De gelovige op weg naar morgen

1 Ik bid u dan, broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levende, heilige en Gode welbehagelijke offerande, welke is uw redelijke godsdienst.
2 En wordt dezer wereld niet gelijkvormig; maar wordt veranderd door de vernieuwing uws gemoeds, opdat gij moogt beproeven, welke de goede, en welbehagelijke en volmaakte wil van God zij. Romeinen 12:1, 2

Gelovigen zijn wedergeboren tot een levende hoop. Zij hebben leven ontvangen met en in Christus. De gelovige is voor de zonde dood, maar voor God levend in Christus en dat op grond van het volbrachte werk van de Here Jezus Christus. Paulus roept daarom gelovigen op hun leden (hun lichaam) niet in dienst van de zonde te stellen, maar in dienst van Christus die in ons woont. Dit betekent dat wie tot geloof komt in zijn denken dient te veranderen. De gelovige is vanuit zijn of haar oude natuur namelijk “gelijkvormig aan de wereld”. Het is de bedoeling dat hij veranderd wordt door de vernieuwing van zijn denken (gemoed) en dat gebeurt als de gelovige zich laat vullen met het Woord van God. Als zijn denken verandert, verandert hijzelf ook, want wie hij is wordt bepaald door zijn denken. Daardoor komt hij automatisch los van de wereld te staan, want de wereld kent Christus niet, met wie hij onlosmakelijk verbonden is. (1 Johannes 3:1) Laten wij daarom ons lichaam stellen tot een levend, heilig en voor God welbehagelijk offer.


1. Inleiding

4 En mijn rede, en mijn prediking was niet in bewegelijke woorden der menselijke wijsheid, maar in betoning des geestes en der kracht;
5 Opdat uw geloof niet zou zijn in wijsheid der mensen, maar in de kracht Gods.
6 En wijspreken wijsheid onder de volmaakten; doch een wijsheid, niet dezer wereld, noch der oversten dezer wereld die te niet worden;
7 Maar wij spreken de wijsheid Gods, bestaande in verborgenheid die bedekt was, welke God te voren verordineerd heeft tot heerlijkheid van ons, eer de wereld was;
8 Welke niemand van de oversten dezer wereld gekend heeft; want indien zij ze gekend hadden, zo zouden zij den Heere der heerlijkheid niet gekruist hebben.
9 Maar gelijk geschreven is: Hetgeen het oog niet heeft gezien, en het oor niet heeft gehoord, en in het hart des mensen niet is opgeklommen, hetgeen God bereid heeft dien die Hem liefhebben.
10 Doch God heeft het ons geopenbaard door Zijn Geest; want de Geest onderzoekt alle dingen, ook de diepten Gods. 1 Korinthe 2 : 4-10[spu popup=”10314″]*[/spu]

Hier wordt nadrukkelijk over de aard van “geloof’ gesproken. Daarmee is tevens bepaald wat “gelovigen” zijn. Deze studie heet “De gelovige onderweg naar morgen”. Gelovigen zijn onderweg naar morgen, maar wie is dat niet? In deze studie willen we onderzoeken wat een gelovige is. Dit komt feitelijk neer op de vraag: “Wat is geloof?” of “Wat gelooft de gelovige eigenlijk?”. Wat maakt een gelovige tot een gelovige? Het gaat daarbij niet over godsdienstige mensen, maar over gelovigen.

