”. Oftewel, “nadat gij geloofd hebt”. Gelovigen krijgen de erfenis! Nadat gij geloofd hebt, krijgt “Gij” de Geest, die het onderpand is van de toekomende erfenis. Wat de erfenis is, staat aan het eind van vers 14.

Die het onderpand is van onze erfenis, tot de verkregene verlossing, tot prijs Zijner heerlijkheid. Éfeze 1:14

Heerlijkheid, namelijk “tot prijs Zijner heerlijkheid”. Het wordt ook wel “verlossing” genoemd. De voltooiing van de erfenis is ook de voltooiing van de verlossing. Het verkrijgen van de erfenis, ook in de toekomst, is het krijgen van verlossing. Men is verlost, al gaat het in vers 14 meer speciaal om de verlossing van het lichaam, niettemin gaat het om verlossing. Ook in vers 18 wordt over erfenis gesproken. Want wij moeten ontvangen:

Namelijk verlichte ogen (open ogen, ofwel ziende) uws ver- stands, opdat gij moogt weten, welke zij de hoop van Zijn roeping, en welke de rijkdom zij der heerlijkheid van Zijn erfenis in de heiligen; Éfeze 1:18

U kunt ook lezen: “welke de rijkdom zij der heerlijkheid, namelijk Zijn erfenis”, want heerlijkheid is Zijn erfenis. Het is dus inderdaad “een heerlijke erfenis”. De erfenis is heerlijkheid en in dit geval is het die van Christus. Er staat echter nog meer:

En welke de uitnemende grootheid Zijner kracht zij aan ons, die geloven, naar de werking der sterkte Zijner macht, Éfeze 1:19

Ik ga nu heel ver, de erfenis is wel degelijk “kracht”, want wat we ontvangen door de opstanding van Christus is inderdaad “kracht”. Straks blijkt dat als we het hebben over het onderpand zelf, dat als “kracht” wordt aangeduid. Wat is Geest? In ieder geval “kracht van omhoog”, de kracht van Zijn opstanding. Het is die kracht die hier genoemd wordt. Als het voorschot op die erfenis “kracht” is, dan is de erfenis kracht. Het is wat ver gezocht om het uit dit vers te halen, en ik heb er wat andere verzen voor nodig, maar het is wel zo. De erfenis is ook kracht, die men zal ontvangen. Als je een koninkrijk ontvangt, ontvang je “kracht”, of “macht”.

Want dit weet gij, dat geen hoereerder, of onreine, of gierigaard, die een afgodendienaar (ofwel een ”onrechtvaardige”) is, erfenis heeft in het Koninkrijk van Christus en van God. Éfeze 5:5

Wat is dus de erfenis? Gods Koninkrijk, ofwel dat van Christus, want dat is hetzelfde. Christus is God. Het is trouwens ook maar één Koninkrijk. Het principe is: geen hoereerder of onreine of een afgodendienaar heeft erfenis in het Koninkrijk van Christus en van God. Wie erft dan wel?

Dat u niemand verleide met ijdele woorden; want om deze dingen komt de toorn Gods over de kinderen (zonen) der ongehoorzaamheid. Éfeze 5:6

Niet de erfgenamen der ongehoorzaamheid. Zij zijn namelijk wel erfgenamen, maar niet van het Koninkrijk van Christus en van God. Zij erven deze toorn Gods en alles wat daarbij hoort. We lezen dan:

Zo zijt dan hun medegenoten niet. Éfeze 5:7

Waarom niet? Omdat wij geen hoereerders of gierigaards of afgodendienaars zijn. Wij zijn door geloof wedergeboren tot een levende hoop en tot een onverderfelijke, onvergankelijke erfenis, die in de hemel voor ons bewaard wordt, volgens 1 Petrus 1.Wij behoren niet bij die afgodendienaars, want wij zijn gerechtvaardigd, gereinigd op grond van geloof en uit genade. Kortom wij behoren tot de categorie van gewassenen en dus geldt voor ons de waarschuwing: “Zijt dan hun medegenoten niet”.

Want gij waart eertijds duisternis, maar nu zijt gij licht in den Heere; wandelt als kinderen des lichts. Éfeze 5:8

Als je behoort tot de gelovigen, de gereinigden, dan moet je natuurlijk niet gaan leven zoals de onrechtvaardigen. Kinderen des lichts zijn degenen die het Koninkrijk wél ingaan. Er staat ook hoe dat zit: “Want gij waart eertijds duisternis”. De erfenis is niet bestemd voor degenen die in duisternis zijn. Wel voor degenen die de ogen geopend zijn en die dus in het licht wandelen. Die waren ooit blind geboren, maar hebben nu de Zoon van David ontmoet en Die heeft hen genezen. Nu wandelen ze in het licht, want het licht schijnt in hun ogen en ook in hun harten. Want de vrucht des Geestes, die het onderpand is van de toekomende erfenis, namelijk van het Koninkrijk van Christus en van God (vers 5), is: “Liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid”. (Galaten 5 : 22)

Want de vrucht des Geestes is in alle goedigheid, en rechtvaardigheid, en waarheid, Éfeze 5:9

Waarmee je maar weer ziet dat daar, waar de vrucht des Geestes is, en waar die Geest werkt; daar wordt de erfenis gegeven. Precies dezelfde gedachte dus, zodat de Geest inderdaad het onderpand is van de toekomende erfenis, waarna ook weer over het licht gesproken wordt.

Maar al deze dingen, van het licht bestraft zijnde, worden openbaar; want al wat openbaar maakt, is licht. Éfeze 5:13

Dankende den Vader, Die ons bekwaam gemaakt heeft (wie erven dus? Wij), om deel te hebben in de erve (erfenis) der heiligen in het licht; Kolossenzen 1:12

Wij, geheiligden, erven dus. Die bekwaamheid is niet uit onszelf, maar Hij heeft ons bekwaam gemaakt. Onze bekwaamheid is uit God.

Die ons ook bekwaam gemaakt heeft, om te zijn dienaars des Nieuwen Testaments (van het Nieuwe Verbond, en dus in vrijheid),… 2 Korinthe 3:6a

Als wij Hem nu dienen en alles verlaten, alles opgeven wat ons tegenhoudt om Hem te dienen, zullen wij met Hem delen in de erfenis. Het is dus voor geheiligden, die bekwaam gemaakt zijn om dienaren te zijn onder het Nieuwe Verbond – dat der vrijheid – om deel te hebben aan de erfenis der heiligen in het licht. De zienden, degenen die in het licht wandelen, krijgen de erfenis, en de erfenis zelf bestaat uit licht.

Die ons getrokken heeft uit de macht der duisternis (want degenen die in de duisternis zijn, erven niet; wij wel, want wij zijn eruit getrokken), en overgezet heeft in het Koninkrijk van den Zoon Zijner liefde; Kolossenzen 1:13

Wat is nu de erfenis? Het Koninkrijk van de Zoon Zijner liefde! “In Denwelke wij de verlossing hebben” (Kolossenzen 1 : 14a), dat hoort bij de erfenis, namelijk de vergeving der zonden. De verzen die ik aanhaal spreken in principe over erfenis, erfgenaam of erfrecht. Er zijn wel meer verzen die dezelfde waarheid naar voren brengen, maar zonder de term “erfenis” of “erfgenaam” te gebruiken. Die noem ik nu niet, maar er zijn veel meer Schriftplaatsen die dezelfde dingen bevestigen.

23 En al wat gij doet, doet dat van harte als den Heere en niet den mensen;
24 Wetende, dat gij van den Heere zult ontvangen de vergelding der erfenis; want gij dient de Heere Christus. Kolossenzen 3:23,24

“… doet dat van harte als voor den Heere, en niet voor mensen”. Ook al is het voor de mensen dan doe je het nog niet voor de mensen, maar voor de Heer. Dat is het geheim. Dat betekent dat elke gelovige een fulltimer is, want al wat hij doet, doet hij voor de Heer. Dat weten die andere mensen niet, maar dat maakt niet uit. Als de Heer het maar weet en als wij het maar weten.

“Vergelding der erfenis” betekent gewoon het ontvangen van de beloning, waarbij de beloning de erfenis is. Hier ziet u alsnog bevestigt wat eerder gezegd is, namelijk dat de beloning voor de gelovige “erfenis” heet, en onderdeel is van de totale erfenis. Hier staat ook dat als wij “alles doen den Heere” wij ook van Diezelfde Heer de vergelding en dus erfenis zullen ontvangen. Dus vergelding, beloning, is de erfenis. Geld is een betaalmiddel en “vergelding” de betaling. De arbeider is zijn loon waardig. Als wij Hem hebben gediend en hier alles hebben verlaten en ons leven hier aan Hem gegeven en met Christus geleden hebben, dan ontvangen wij van Hem de vergelding die in Romeinen 8 “heerlijkheid” genoemd wordt.

Maar die onrecht doet, die zal het onrecht dragen, dat hij gedaan heeft; en er is geen aanneming des persoons. Kolossenzen 3:25

Hier staat opnieuw dat de “onrechtvaardige” de erfenis niet ontvangt.

5 Heeft Hij ons zalig gemaakt, niet uit de werken der rechtvaardigheid, die wij gedaan hadden, maar naar Zijn barmhartigheid, door het bad der wedergeboorte en (namelijk) vernieuwing des Heiligen Geestes (die het onderpand is van de toekomende erfenis);
6 Denwelken Hij over ons rijkelijk heeft uitgegoten door Jezus Christus, onzen Zaligmaker;
7 Opdat wij, gerechtvaardigd zijnde door Zijn genade, erfgenamen (zonen) zouden worden naar de hope des eeuwigen levens. Titus 3:5-7

Voor wie is de erfenis? Voor degenen die gerechtvaardigd zijn uit Zijn genade! Opdat wij, gerechtvaardigd zijnde door Zijn genade, erfgenamen zouden worden naar de hoop des eeuwige levens. De erfenis is het eeuwige leven.

Hoop betekent verwachting. Men hoopt of verwacht de erfenis, en de “hoop des eeuwige levens” is de verwachting van de erfenis, zodat er staat: dat wij gerechtvaardigd zijnde door Zijn genade (dat is niet uit de werken der wet), erfgenamen zouden worden van dit eeuwige leven. Vandaar het verband met de Heilige Geest in vers 5, Die immers het onderpand is van de erfenis.

Wij hebben die Geest ontvangen, zijn daardoor vernieuwd, zijn daardoor niet meer een “eerste mens”, maar een “tweede mens”. Het gevolg daarvan is dat we in de toekomst ook de erfenis zullen ontvangen, maar we hebben het voorschot al. We hebben niet alleen in de toekomst eeuwig leven, maar leven er nu ook al uit. Dat geldt voor al die dingen die we al genoemd hebben.

Welken Hij gesteld heeft (de Zoon) tot een Erfgenaam van alles, door Welken Hij ook de wereld gemaakt heeft; Hebreeën 1:2

Wie is de Erfgenaam? De Zoon! Wat erft Hij? Alles Letterlijk staat hier: het geheel, het heelal (in het grieks “tapanta”, in de enkelvoudsvorm).

3b … is gezeten aan de rechter hand der Majesteit in de hoogste hemelen (Hij heeft die troon en die kroon gekregen);
4 Zoveel treffelijker (machtigen) geworden dan de engelen, als Hij uitnemender Naam boven hen geërfd heeft. Hebreeën 1:3b, 4

De erfenis is ook een troon en ook een kroon, namelijk het Koninkrijk. De erfenis is ook een “uitnemender Naam”! Er staat niet een “andere naam”, maar een “uitnemender Naam”. Heel letterlijk betekent het dat Hij géén andere naam ontvangen heeft, maar dat de Naam die Hij al had nu “uitnemender” is geworden. Dat wil zeggen dat Hij nu nog verder “uitsteekt” of nog verder “uitgenomen” is.

Wat is Zijn Naam? Jehovah! Dat is de Naam Die Hij aflegde. Hij kwam incognito naar de aarde, dat wil zeggen: onbekend. Hij had Zijn Naam afgelegd, Zijn Naam veranderd. De Naam Jehova was veranderd in Jehoshua. Dat is enigszins anders, maar in ieder geval dé Naam droeg Hij niet. Hij heette niet de “Heere” Jezus, maar gewoon Jezus. Hij stierf en stond op uit de dood en sindsdien wordt Hij gepredikt aan het ganse huis Israëls. God heeft deze Jezus (Jehoshua) weer gesteld tot Jehovah én tot Christus (dat staat letterlijk in Handelingen 2). Christus was Hij daarvóór niet, maar werd dat later wel. De definitieve Erfgenaam met het eerstgeboorterecht was Hij daarvóór niet, later, bij Zijn opstanding, werd Hij dat wel. Dat betekent dat de hoge Naam die Hij tevoren had, nu nog hoger is geworden, al was het alleen maar dat die Naam ook nog de Eerste is van de Nieuwe Schepping, die uiteraard ook een betere schepping is. Het wil zeggen dat die Naam beter geworden is, wat overeenkomt met Filippenzen 2.

Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd, en heeft Hem een Naam gegeven, welke boven allen naam is; Filippenzen 2:9

Tezamen is dat precies hetzelfde als wat hier in Hebreeën 1 :4 staat. De uitnemender Naam is geërfd. In Filippenzen staat er niet bij dat dat de erfenis was, maar in Hebreeën 1 : 4 staat dat Hij het geërfd heeft. Hij heeft dat namelijk ontvangen na de dood; na al het oude te hebben verlaten. Ja, Hij had de gestaltenis van een dienaar aangenomen en na dienstknecht te zijn geworden, na te hebben geleden, werd Hij uitermate verhoogd en ontving een erfenis, namelijk een uitnemender Naam, en dus ook de troon en de kroon.

Als er over engelen gesproken wordt, lezen we:

Zijn zij niet allen gedienstige (dienende) geesten, die tot dienst uitgezonden worden, om dergenen wil, die de zaligheid beërven zullen? Hebreeën 1:14

“Dergenen” dat zijn wij uiteraard en wij erven “de zaligheid”.

… werkt uws zelfs zaligheid (of erfenis) met vreze en beven; Filippenzen 2:12b

Als je het dus zó leest, dan staat de erfenis toch in Filippenzen 2 : 9, want dit staat in Filippenzen 2 :12b. “Werkt uw zelfs zaligheid”, dus net als de Heer dat gedaan heeft, “met vrezen en beven”, zodat je ziet dat de “uitnemender Naam” direct overeenkomt met “de zaligheid”. In Filippenzen staan ze bij elkaar, evenals hier in Hebreeën 1. De zaligheid is dan, onder andere, die “verhoogde Naam”. Die Naam staat voor een positie waarin ook wij zullen delen als wij zaligheid beërven.