Als we weten wat gelovigen zijn, kunnen we de volgende vraag stellen: “Waarheen zijn die gelovigen onderweg? Wat is het einddoel van hun reis?” Van ieder mens kan gezegd worden dat hij een pelgrim is. Dit geldt niet alleen voor een gelovige. Ieder mens is onderweg naar iets dat hij nog niet bereikt heeft. De vraag in deze studie is: “Waarheen is de gelóvige onderweg?”. Er is namelijk een groot verschil tussen de (toekomstige) bestemming van de mens in het algemeen en die van een gelovige. De bestemming van de gelovige is bepaald! Hij is niet onderweg naar een onbekende bestemming. Hij weet waar hij heengaat, omdat hij weet waar hij vandaan gekomen is. Als hij weet waar hij vandaan gekomen is én waar hij heengaat, dan weet hij ook waar hij zich nu ongeveer bevindt. De zaken van het verleden en de toekomst zijn dus bepalend voor het heden. Deze waarheid geldt niet voor de natuurlijke mens in het algemeen, omdat hij nauwelijks weet waar hij vandaan komt. Hij weet zéker niet waarheen hij onderweg is. Daarom weet hij niet waar hij zich nu bevindt. Dat is hét verschil tussen een natuurlijk mens en een gelovige. De gelovige weet dat hij zijn beloofde bestemming zal bereiken. Uiteindelijk gaat het immers om die bestemming én de vraag of men die al dan niet bereiken zal. Vervolgens is de vraag “hoe” men die bestemming zal bereiken. De natuurlijke mens wil eerst weten “hoe” hij iets bereiken moet. Voor de gelovige is de bestemming bepaald. Hij komt er zéker! De vraag “hoe” hij er komt is daarbij van minder belang, omdat die bestemming vaststaat. Deze studie gaat dus over het verleden, het heden en de toekomst van de gelovige.

2. Het Woord van God

Als een gelovige gaat evangeliseren, krijgt hij vaak te horen: “Waarom doet u dat? De meeste mensen hebben toch al een geloof? -info-  Waarom is uw geloof beter dan dat van een ander?” Men gebruikt het woord “geloof’, maar men bedoelt “godsdienst”, “religie”. Men bedoelt feitelijk: “Waarom is uw religie/godsdienst beter dan die van een ander? Die ander hééft al een religie. Waarom zou hij er nóg één nodig hebben?”. Dit is een vrij domme redenering. Als men bij een boekenwinkel komt, zegt men toch ook niet: “Ik heb al een boek, dus waarom zou ik nog een boek kopen?” Als iemand een godsdienst heeft wil dat niet zeggen dat hij daarmee ook tevreden is. Het is maar de vraag of die godsdienst hem geeft wat het hem zou moeten geven. Het gaat echter helemaal niet om een bepaalde religie. Een mens heeft geen religie nodig (bepaalde rechten en plichten) om daaraan te beantwoorden. Een mens heeft geen religieuze handelingen nodig om daarin een levensvulling te vinden. Religie/godsdienst houdt in dat men een bepaalde filosofie aanhangt. Men neemt een reeks gedachten aan en men wenst daaruit te leven. De ene mens kiest de ene filosofie en de ander kiest een andere filosofie. De ene mens zegt van de ander dat hij een bepaalde godsdienst heeft. Met andere woorden: de ene mens heeft een geloof en de ander heeft ook een geloof. Ieder mens moet zelf maar zien wat hij gelooft.

Het aanhangen van een bepaalde religie kan misschien iemands religieuze aanleg bevredigen. Bij velen werkt het inderdaad bevredigend. Het gaat in deze studie echter niet om het feit of iemand iets heeft wat zijn leven vult. Het gaat in deze studie over de vraag of iemand zijn leven überhaupt vasthoudt. Het gaat er niet alleen om of hij het leven hééft, maar of hij dat leven ook daadwerkelijk houdt. Het vullen van zijn leven kan misschien een nuttige bezigheid zijn, maar als hij dat leven vroeg of laat moet opgeven, wat heeft het vullen van dat leven dan voor zin? Het gaat er niet om of er iets is waarmee een mens zijn leven kan vullen. Als dat namelijk het geval zou zijn, zijn er nog veel meer (en vaak leukere en nuttigere) dingen waarmee hij zijn leven zou kunnen vullen dan religie. Het gaat er niet om of een mens zijn leven aangenaam/zinvol weet te vullen. De vraag is veel meer of hij wel leven heeft! Hij kan zijn leven wel aangenaam besteden, maar waar leidt dat toe? Waar dient het toe? Wat is de zin van zijn leven?

Het gaat er niet om dat de mens bepaalde wijsheden heeft die hij als richtlijn voor zijn leven kan hanteren, zolang hij dat leven heeft. Het gaat feitelijk om de beroemde/beruchte vraag: “Wat is waarheid?” Dit is een filosofische vraag. Meestal wordt deze vraag gesteld, omdat men waarneemt dat waarheid in deze wereld feitelijk niet bestaat. Absolute waarheid bestaat in deze wereld niet. Als de mens in deze wereld iets wil grijpen dat “waarheid” schijnt te zijn, zal blijken dat het dat niet is. Het geeft wellicht tijdelijk een beetje steun, maar het zal nooit voldoende blijken te zijn. De wereld verandert continu en de waarheden van die wereld veranderen mee. Alles in deze wereld gaat voorbij. De mens heeft iets nodig waaraan hij zich kan vasthouden. Het enige werkelijk houvast is onvergankelijke waarheid. Aan een verzameling wijsheden die morgen toch achterhaald zijn, heeft hij niets. De mens heeft iets nodig dat vaststaat en door de eeuwen heen vast is blijven staan. Die Waarheid bestaat! Dat is de Bijbel, het Woord van God! Door de eeuwen heen hebben gelovigen zich aan dat Woord van God vastgehouden. Dat Woord is ons schriftelijk overgeleverd, maar het is voortgekomen uit de mond van God. God is onvergankelijk en daarom is Zijn Woord onvergankelijk.

God heeft een vergankelijke wereld tot stand gebracht, maar Hij is Zelf de Onvergankelijke. Een schepsel kan slechts zekerheid/houvast vinden bij zijn Schepper. Die Schepper heeft Zich geopenbaard en heeft gesproken. Zijn Woord is de Bijbel. De Bijbel is anders dan alle boeken van welke godsdienst dan ook. Bovendien is de Bijbel het enige boek dat van zichzelf claimt dat het hét Woord van God is. Geen enkel ander boek in de wereld maakt daar aanspraak op. Wie dus op zoek is naar Woord van God, zou met de Bijbel moeten beginnen. De Bijbel is het Woord van God en het is onvergankelijk. Het is één boek. Daarom dient men ook de vrijmoedigheid te hebben om de eerste bladzijde van de Bijbel met de laatste te vergelijken. Met andere woorden: alle bladzijden van de Bijbel dienen met elkaar vergeleken te worden om tot een goed en juist begrip van dat Woord van God te komen. Wie zó met de Bijbel omgaat zal erkennen dat het inderdaad het Woord van God is. De apostel Petrus wist dat ook en zegt:

Want wij zijn geen kunstelijk verdichte fabelen nagevolgd, als wij u bekend gemaakt hebben de kracht en toekomst van onze Heere Jezus Christus, maar wij zijn aanschouwers geweest van Zijn majesteit. 2 Petrus 1:16

Een gelovige gelooft niet in een verzameling fabels of filosofieën. De apostel Paulus zegt hierover:

Opdat uw geloof niet zou zijn in wijsheid der mensen, maar in de kracht Gods. 1 Korinthe 2:5

De wijsheid die in de Bijbel geleerd wordt is geen menselijke wijsheid. Het is ook geen wijsheid in de menselijke betekenis van de uitdrukking. Wijsheid naar menselijke begrippen is namelijk filosofie van mensen. De mens gaat van bepaalde uitgangspunten uit en op basis daarvan wordt geredeneerd. Op die manier komt die mens tot een bepaald wereldbeeld. Waar die menselijke wijsheid ontstaat, kan men eventueel bewondering hebben voor degene die dat heeft opgebouwd. Sommigen accepteren die menselijke wijsheid. Wie daarop vertrouwt (daarin gelooft), vertrouwt op (gelooft in) een mens. Dat is nogal dwaas, want een mens kan zichzelf niet eens vertrouwen, leder mens heeft wel ergens een gebrek aan en dat gebrek probeert hij op te heffen door het ontbrekende ergens anders vandaan te halen. Wie in geestelijk opzicht dingen te kort komt, dient dat niet aan te vullen met menselijke wijsheden. De mens die die wijsheden bedacht heeft, heeft namelijk zelf ook bepaalde tekortkomingen. Men zou geen steun bij andere mensen moeten zoeken, want waarom zou men in hen vertrouwen stellen? De ene mens is weliswaar meer betrouwbaar dan de andere, maar het is heel gevaarlijk om op een mens te gaan leunen.