Opdat gij niet traag wordt, maar navolgers zijt dergenen, die door geloof en lankmoedigheid de beloftenissen beërven. Hebreeën 6:12

Gelovigen en lankmoedigen beërven de belofte. Dus je moet niet alleen een zacht gemoed hebben, maar ook een “lang gemoed” of een “lange moed”. Het betekent geduldig zijn, want daardoor beërf je de beloften van de erfenis.

Waarin God, willende den erfgenamen der beloftenis overvloediger bewijzen de onveranderlijkheid van Zijn raad, met een eed daartussen is gekomen; Hebreeën 6:17

Door twee onveranderlijke dingen zouden wij een sterke vertroosting hebben. Als je dat nu goed leest, dan betekent het dat de erfenis bestaat uit “vertroosting” of gewoon “troost”. Daar zouden we toch wel op gekomen zijn, want de Geest is ook onderpand van de toekomende erfenis en de Geest is de “Vertrooster” of de “Trooster” en vertroosting is bemoediging. Waaruit putten wij onze moed? Hoe komt het dat wij zo’n lange moed hebben? Omdat we een sterke vertroosting hebben, want wij zijn zeker van die erfenis. Dat kan niet fout gaan. “Wij hebben dan altijd goede moed”, (2 Korinthe 5 : 6a) maar in het algemeen hebben wij altijd goede moed en verlangen “om uit het lichaam uit te wonen en bij de Heer in te wonen” (2 Korinthe 5 : 8b).

… opdat degenen die geroepen zijn (daarom is Hij de Middelaar des Nieuwen Testaments), de beloftenis der eeuwige erve ontvangen zouden. Hebreeën 9:15b

De geroepenen ontvangen de erfenis. Het staat ook in Romeinen 8 en de erfenis is “de belofte der eeuwige erfenis”, of anders gezegd: eeuwigheid. Ik had ook kunnen zeggen: eeuwig leven. Je kunt alleen eeuwig leven erven als je eeuwig leven hebt. Dus in principe komt het op hetzelfde neer, “eeuwigheid” is een eeuwige erfenis.

Door het geloof heeft Noach, door Goddelijke aanspraak vermaand zijnde van de dingen (die hij zou erven, ja van de dingen die nog niet gezien werden, dat is toch de erfenis?), die nog niet gezien werden, en bevreesd geworden zijnde, de ark toebereid tot behoudenis van zijn huisgezin; door welke ark hij de wereld heeft veroordeeld, en is geworden een erfgenaam der rechtvaardigheid, die naar het geloof is. Hebreeën 11:7

Wie erft dus? Een rechtvaardige, namelijk een gelovige! Zijn erfenis bestaat uit “behoudenis” of “zaligheid”. Het is een heel goed beeld. “Behoudenis van zijn huisgezin”. Hij geloofde en zijn geloof werd gerekend tot rechtvaardigheid. Noach was dan ook een rechtvaardig man.

Hoewel er in Romeinen 5 staat dat alle mensen zondaren zijn, staat er van Noach in Genesis dat hij een rechtvaardig man was. Dat komt omdat hij geloofde. En omdat hij geloofde, deed hij ook wat God zei en geloofde hij wat God zei. Daardoor werd hij behouden. Hij bouwde de ark en hij erfde een nieuwe wereld na de zondvloed. Dat wordt ons hier in Hebreeën 11 als beeld voorgehouden.

Door het geloof is Abraham, geroepen zijnde, gehoorzaam geweest, om uit te gaan naar de plaats, die hij tot een erfdeel ontvangen zou;… Hebreeën 11:8a

Abraham erfde een plaats. Dat is natuurlijk het beloofde land, maar in ieder geval een plek ter woning. Hij ontving dat door het geloof. Omdat hij een gelovige was, ontving hij de erfenis en die is voor geroepenen en voor gerechtvaardigden. Er staat bovendien in vers 9 dat Izak en Jakob mede-erfgenamen waren van diezelfde belofte. In Hebreeën 12 staat over Ezau dat hij de zegeningen wilde beërven, maar hij erfde ze niet.

16 Dat niet iemand zij een hoereerder, of een onheilige, gelijk Ezau, die om een spijze het recht van zijn eerstgeboorte weggaf.
17 Want gij weet, dat hij ook daarna, de zegening willende beërven, verworpen werd; want hij vond geen plaats des berouws, hoewel hij dezelve met tranen zocht. Hebreeën 12: 16,17

De erfenis bestond uit zegening. Ezau wilde hem wel krijgen, maar hij kreeg het niet. Ik had natuurlijk ook kunnen zeggen: het eerstgeboorterecht. Dat gaat niet altijd op, maar hier wel.

Hoort, mijn geliefde broeders, heeft God niet uitverkoren de armen dezer wereld, om rijk te zijn in het geloof, en erfgenamen des Koninklijks, hetwelk Hij belooft dengenen, die Hem liefhebben? Jakobus 2:5

Hier wordt gezegd dat de armen der wereld (die alles verlaten hebben) het Koninkrijk erven. Niet diegenen die konden verzamelen, maar diegenen die, wat ze hadden verzameld, opgegeven hebben. Dat zijn zij die arm wilden worden. Zij die rijk zijn in het geloof worden erfgenamen in het Koninkrijk, zodat je ook kunt zeggen: het zijn die gelovigen die het Koninkrijk zullen beërven. Want de erfenis is het Koninkrijk, beloofd aan diegenen, die Hem liefhebben.

3b … Die (God) naar Zijn grote barmhartigheid ons heeft wedergeboren, tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden.
4 Tot een onverderfelijke, en (namelijk) onbevlekkelijke, en (namelijk) onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard is voor u, 1 Petrus 1:3b, 4

Uit dit vers zou je kunnen opmaken dat de erfenis ook bestaat uit “leven”, want dat is “levende hoop”. Het begrip “onverderfelijkheid” kennen we al uit 1 Korinthe 15. Men erft onverderfelijkheid, onbevlektheid en onverwelkelijkheid. Die erfenis is in de hemel en wordt daar bewaard. Daarom is hij ook onverderfelijk, onbevlekkelijk en onverwelkelijk.

Die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot de zaligheid, die bereid is, om geopenbaard te worden in den laatsten tijd. 1 Petrus 1:5

De Geest is de kracht Gods, en Die is het onderpand van de erfenis, dus wordt het inderdaad door de kracht Gods bewaard. Het zijn begrippen die je er hier niet achter zou zoeken, maar ze staan er wel. “Die” uit het tekstgedeelte, “Die in de kracht Gods bewaard wordt”, slaat op de gelovigen zelf. Zij worden door de kracht Gods bewaard tot die erfenis. Zoals het hier staat, ziet u dat “zaligheid” de erfenis is. De onbevlekkelijke erfenis uit vers 4 is de zaligheid uit vers 5. In vers 4 wordt de erfenis bewaard en in vers 5 worden wij bewaard. Eigenlijk zou het dan zijn: “gij die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof, tot (ten behoeve van) die zaligheid”. Je zou ook kunnen zeggen: “tot die verkregen verlossing worden wij bewaard door de kracht Gods”. Het is als in Éfeze 1:13,14, namelijk dat we zijn verzegeld door de Heilige Geest, die het onderpand is van de toekomende erfenis, namelijk de verlossing van ons lichaam. Het zijn precies dezelfde dingen, zodat u ziet dat Paulus en Petrus het langzamerhand aardig eens geworden zijn, maar dat wisten we denk ik al.