Menselijke wijsheden blijken geen blijvend houvast te kunnen geven. Wijsheden van mensen zijn voortdurend aan veranderingen onderhevig. Die wijsheden blijken onbetrouwbaar te zijn en dat komt omdat ze door mensen zijn bedacht. Vaak zegt men: “Vroeger dacht men zus of zo, maar nu weten we wel beter”. Dat geldt voor vandaag, maar morgen zeggen ze precies hetzelfde over de wijsheden van vandaag. Vandaag worden die wijsheden “wetenschappelijk” genoemd, maar morgen zullen diezelfde wijsheden als “onwetenschappelijk” aan de kant worden gezet. Menselijke wijsheden zijn onbetrouwbaar. Ze veranderen voortdurend en men zal steeds “bij moeten blijven”. Wie zelf mee verandert, zal die veranderingen niet zo erg opmerken. Er zijn echter grenzen aan de menselijke mogelijkheden en op een bepaald moment is het onmogelijk om nog “bij te blijven”. Dan staat de mens daar alleen en de rest van de wereld trekt verder aan hem voorbij. Wie dat stadium bereikt heeft, is niet ver meer van zijn dood verwijderd. Dit principe geldt voor de gehele mensheid.

De Bijbel roept ons op om niet in menselijke wijsheden te geloven. (Kolossenzen 2:4, 8) Alle godsdiensten in de wereld houden zich bezig met wijsheden van mensen. Het grote verschil tussen de mensheid en de gelovige in Bijbelse zin is dat de gelovige zijn geloof (vertrouwen) niét op menselijke wijsheid bouwt. De gelovige stelt zijn vertrouwen op (gelooft in) het levende en eeuwig blijvende Woord van God. (1 Petrus 1:23) Paulus zegt in 1 Korinthe 2:5 dat het geloof in de kracht van God is. Dit is een dubbele tegenstelling. Het geloof van de gelovige is niet gebaseerd op wijsheid, maar op kracht. Bovendien is het niet op mensen gebaseerd, maar op God! Wijsheid kan een kracht zijn, maar is dat lang niet altijd. Menselijke wijsheid kan voor een bepaalde tijd voldoende lijken te zijn, maar na die tijd is de kracht op. De mens zegt: “Kennis is macht”. Dat is hetzelfde als “wijsheid is kracht”. Dat is juist, maar menselijke wijsheid is nooit krachtig genoeg. Het is een kracht, maar geen kracht tot zaligheid.

Want ik schaam mij des Evangelies van Christus niet; want het is een kracht Gods tot zaligheid een ieder die gelooft, eerst den Jood, en ook den Griek. Romeinen 1:16

Het evangelie van Christus is een kracht Gods tot zaligheid. De blijde boodschap met betrekking tot Christus is die kracht van God tot zaligheid. Dat is geen menselijke boodschap, maar die van God Zelf! Het is geen filosofie waardoor een mens vooruit gejaagd kan worden. Het is kracht van God die hem niet alleen een eind vooruit brengt, maar die hem tot zaligheid brengt en hem die zaligheid geeft. De mens moet niet alleen de goede kant op gebracht worden, maar hij moet ook het einddoel bereiken. Het gaat niet om het geschreeuw van mensen. Met veel woorden (en vaak veel geschreeuw) kunnen mensen wel vooruit gejaagd worden. Daaraan is echter een bepaalde grens. Door allerlei kreten komt de mens nooit daar waar hij zou moeten komen. Paulus predikte in zijn dagen niet een bepaalde filosofie, maar de kracht Gods! (1 Korinthe 1:24) Een gelovige stelt zijn vertrouwen niet op wat mensen bedacht en geleerd (onderwezen) hebben. Hij gelooft in de kracht Gods. Hij stelt zijn vertrouwen op God die Zijn kracht geopenbaard (gemanifesteerd) heeft. “Geloof wil dus zeggen: “geloven in (vertrouwen op) hetgeen God heeft gesproken. God heeft niet alleen van Zijn kracht gesproken, maar Zijn Woord is kracht! Wijsheid is kracht. Wijsheid is Woord. Het Woord van God is veel en veel krachtiger dan het woord van welke mens dan ook. Door dat Woord wordt een mens wedergeboren tot een levende hoop. (1 Petrus 1:3) Door het Woord van God is de Zoon van God uit de doden opgewekt. (1 Korinthe 15:4; Éfeze 1:19, 20) Dit is geen filosofie. Het is een historisch feit. God hééft leven uit de dood tot stand gebracht, (o.a. Handelingen 13:30; Romeinen 4:24; 1 Korinthe 15:20) De mens vraagt zich af of er leven na de dood is. Men zou zich dat niet behoren af te vragen, maar of men déél heeft/krijgt aan dat leven. Er is leven na de dood, maar lang niet iedereen krijgt daar deel aan. Het leven vóór de dood is beperkt, want het gaat voorbij. Het leven vóór de dood is zeer kortstondig. (Job 14:1; Jesaja 40:6; Jakobus 4:14; 1 Petrus 1:24) De mens zou daarna ook nog graag leven willen hebben; niet in de dood, maar na de dood. Er is leven na de dood, maar dat eeuwige leven is er alleen in de opgewekte Christus. Iemand die gelooft in de opgewekte Christus en daardoor deel heeft aan Hem, die ontvangt ook het eeuwige leven met Hem.