… het vrouwelijke vat, als die ook mede-erfgenamen der genade des levens met haar zijt. 1 Petrus 3:7b

In dit vers staat dat het vrouwelijke vat ook “mede-erfgenamen der genade des levens” geworden is, waaruit je kunt concluderen dat de erfenis bestaat uit leven uit genade, wat eeuwig leven is.

Vergeldt niet kwaad voor kwaad, of schelden voor schelden, maar zegent daarentegen; wetende, dat gij daartoe geroepen zijt, opdat gij zegening zoudt beërven. 1 Petrus 3:9

De mens kan ook zegening erven. Wie erft zegening? Degene die “zegent daarentegen; wetende, dat gij daartoe geroepen zijt, opdat gij zegening zoudt beërven”. Wij geven zegeningen opdat wij zegeningen zouden erven; daartoe zijn wij geroepen. De erfenis is dus voor de geroepenen.

Die overwint, zal alles beërven; en Ik zal hem een God zijn, en hij zal Mij een zoon zijn. Openbaringen 21:7

Wie overwint erft. Wat moet je dus doen om te overwinnen? Zachtmoedig, zijn en bereid zijn de dingen te verlaten. Bereid zijn de stem van de Herder te volgen en Hem te dienen enzovoorts. Kortom: geloven! Want het geloof overwint alle dingen. Wat men erft is alles namelijk alle dingen. Uit het verband blijkt dat het gaat om de gehele nieuwe schepping, voorgesteld in dat visioen van het nieuwe Jeruzalem. Dit vers betekent letterlijk: hij zal Mij een erfgenaam zijn. Als wij leven uit die erfenis, betekent het dat al deze dingen niet alleen in de toekomst liggen, maar dat ze een uitwerking hebben op het heden. Dat we nù al leven uit de zegeningen die ons voorgesteld zijn. U kent ongetwijfeld het lied: “Ik zie een poort wijd open staan, waardoor het licht komt stromen”. Dat spreekt van de poort naar de erfenis.

Over het “onderpand” van de erfenis hebben we het nog niet echt gehad. Toch zijn er een paar dingen die ik erover moet zeggen, namelijk over de Geest en de werking van de Geest. Het is bepaald geen nieuw onderwerp, maar dat neemt niet weg dat het – over het algemeen – wel een onbekend onderwerp is. De Geest is nu eenmaal onzienlijk en behoort tot de onzienlijke dingen. Het gevolg daarvan is dat we dikwijls een vertekende voorstelling of idee hebben van wat de Geest eigenlijk is.

En ziet, Ik zende de belofte Mijns Vaders op u; maar blijft gij in de stad Jeruzalem, totdat gij zult aangedaan zijn met kracht uit de hoogte. Lukas 24:49

Wat de Geest is, is niet zo moeilijk, want volgens Lukas is het “kracht uit de hoogte”. Daar vinden wij de aankondiging van de komst van de Geest. Want er was een erfenis beloofd! De belofte is eigenlijk al aan Abraham gedaan. Aan hem was de Trooster beloofd. De erfenis is ook vertroosting en dat is van de Trooster afkomstig.

Er is Kracht uit de hoogte beloofd. Het punt is – en dat hebben we al vastgesteld – dat wij van de beloofde erfenis een voorschot, een aanbetaling hebben ontvangen. Het voorschot op de erfenis is dus óók de erfenis, want het voorschot is immers van “dezelfde aard” als wat later komt. Wat de erfenis is, is ook het onderpand. Als de Geest onderpand van de erfenis is, betekent het dat de Geest voorschot is op de erfenis.

Geest is de erfenis. Als het voorschot Geest, is dan is de erfenis zelf ook Geest. Als het voorschot geld (vergelding) is, dan is de rest – dat wat later komt – ook geld (vergelding). Nu andersom: als het voorschot “kracht uit de hoogte” is, wat is dan de erfenis? Ook kracht! Als de erfenis vertroosting is, is ook het voorschot vertroosting. En wat lezen we hierin vers 49? “Ik zend de belofte Mijns Vaders op u”. Dat zou de erfenis moeten zijn, maar het gaat hier niet zozeer om de erfenis, maar om het voorschot of onderpand daarvan. Het wordt hier genoemd: “Kracht uit de hoogte”. Omdat wij weten dat het hier gaat om de Heilige Geest, en dus om het onderpand van de erfenis, weten wij nu dus ook dat de Geest “Kracht uit de hoogte” is.

En als Hij met hen vergaderd was, beval Hij hun, dat zij van Jeruzalem niet scheiden zouden, maar verwachten de belofte des Vaders,… Handelingen 1:4a

In dit vers lezen we het vervolg op Lukas 24 : 29, want hier schrijft Lukas precies hetzelfde.

Want Johannes doopte wel met water, maar gij zult met den Heiligen Geest gedoopt worden… Handelingen 1:5a

Een erfenis was beloofd en dat blijkt “Kracht uit de hoogte”, namelijk de Heilige Geest, te zijn. Het is de erfenis, maar wel het eerste deel daarvan. Want daar gaan deze Schriftplaatsen over, namelijk de aanbetaling dan wel het onderpand. Het is dus kracht. Wat wij in de toekomst ontvangen is kracht. Wat wij in het heden ontvangen, is evenzo kracht. Het is hetzelfde als de dingen die in Filippenzen en Éfeze beschreven staan. Wij zouden komen tot kennis van de kracht Zijner opstanding. Dat is precies hetzelfde als dat we de Geest zouden ontvangen of dat de Geest ons zou vervullen en de kracht Gods in ons gestalte zou krijgen. Dat is ook hetzelfde als wat in Éfeze staat.

19 En welke de uitnemende grootheid Zijner kracht zij aan ons, die geloven, naar de werking der sterkte Zijner macht,
20a Die Hij gewrocht heeft in Christus, als Hij Hem uit de doden heeft opgewekt… Éfeze 1:19,20a

Het was door deze kracht Gods, namelijk de Heilige Geest, waardoor Christus werd opgewekt en ook wij werden opgewekt – wedergeboren – en waarmee wij gevuld worden. Wij worden gevuld met de Geest, namelijk met de kracht van omhoog, oftewel de opstandingskracht van Christus. Zo zijn er meerdere uitdrukkingen die gebruikt worden om dat aan te geven, bijvoorbeeld in Filippenzen 3.