God heeft Zijn kracht geopenbaard door de opstanding van Christus. De historische overwinning over de grootste vijand, namelijk de dood, is aan de gehele wereld gepredikt. De mens wordt geacht zijn vertrouwen op die kracht Gods te stellen. God heeft Zijn Zoon gegeven, opdat de mens leven uit de dood zou kunnen ontvangen. De mens zal zijn hoop moeten stellen op de kracht Gods waardoor Hij Zijn Zoon uit de doden heeft opgewekt. Door die kracht Gods werd de Here Jezus Christus de Eersteling van de nieuwe schepping. Een mens krijgt slechts deel aan die nieuwe schepping door het Woord van God te aanvaarden. God hééft deze oude, gevallen, zondige wereld die aan de dood onderworpen is, overwonnen in de opgestane Christus. Hij wil Zijn leven geven aan degenen die dat leven willen ontvangen. Wie genoeg meent te hebben aan dit oude leven, zal het nieuwe leven van God nooit ontvangen. Wie zijn oude leven vast wil houden, kan dat doen; mét of zónder een bepaalde godsdienst/religie. Wie heeft ingezien dat dit leven feitelijk weinig of niets te bieden heeft en graag ander leven wil ontvangen, kan dat ontvangen. Daartoe zal hij dit oude leven op moeten geven en zich moeten onderwerpen aan God die dat nieuwe leven geeft. Hij heeft Zijn kracht gemanifesteerd door Zijn Zoon uit de doden op te wekken. Diezelfde kracht wil Hij ook manifesteren in het leven van u en mij. De vraag is niet: “Hoe vult u uw leven?”, maar: “Heeft en houdt u leven?” Hebt u een vaste bestemming? Waarheen bent u onderweg? Kent u de Waarheid die niet wankelt? Wat heeft u als houvast in de maalstroom van dit leven? Het gaat erom dat iemand een kind van God wordt door geloof in Hem die God uit de doden heeft opgewekt, namelijk de Here Jezus Christus. Hij is de Eersteling geworden van de nieuwe schepping, de Eerstgeborene uit de doden. (Kolossenzen 1:18) leder die in Hem gelooft, hééft deel aan die nieuwe schepping.

3. Geloof

1 Het geloof nu is een vaste grond der dingen die men hoopt, en een bewijs der zaken die men niet ziet.
2  Want door hetzelve hebben de ouden getuigenis bekomen.
3 Door het geloof verstaan wij, dat de wereld door het woord Gods is toebereid, alzo dat de dingen die men ziet, niet geworden zijn uit dingen die gezien worden.
4 Door het geloof heeft Abel een meerdere offerande Gode geofferd dan Kain, door hetwelk hij getuigenis bekomen heeft, dat hij rechtvaardig was, alzo God over zijn gave getuigenis gaf; en door hetzelve geloof spreekt hij nog, nadat hij gestorven is.
5 Door het geloof is Enoch weggenomen geweest, opdat hij den dood niet zou zien; en hij werd niet gevonden, daarom dat hem God weggenomen had; want voor zijn wegneming heeft hij getuigenis gehad, dat hij Gode behaagde.
6 Maar zonder geloof is het ónmogelijk Gode te behagen. Want die tot God komt, moet geloven, dat Hij is, en een Beloner is dergenen die Hem zoeken.
7 Door het geloof heeft Noach, door Goddelijke aanspraak vermaand zijnde van de dingen die nog niet gezien werden, en bevreesd geworden zijnde, de ark toebereid tot behoudenis van zijn huisgezin; door welke ark hij de wereld heeft veroordeeld, en is geworden een erfgenaam der rechtvaardigheid die naar het geloof is.
8 Door het geloof is Abraham, geroepen zijnde, gehoorzaam geweest, om uit te gaan naar de plaats die hij tot een erfdeel ontvangen zou; en hij is uitgegaan, niet wetende, waar hij komen zou. Hebreeën 11:1-8