Opdat ik Hem kenne, en de kracht Zijner opstanding… Filippenzen 3:10a

Johannes 3, zegt dat je wedergeboren moet worden om het Koninkrijk Gods, en dus de erfenis, te ontvangen. Er staat bij, dat je van boven geboren moet worden. Dat is uit de Geest en wat de Geest voortbrengt, is Geest. Wij zeggen: je moet nieuw leven ontvangen, want dat is wedergeboorte. Je kunt net zo goed zeggen: je moet de Geest ontvangen, want die Geest uit Johannes 3 : 6 is niets anders dan het nieuwe leven, want wat uit de Geest geboren wordt, is Geest. Door geboorte ontvangen wij leven, maar door wedergeboorte ontvangen wij “nieuw leven” en dat nieuwe leven heet daar “Geest”. Het nieuwe leven dat wij ontvangen is nieuw leven. Hier blijkt dezelfde uitdrukking te staan als aanduiding van de gehele erfenis, namelijk “eeuwig leven”. We krijgen dat in de toekomst, maar hebben al voldoende gekregen om er hier uit te kunnen leven. Niet teveel, maar dat hoeft ook niet, we zullen het daar krijgen, maar wat er nu nodig is hebben we reeds ontvangen. Nieuw leven is dus “van boven” geboren worden. Heette de Geest in Lukas 24 “kracht uit de hoogte”, in Johannes 3 heet het “van boven geboren worden door de Geest”. Het is dus precies hetzelfde, want wat we ontvangen is nieuw leven.

En dit is de getuigenis, namelijk dat ons God het eeuwige leven gegeven heeft (de Heilige Geest)-, en ditzelve leven is in Zijn Zoon. 1 Johannes 5:11

“Ditzelve leven is in Zijn Zoon”. Dit eeuwige leven is verbonden met de Zoon en kan niet los van de Zoon gezien worden. Het zit er zo sterk aan vast dat er geen verschil tussen bestaat tussen eeuwig leven en de Zoon, volgens vers 12.

Die den Zoon heeft, die heeft het leven; die den Zone Gods niet heeft, die heeft het leven niet. 1 Johannes 5:12

Wij hebben nieuw leven, namelijk de Zoon, ontvangen. De Geest is de Zoon!

Maar wanneer de Trooster zal gekomen zijn, Dien Ik u zenden zal van den Vader, namelijk de Geest der waarheid, Die van den Vader uitgaat, Die zal van Mij getuigen. Johannes 15:26

Hier wordt de Geest de Trooster genoemd. Wie is de Trooster? Simeon stond ermee in zijn armen en zei dat hij nu “de vertroosting Israëls” gezien had. De Trooster is de Zoon (Die was geboren) namelijk Christus Zelf. “Wanneer de Trooster zal gekomen zijn, Dien Ik u zenden zal van den Vader”. Als de Zender nu Vader genoemd wordt, wat zendt Hij dan? De Zoon! Anders had er wel kunnen staan: Die God zenden zal, namelijk de Geest der Waarheid, Die van God uitgaat. Er staat echter: “den Geest der waarheid, Die van de Vader uitgaat”. Wat er van de Vader uitgaat, is altijd de Zoon, want anders zou Hij niet Vader genoemd worden. Dus “de Geest der waarheid”, is dezelfde als de Zoon, “Die van de Vader uitgaat”, zoals uit dit vers blijkt.

En aangedaan hebt den nieuwen mens, die vernieuwd wordt tot kennis, naar het evenbeeld Desgenen, Die hem geschapen heeft; Kolossenzen 3:10

Wat hebben wij ontvangen? De Trooster, kracht uit de hoogte, Heilige Geest, de Zoon, oftewel nieuw leven. Dat heet hier “de nieuwe mens”, maar het is de aanduiding van de Heilige Geest in ons. In 1 Korinthe 15 : 45, heet het “de laatste Adam”. Dat maakt geen verschil uit met “nieuwe mens”, want Adam is mens. Het is tevens de laatste mens, omdat het de nieuwe mens is die altijd eeuwig blijft. De laatste mens is dus dezelfde als de nieuwe mens.

Ik heb wel eens gezegd: “Als het allemaal verschillende dingen zouden zijn, wordt het wel erg benauwd binnen in ons.” Ze zijn echter niet verschillend, maar het zijn verschillende woorden. In 1 Korinthe 15 :47 staat ook wie de laatste Adam is, namelijk de Heere uit de hemel. Eigenlijk staat er: “De eerste mens is uit de aarde aards; de tweede mens is uit de hemel”, het woord “Heere” staat er niet bij. Dat is ook voldoende, want uit de hemel (dat is van bovenuit, danwel vanuit de hoogte) komt “de Trooster, Die de Vader zenden zal”. Die komt van boven en wordt in onze harten uitgestort.

8 En die in het vlees zijn (de oude mens), kunnen Gode niet behagen (vlees en Moed, degenen die de erfenis niet zouden ontvangen).
9 Doch gijlieden zijt niet in het vlees, maar in den Geest, zo anders de Geest Gods in u woont (dus het blijkt te zijn Geest, namelijk Geest Gods, en dat is de Geest van Christus). Maar zo iemand den Geest van Christus niet heeft, die komt Hem niet toe. Romeinen 8:8,9

Het is niet zo moeilijk, want Christus is God.

En indien Christus in ulieden is,… Romeinen 8:10a

Christus is de Heere uit de hemel, de laatste Adam, de Nieuwe Mens, de Trooster, de Zoon, Nieuw Leven, Heilige Geest en Kracht uit de hoogte. Je moet deze dingen goed onthouden, want dit alles “leeft in mij”. Een heel belangrijke tekst waarin deze gedachtegang wordt bevestigd is Galaten 2.

Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij;… Galaten 2:20a

Aan wie God heeft willen bekend maken, welke zij de rijkdom der heerlijkheid dezer verborgenheid (is de rijkdom der erfenis) onder de heidenen, welke is Christus onder (in) u (dat is de erfenis, namelijk de heerlijkheid), de Hoop der heerlijkheid; Kolossenzen 1:27

Er is vertaald: “Christus onder u”, in de zin van: “in uw midden”, maar hoewel dat ook zo is, is de gedachte hier dat Christus “in” iedere gelovige is. De rijkdom van deze heerlijkheid is gelegen in het feit dat Christus in ons woont, want volgens Galaten 2 : 20 is het Christus Die in mij leeft. Het is De Geest van Christus, namelijk de Geest Gods of God Zelf, want die conclusie kun je dan ook nog trekken. Als je kunt zeggen: de Geest Gods betekent dat Christus in ons woont, dan kun je ook zeggen: die Geest Gods betekent dat God in ons woont.

15 Indien gij Mij liefhebt, zo bewaart Mijn geboden (want wat men bewaart in zijn binnenste is het Woord van God).
16 En Ik zal den Vader bidden, en Hij zal u een anderen (Zoon) Trooster geven, opdat Hij bij u blijve in der eeuwigheid;
17 Namelijk den Geest der waarheid (zie Johannes 15 : 26), Welken de wereld niet kan ontvangen; want zij ziet Hem niet, en kent Hem niet; maar gij kent Hem; want Hij blijft bij ulieden, en zal in u zijn (Kolossenzen 1:26-27, Christus in u of onder u, want dan is Hij bij u en in u).
18 Ik zal u geen wezen (troosteloos) laten; Ik kom weder tot u. Johannes 14:15-18

In vers 16 wordt gesproken over een “anderen Trooster” geven. Die anderen Trooster is de Zoon. Dat staat er niet, maar het is wel zo natuurlijk. Want wat heeft de Vader nou anders dan Zijn Zoon? Dat hebben we net gezien in Johannes 15 : 26. “Hij zal u een anderen Trooster geven” betekent niet dé Trooster. Dé Trooster is Christus, de Zienlijke. Nee, een andere Trooster, dat is ook Christus, maar nu de Onzienlijke en dat heet dus Geest. Want al het zienlijke is Geest. Dus is het de Geest van Christus. Het vers sluit af met “opdat Hij bij u blijve in der eeuwigheid.”

Christus Zelf komt in vers 18 weder. De andere Trooster komt, maar is daarom wél de Trooster. Het is de Geest, namelijk de Geest van Christus! Daarom is het Christus, alleen nu onzienlijk. Niet naast ons, maar in ons. “Ik kom weder tot u”, omdat het Christus Zelf is Die in onze harten woning gemaakt heeft.

4a Door welke ons de grootste en dierbare beloften geschonken zijn (dat is die erfenis uiteraard), opdat gij door dezelve der goddelijke natuur deelachtig zoudt worden,… 2 Petrus 1:4a

Wij worden de Goddelijke natuur deelachtig. Dat is hetzelfde als “des Heiligen Geestes deelachtig geworden zijn” uit Hebreeën 6 : 4b, wat hier dan heet “Goddelijke natuur”.

Als je in Genesis 1 : 2b leest: “en de Geest Gods zweefde op de wateren”, dan zou je je kunnen afvragen:wat is dat? Wat bedoelt de Bijbel daarmee? Het antwoord is: dat is de Goddelijke natuur. Wat uit God – de Goddelijke natuur – geboren wordt, is ook Goddelijke natuur, want wat uit de Geest geboren word, is Geest. Als wij uit God geboren zijn, is dat de Goddelijke natuur. Als dat, wat in ons is, uit God is uitgegaan (uit de Vader) dan is het de Zoon en de Zoon is dan vanzelfsprekend ook de Goddelijke natuur. Zo staat er hier “dat wij de Goddelijke natuur deelachtig geworden zijn”. Er zijn nog andere termen, zoals in 2 Korinthe 4.

Want God, Die gezegd heeft, dat het licht uit de duisternis zou schijnen (we hebben al vastgesteld, dat dat licht erfenis is, en gegeven wordt aan hen wiens ogen geopend zijn), is Degene, Die in onze harten geschenen heeft, om te geven verlichting der kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus. 2 Korinthe 4:6

Verlichting, heerlijkheid, Koninkrijk, het hoort bij elkaar, maar hoe is dat gebeurd? God is verschenen en heeft in onze harten geschenen met dit licht “der kennis der heerlijkheid Gods”. Dus wat is er in onze harten? De “Goddelijke natuur”, namelijk “licht”. We hadden het ook anders kunnen zeggen, want als het de Goddelijke natuur is, dan is het God. En wat is God? Licht! Dus is er ook “licht in ons hart”.

Maar wij hebben dezen schat in aarden vaten,… 2 Korinthe 4:7a

De Bijbel noemt ons lichaam een aarden vat. Wat er in woont, heet “schat”. De erfenis was “een schat” zagen we eerder en hier wordt gezegd dat wij deze schat, het voorschot, het onderpand van de toekomende erfenis in ons lichaam, namelijk in “aarden vaten”, hebben.

Want wij, die leven, worden altijd in den dood overgegeven om Jezus’ wil; opdat ook het leven van Jezus in ons sterfelijk vlees zou geopenbaard worden. 2 Korinthe 4:11

Het leven van Jezus is nu in ons uitgestort als onderpand van de erfenis. Natuurlijk gaat het in deze uitdrukking om de praktische uitwerking daarvan, maar je kunt ook zeggen dat Christus dus in ons is, wat “het leven van Jezus” is. In Filippenzen 2 heet het “de gezindheid” of “het gevoelen” van Christus. In 2 Korinthe lezen we verder:

Daarom vertragen wij niet; maar hoewel onze uitwendige mens verdorven wordt, zo wordt nochtans de inwendige vernieuwd van dag tot dag. 2 Korinthe 4:16

Die Geest heet ook “de inwendige mens”, dat wil zeggen, het is de mens die naar binnen gekeerd (of gewend) is. De binnenkant, zo u wilt, want die “inwendige mens” is de nieuwe mens, de laatste Adam ofwel de tweede Mens. Die inwendige mens is Christus uiteraard.

Maar zo wie gedronken zal hebben van het water (wat is er dus in ons? Levend water!), dat Ik hem geven zal, dien zal in eeuwigheid niet dorsten; maar het water, dat Ik hem zal geven, zal in hem worden een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven. Johannes 4:14

… stromen des levenden waters zullen uit zijn buik vloeien. Johannes 7:38b

Levend water! Weet u nog wat de laatste Adam was? Een levendmakende Geest! Als het levend maakt, betekent het dat er leven uit voortkomt. Dat zijn die “stromen van levend water”, waar het water een beeld is van Christus, maar meer speciaal van het Woord, want Christus fs het Woord. Ook hier in Johannes hebben we te maken met synoniemen. Christus, die het Woord is, wordt uitgebeeld door dit “water”. Daarmee komen we bij twee belangrijke teksten, die we eigenlijk uit het hoofd moeten kennen.

En wordt niet dronken in wijn, waarin overdaad is, maar wordt vervuld met den Geest; Éfeze 5:18

Johannes doopte wel met water, waarna er Eén kwam Die doopte met Geest. Ook hier de verbinding met water, Geest en Woord. In Éfeze 5 :18 gaat het echter over wijn. Johannes doopte wel met water, maar daarna zou Iemand komen met Geest en hier staat: “wordt niet dronken in wijn, waarin overdaad is, maar wordt vervuld met den Geest”. De wijn is een typologische voorstelling van de Geest. Het voorschot daarop heet in dit geval ook “wijn”. “Wordt niet dronken van wijn, maar wordt vervuld met de Geest”, daarvan zou die mens vol moeten worden. Stromen van levend water, die uit het binnenste zouden moeten voortkomen. Mocht u dat wat te vaag zijn, dan nemen we de parallelle tekst hiervan:

Het woord van Christus wone rijkelijk in u, in alle wijsheid;… Kolossenzen 3:16a

Die uitdrukking kun je op meerdere manieren uitleggen. Je kunt zeggen: het Woord dat Christus gesproken heeft (want dat is niet zoveel). Je kunt ook zeggen: het Woord met betrekking tot (over) Christus en dat is erg veel. Dit is ongetwijfeld de betekenis van deze tekst. Als we er dieper op ingaan, dan is het gewoon: “het Woord, namelijk Christus, wone rijkelijk in u”! De parallelle tekst in Éfeze zegt: “wordt vervuld met den Geest”, maar dat is hetzelfde. Zo heb je dan weer de overeenkomst tussen dat water, het levende water dat in de gelovige zou zijn, met dat wat er staat, namelijk “het Woord zou in de gelovige zijn”. Ook dat is hetzelfde, als we bedenken dat water een beeld is van het Woord, en dat is Christus.