In Hebreeën 11 vinden we aanhalingen van allerlei oudtestamentische geschiedenissen waarin sprake is van mensen die gelovigen waren en uit wier levenswandel hun geloof daadwerkelijk gebleken is. Zonder enige twijfel staat vast dat het gelovigen waren. In Hebreeën n wordt ons op de resultaten van hun geloof gewezen. Tevens wordt erop gewezen dat God hen gezegend heeft. God zegende op verschillende wijzen. Het gaat ook om verschillende mensen die in verschillende tijden leefden en verschillende achtergronden hadden. Deze mensen hadden van Godswege ook een verschillende boodschap ontvangen. Ze hadden echter één ding gemeen: Het Woord dat God tot hen gesproken had, hebben zij geloofd en zij hebben daaruit geleefd. De reeks hier in Hebreeën n begint bij Abel en loopt uiteindelijk door tot hét grote voorbeeld van een gelovige, namelijk de Here Jezus Christus. (Hebreeën 12:1-3) Hij is dé Gelovige bij uitstek. Hij is inmiddels gezeten aan de rechterhand van de troon van God. (Hebreeën 12:2) Wat geloofden deze mensen? In de inleiding hebben we gezien dat de mens kan kiezen tussen menselijke wijsheid (filosofie) en de openbaring van de Godheid (de wijsheid/kracht van God). Zo’n keus heeft iemand als Abel helemaal niet kunnen maken. In zijn dagen bestond er namelijk nog geen menselijke filosofie. Men had nog geen tijd gehad om die te ontwikkelen. Hij kon zich alleen aan de openbaring van God vasthouden. De Bijbel zegt dat Abel dat inderdaad heeft gedaan. (Hebreeën 11:4)

Geloof van Abel

Kaïn en Abel waren zonen van Adam. Beide waren godsdienstig en beide brachten een offer. Er bestonden verschillen tussen hun offers, maar ze hadden gemeen dat ze beide de eerste vruchten van hun arbeid op het altaar brachten. Toch staat hier in Hebreeën 11 dat Abel een meerdere offerande aan God geofferd heeft dan Kaïn. Daarbij rijst meteen de vraag wat het verschil dan was. Het verschil was dat Abel een bloedig offer bracht, terwijl Kaïn een niet-bloedig offer bracht. Daarbij dienen we wel te bedenken dat de Bijbel wel degelijk niet-bloedige offers kent. In de wetten van Mozes komen offers voorvan de eerste vruchten van het land (van tarwe en dergelijke). Als Kaïn en Abel alleen de offers brachten die in Genesis 4 genoemd worden, dan is de conclusie juist dat het offer van Kaïn geen bloedig offer was. Het eerste offer dat gebracht zou moeten worden (volgens de latere instructies in Leviticus 1 tot 6) zou bloedig moeten zijn. Daarna was het mogelijk om ook andere offers te brengen die niet-bloedig waren. In Leviticus 1-6 vinden we de vijf gebruikelijke offers. Het tweede offer dat genoemd wordt, het spijsoffer, is geen bloedig offer. (Leviticus 2) In de Bijbel vinden we ook het offer van de garf der eerstelingen van de oogst. (Leviticus 23:10 en volgende verzen) Ook dit was geen bloedig offer. De mens kan slechts tot God naderen via een offer. Als een mens, als zondaar, voor het eerst tot God nadert voor vergeving van zonden, dient dat door een bloedig offer te gebeuren.