Deze schijnbaar onbegrijpelijke geestelijke zaken zijn toch eenvoudig uit te leggen. Het betekent dat het Woord van Christus in ons zou zijn. En daar zijn wij zelf verantwoordelijk voor. Er zijn gelovige mensen die bidden “dat ze maar vervuld mogen worden met de Geest”, maar het gebeurt niet. Het kan namelijk ook niet. Wat men moet doen, als men dat echt wil, is het Woord tot zich nemen! Wat rijkelijk in hen zou moeten wonen is het Woord van God. Er staat toch niet in Éfeze 5: Bidt dat gij vervuld moogt worden? Nee, er staat: “wordt vervuld”. Nu, dan moet je niet terugkeren en zeggen: Heer doet U het maar. Nee, zegt de Heer: doe jij het maar. “Wordt vervuld met den Geest”. Waar vinden we die Geest dan? Weten we het niet door gebrek aan kennis en omdat we het niet weten vragen we het maar aan de Heer? Dat klinkt nog vroom ook, maar zo is het niet. Het gaat erom dat men vervuld zou worden met het Woord van God. Als men drinkt van dat levende water, dan zal dat water worden tot een fontein. Dan zullen stromen van levend water uit ons binnenste vloeien. Dan zijn wij namelijk vervuld met de Geest!

Al eerder zagen we dat de Geest Geest voortbrengt. En het Woord van God is door Geest voortgebracht. Speciaal door de Geest van God Zelf voortgebracht, zodat de Geest van God gevonden wordt in het Woord. Sterker nog: die Geest van God is het Woord van God. Echter, met de Geest van God kun je jezelf niet vullen, maar wel met het Woord van God en dat zou moeten gebeuren. Als dat gebeurt, als je werkelijk met het Woord van God vervuld wordt, dan houd je wel op te bidden om vervulling met de Geest. Je weet dan wat het betekent dat je die Geest hébt ontvangen, en datje er net zoveel mee gevuld wordt als jezelf wilt. Het is als met die vrouw, die weduwe te Zarfath met dat kruikje. Er was net zoveel olie als ze zélf dacht nodig te hebben en méénde te kunnen gebruiken, maar er is altijd genoeg. Ze hoefde er niet meer om te vragen. God had het al gegeven! Ook ons kruikje staat daar en wij zetten het huis, bij wijze van spreken, vol met vaten. Je moet niet gaan vragen of God het wil vullen. Het kannetje is aanwezig en je pakt het maar. “Het is alzo, dat Hij het Zijn beminde als in den slaap geef’. (Psalm 127 : 2b) Er wordt steeds uit geschonken en er is genoeg. Daar gaat het om.

Wij worden vervuld met Die Geest Het is Christus! En meer concreet: het is het Woord van Christus, dat “rijkelijk in ons zou moeten wonen”. Daarmee komen we vanzelf terecht bij uitspraken met betrekking tot het Nieuwe Verbond (de erfenis).

…. Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven;… Jeremia 31:33b

En op andere plaatsen staat:

En daarna zal het geschieden, dat Ik Mijn Geest zal uitgieten over alle vlees,… Joël 2:28a

En het zal zijn in de laatste dagen, (zegt God) Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees;… Handelingen 2:17a

Het betekent precies hetzelfde. Gods Geest komt alleen in de mens via zijn oren en daar loopt het hart mee vol. Het loopt in de oren en komt in het hart. Men ontvangt dat Woord en daarmee Zijn Geest. Precies het zelfde vinden we in Johannes 15.

Indien gij Mijn geboden bewaart, zo zult gij in Mijn liefde blijven;… Johannes 15:10a

20 Gedenk des woords, dat Ik u gezegd heb: Een dienstknecht is niet meerder dan zijn heer. Indien zij Mij vervolgd hebben, zij zullen ook u vervolgen; indien zij Mijn woord bewaard hebben, zij zullen ook het uwe bewaren. Johannes 15:20

Zo zijn er veel uitspraken. Het gaat erom dat wij de woorden van de Heer bewaren in ons hart, want daaruit leven wij. Dat is – in werkelijkheid – heel concreet het onderpand van de erfenis. Wij zeggen: het is allemaal Geest, zo ontastbaar, we kunnen het allemaal niet zien en begrijpen. Als de Bijbel het echter zelf ons concreet voorstelt, dan staat er toch duidelijk dat het gaat om het Woord. Het Woord dat Hij gesproken heeft, met alle beloften en Zijn beloften zijn Zijn erfenis, Zijn Woord, en dat is in Hem, ja en amen! Waarom zijn die dingen zo zeker? Waarom zijn wij zo zeker van de toekomende verlossing? Doordat we het onderpand hebben ontvangen, maar je kunt net zo goed zeggen: omdat Hij het gesproken heeft.

Waar is dan het onderpand? In ons hart, want met het hart gelooft men. Dat is het hele verhaal en ik zou eigenlijk moeten eindigen met Johannes 15.

Indien gij in Mij blijft, en Mijn woorden in u blijven, zo wat gij wilt, zult gij begeren, en het zal u geschieden. Johannes 15:7

Want als Zijn woorden in ons blijven, is dat de garantie voor wat in de toekomst zal gebeuren. Dat staat er toch: “zo wat gij wilt zult gij begeren, en het zal u geschieden”. Het staat zelfs in verband met de wijnstok. Want eerder spraken we over water als “het Woord” en wijn als “Geest” en “eeuwig leven” vanuit de wijnrank. Het verband is dan ook duidelijk, want als de sappen van de wijnstok in de ranken komen, komt dat overeen met het feit dat “Christus, en daarmee het Woord van Christus, rijkelijk wone in de ranken”. De consequentie daarvan is “zo wat gij wilt zult gij begeren, en het zal u geschieden”. Het is de garantie voor de zegeningen, die men in de toekomst zal ontvangen. Daarbij is “dat Woord, dat rijkelijk in ons woont”, of “het Woord dat in ons blijft”, precies hetzelfde als “de Geest waarmee wij vervuld zijn”.

Het geloof nu is een vaste grond der dingen, die men hoopt,… Hebreeën 11:1a

Om daar een andere uitdrukking voor te gebruiken: “het onderpand van de toekomende erfenis”. Het onderpand ìs de vaste grond en de toekomende erfenis zijn de dingen die men hoopt. Er staat: “Het geloof nu is een vaste grond der dingen die men hoopt”, maar strikt genomen is het geloof niet het onderpand van de erfenis. Wat dan wel? Uiteraard het Woord waarin men gelooft. Geloof betekent: geloof in het Woord, dat God gesproken heeft. Daarmee zijn we rond, want het Woord is de “vaste grond der dingen die men hoopt”. God heeft ze gesproken! Dat Woord, of die Geest, moet rijkelijk in ons wonen. Het is de Geest die dat Woord voortbrengt. Het is volkomen hetzelfde. Ons onderpand is dus de Geest. Het is misschien wat ongrijpbaar en abstract gezegd, maar het is wel correct. Concreet: het is het Woord dat wij ontvangen hebben. “Het geloof in dat Woord is de vaste grond der dingen, die men hoopt en een zekerheid, of bewijs van zaken, die men niet ziet”. Ik lees dat altijd meteen in combinatie met Hebreeën 11:7a:

Door het geloof heeft Noach, door Goddelijke aanspraak (Gods Woord) vermaand zijnde van de dingen, die nog niet gezien werden, en bevreesd geworden zijnde, de ark toebereid… Hebreeën 11:7a

Gij geloofde dus in woorden die door God gesproken waren over dingen die nog niet gezien werden. Oftewel Noach geloofde in wat God gezegd had over een toekomende erfenis. En het “geloof is dat Woord van God, het onderpand van onze erfenis. Hoe weten wij zeker dat wij die erfenis ontvangen? Op grond van geloof in het Woord van God! Eigenlijk op grond van het Woord en dus op grond van de Geest. Als we daar niet in geloven, werkt het natuurlijk niets uit. Ons onderpand is in feite heel tastbaar, want het is de Bijbel, die door de Geest is voortgebracht. En wat de Geest voortbrengt, ìs Geest. De Geest bracht dit Woord voort en dat zou “rijkelijk in onze harten wonen” en wij hebben zelf de verantwoordelijkheid om met dat Woord vervuld te worden.

Naarmate wij vervuld worden met dit Woord, naarmate Gods Woord ónze gedachten worden; naarmate dat Woord deel wordt van ons wezen, naar diezelfde mate worden wij veranderd naar Gods “Goddelijke natuur”. Naar diezelfde mate worden wij veranderd naar het “beeld van Gods Zoon”, want dit zijn de woorden van Gods Zoon, de woorden van Christus. Naar diezelfde mate zullen wij ook delen in Zijn erfenis, zodat dit Woord feitelijk het onderpand is van onze erfenis.

Dat Woord is de Bijbel. Ik kan het pakken, openslaan en erin bladeren. Ik kan het lezen en vergelijken, enzovoorts. Ik kan het mij eigen maken en dat is wat we zouden moeten doen. Laten we dat Woord tot ons nemen en drinken van dat Water, opdat het ons ook zekerheid geeft, zodat we ook uit die zekerheid van dat Woord zouden leven.

God zegt ons ten eerste: de Schrift te onderzoeken en ten tweede: “het Woord van Christus wone rijkelijk in u”. Dat is uiteraard met elkaar in verband te brengen. Meer in het algemeen en wat abstracter: “wordt vervuld met de Geest”. Als je dat doet, dan zal het gevolg zijn dat we spreken in “psalmen, lofzangen en geestelijke liederen”. Dan spreken we niet met één mond over onszelf en over elkaar maar over de Heer, en geven Hem eer. Daar vinden we onze gemeenschap. Dat is ook de enige manier om die gemeenschap te bouwen en gezamenlijk deel te hebben aan die Ene, Christus. Christus, Die in eenieder van ons “in onze harten door geloof en uit genade, woning gemaakt heeft”.

6 Weest in geen ding bezorgd; maar laat uw begeerten in alles, door bidden en smeken, met dankzegging bekend worden bij God;
7 En de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw zinnen bewaren in Christus Jezus.
8 Voorts, broeders, al wat waarachtig is, al wat eerlijk is, al wat rechtvaardig is, al wat rein is, al wat liefelijk is, al wat wel luidt, zo er enige deugd is, en zo er enige lof is, bedenkt datzelve; Filippenzen 4:6-8

Amen.

Bijlage 1

HOE WORDT DE ERFENIS GENOEMD?SCHRIFTPLAATS
Het aardrijkMatthéüs 5 :5
Het Eeuwige leven, de ZoonMatthéüs 19 : 29; Lukas 18 : 22
Titus 3 : 7; Johannes 3 : 36
1 Johannes 5 : 11, 12
De wijngaard (het Koninkrijk Gods)Matthéüs 21 : 38-39
Het Koninkrijk GodsMatthéüs 21 : 43
Een schat (in de hemelen)Lukas 18 : 22;
2 Korinthe 4 : 7
Heilige GeestLukas 24 : 49;
Handelingen 1 : 4,5
Levend WaterJohannes 4 : 14;
Johannes 7 : 38
Geest der WaarheidJohannes 14 : 17
De TroosterJohannes 15 : 26
Het beloofde landHandelingen 7 : 4, 5
Vergeving der zonden, een erfenis der geheiligdenHandelingen 26 : 18
Geest Gods, Geest van Christus,
Goddelijke natuur
Romeinen 8 : 9-11
Heerlijkheid,
mede-erfgenaam met Christus
Romeinen 8 : 17
De laatste Adam1 Korinthe 15 : 45
Licht2 Korinthe 4 : 6;
Efeze 1 : 18
Het leven van Jezus2 Korinthe 4 : 11
De inwendige mens2 Korinthe 4 : 16
VerlossingEfeze 1 : 7, 14
KrachtEfeze 1 : 19
Vrucht van de Geest,
vervulling met de Geest, wijn
Efeze 5 : 9, 18
De gezindheid van ChristusFilippenzen 2 : 5
Het Koninkrijk van de Zoon Zijner liefdeKolossenzen 1 : 13
Nieuwe mensKolossenzen 3 : 10
Het Woord van Christus, het Woord, namelijk ChristusKolossenzen 3 : 16
Vergelding, namelijk: beloningKolossenzen 3 : 24
Alle dingen, het heelalHebreeën 1 : 2;
Openbaring 21 :7

WAT IS DE ERFENIS?SCHRIFTPLAATS
Vrede GodsFilippenzen 4 : 7
Een troon waarop men zit, en een kroonHebreeën 1 : 2-4; 2 : 9
Een uitnemender NaamHebreeën 1 : 4
ZaligheidHebreeën 1 : 14
Troost, vertroostingHebreeën 6 : 18
Eeuwigheid, eeuwig levenHebreeën 9 : 15
De behoudenis (zaligheid)Hebreeën 11 : 7
Een plaats, het beloofde land,
het eerstgeboorterecht
Hebreeën 12 : 16, 17
Onverderfelijkheid, onbevlekkelijkheid
en onverwelkelijkheid
1 Petrus 1 : 4
Leven uit genade (eeuwig leven)1 Petrus 3 : 7

Bijlage 2

VOOR WIE IS DE ERFENIS BESTEMD?SCHRIFTPLAATS
Zachtmoedigen,
zij die het aardrijk beërven
Matthéüs 5 : 5
Zij die verlaten hebbenMatthéüs 19 : 29
De gezegenden, de schapenMatthéüs 25 : 33, 37
Degenen, die niets doen, kunnen doen,
die gevallen zijn
Lukas 10 : 30-37
Zij die verkopenLukas 18 : 22
De geheiligden, de bekeerdenHandelingen 20 : 26
Zij die Licht hebben ontvangen,
waarvan de ogen geopend zijn
Handelingen 26 : 18
GelovigenRomeinen 4 : 5
Efeze 1 : 13
De rechtvaardigenRomeinen 4 : 13
Titus 3 : 7
Het beloofde landHandelingen 7:4, 5
Al den zade (het gehele zaad)Romeinen 4 : 16
Degenen die afgewassen zijn,
de geheiligden
1 Korinthe 6 : 11
Het geestelijk Lichaam,
de levendmakende Geest
1 Korinthe 15 : 45
De Tweede Mens,
voor Abraham en zijn zaad
Galaten 3 : 18
Zonen, vrijen ervenGalaten 4 : 7, 30
Christus, en voor allen
die in Christus zijn
Efeze 1 : 4-14


 Gerelateerde bijbelezing:
* Het onderpand van de Erfenis


Bijbelstudies door: Ab Klein Haneveld




Dit is een bewerking van de Brochure "Het onderpand van de Erfenis"

 

https://www.bijbelspanorama.nl/

https://www.bijbelstudie.nl/