En alle dingen worden bijna door bloed gereinigd naar de wet, en zonder bloedstorting geschiedt geen vergeving. Hebreeën 9:22

Als iemand vergeving ontvangen heeft, kan hij ook andere offers brengen, bijvoorbeeld om de Heer te dienen. Dat hoeft niet altijd een bloedig offer te zijn. Het offer van Kaïn zou dus in overeenstemming hebben kunnen zijn met de voorschriften van God. In Hebreeën n staat dat Abel door geloof een beter offer heeft gebracht dan Kaïn. Door deze opmerking weten we wat het fundamentele verschil tussen het offer van Abel en dat van Kaïn was. Abel handelde vanuit geloof! Dit betekent dat het offer van Abel gebaseerd was op hetgeen God gesproken had. “Geloof” wil immers zeggen: “geloven in hetgeen God gesproken heeft”. Abel bracht een offer dat in overeenstemming was met de voorschriften die hij daartoe van God Zelf had ontvangen. Die voorschriften vinden we niet in de Bijbel, maar niet ieder woord dat God gesproken heeft, is in de Bijbel opgeschreven. Wat in de Bijbel staat opgeschreven, is ons tot lering. (2 Timótheüs 3:16) De geschiedenissen die in de Bijbel zijn opgeschreven, zijn opgeschreven tot voorbeelden. (1 Korinthe 10:6,11) Niet alle dingen zijn opgeschreven, omdat dat onmogelijk is. (Johannes 20:30, 31; 21 : 25)

Abel bracht door geloof een beter offer dan Kaïn, omdat hij gehoor gegeven had aan het Woord Gods. God heeft hen beide verteld op welke wijze Hij een offer wilde hebben, want Kaïn en Abel hebben zelf het offer niet uitgevonden. God had over offers gesproken. Het offer van Abel was in overeenstemming met Gods geopenbaarde wil aangaande het brengen van een offer. Het offer van Kaïn was daarmee in strijd.

Het gaat in Hebreeën 11 over geloof. Door geloof heeft Abel een beter offer gebracht dan Kaïn. Hij gaf gehoor aan Gods wil en aan Zijn voorschriften. Dit geldt voor alle mensen die in Hebreeën 11 genoemd worden. Hét kenmerk van een gelovige is namelijk dat hij luistert naar hetgeen God gesproken heeft. Dit betekent dat hij het niet alleen ter kennisgeving aanneemt, maar dat hij ook dienovereenkomstig handelt. Met andere woorden: Een gelovige is iemand die lééft vanuit hetgeen God gesproken heeft. Het is méér dan Gods Woord voor waar houden. Het is een leven vanuit die Waarheid. Dat deed Abel en daarom bracht hij een beter offer. Mede daardoor verloor hij overigens zijn leven. Dit principe gaat voor elke gelovige op. Elke gelovige verliest zijn oude, aardse leven, maar daarvoor in de plaats ontvangt hij nieuw leven. Abel staat niet zomaar in de Bijbel vermeld. Hij is namelijk een type van de laatste geloofsheld uit de reeks uit de brief aan de Hebreeën, namelijk de Here Jezus Christus. De Heer bracht Zelf een Gode welbehagelijk offer. Hij bracht het offer dat in overeenstemming was met Gods Woord en Gods wil.

5 Daarom, komende in de wereld, zegt Hij: Slachtoffer en offerande hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij het lichaam toebereid;
6 Brandofferen en offer voor de zonde hebben U niet behaagd.
7 Toen sprak Ik: Zie, Ik kom (in het begin des boeks is van Mij geschreven), om Uw wil te doen, o God!
8 Als Hij te voren gezegd had: Slachtoffer, en offerande, en brandoffers, en offer voor de zonde hebt Gij niet gewild, noch hebben U behaagd (dewelke naar de wet geofferd worden);
9 Toen sprak Hij: Zie, Ik kom, om Uw wil te doen, o God! Hij neemt het eerste weg, om het tweede te stellen. Hebreeën 10:5-9

Dit is een citaat uit Psalm 40:7, 8. In “het begin des boeks” lezen we onder andere de geschiedenis van Abel. De geschiedenis van Abel is een uitbeelding (voorafschaduwing) van de geschiedenis van de Here Jezus Christus die hét offer bracht en daarbij Zijn leven verloor. Daarna kwam de opgestane Christus in Zijn plaats te staan waarvan Seth een type is. Door geloof heeft Abel een beter offer gebracht dan Kaïn. Daardoor heeft hij getuigenis bekomen dat hij rechtvaardig was, alzo God over zijn gave getuigenis gaf. (Hebreeën 11:4) Dit betekent dat God in Zijn Woord (in Genesis 4) getuigd heeft dat Abel rechtvaardig was. God nam het offer van Abel aan. Vanuit het Woord weten wij op welke manier God een offer aanneemt. Het staat in het Oude Testament vele malen beschreven. Als iemand een offer aan God brengt, dan maakt hij dat klaar, legt het op het altaar, wendt zich tot de Heer en zegt: “Zie Heer, Uw offer. Wilt U het aannemen!” Het was niet de bedoeling dat hij dat offer zelf aan zou steken. Als de Heer het offer aannam, stak Hij het offer Zelf aan. (Leviticus 9:24; Richteren 6:21; 1 Koningen 18:38; 2 Kronieken 7:1)

Het offer van Abel werd door de Heer aangestoken, maar het offer van Kaïn niet. Kaïn bleef met zijn offer zitten, want het werd door de Heer niet aangenomen. Dit maakte hem razend. Het was een offer dat niet in overeenstemming was met wat God gesproken had. Het was geen offer dat uit geloof en overeenkomstig Gods wil gebracht werd. Daarom nam God zijn offer niet aan. Hij bleef met zijn eigen godsdienstige rituelen zitten. Kaïn had een eigenwillige godsdienst. (Kolossenzen 2:23) Dat is nooit in overeenstemming met Gods wil en Gods Woord! Feitelijk is het niet in overeenstemming met Zijn wezen! God kan het niet aannemen. God kan een zondaar slechts aannemen en hem eeuwig leven geven via een bloedig offer. Een mens wordt slechts gerechtvaardigd door het ene offer dat in overeenstemming met Gods wil werd gebracht. Dat is het offer dat door de Here Jezus Christus gebracht werd waarvan Abel een type is. De Here Jezus Christus kwam om de wil van God te doen en dat heeft Hij heeft inmiddels gedaan. De Bijbel geeft aan de ene kant regels met betrekking tot het brengen van offers in het algemeen. Vervolgens zegt God in diezelfde Bijbel dat Hij die offers niet heeft gewild. (Jesaja 1:11; Jeremia 6:20; Amos 5:22; Hebreeën 10:5) Het bloed van stieren en bokken kan de zonde niet wegnemen. (Hebreeën 10:4)

Veel mensen begrijpen hier niets van en menen dat de Bijbel met Zichzelf in strijd is. De voorschriften die God in het Oude Testament gegeven heeft, zijn voorschriften die uiteindelijk slechts betrekking hebben op en een heenwijzing zijn naar het éne ware offer dat God Zelf zou brengen. Alle andere offers en voorschriften daaromtrent zijn slechts illustraties van dat ene offer dat ooit gebracht zou worden. Dat offer werd zo’n 4000 jaar later pas gebracht. Het gaat feitelijk steeds over dat éne offer! De zondaar kan slechts tot God naderen door de weg die God Zelf gegeven heeft. Die weg is de Here Jezus Christus. (Johannes 14:6) Hij bracht het offer dat gebracht moest worden. Door dat offer mogen we tot God naderen en worden we met God verzoend. Door geloof werd Abel rechtvaardig gerekend. God nam zijn offer aan en daarmee verklaarde God hem rechtvaardig. God liet Zich door Abel iets aanbieden. Dat was uiteraard op grond van geloof. Het ging er niet in de eerste plaats om of een offer netjes volgens het boekje werd gebracht, want dat gebeurde onder Israël voortdurend. Abel had zich onderworpen aan hetgeen God gesproken had. Dat werd hem door God tot rechtvaardigheid gerekend. Vanuit de Bijbel wordt duidelijk dat God geen relatie heeft met de zondaar, noch met de zonde. De Bijbel leert dat God de gelovige rechtvaardig rekent; ongeacht hoe zondig die gelovige is en dat ieder mens schuldig staat voor God, omdat hij een zondaar is. leder mens wordt als zondaar geboren. Daarom kan een mens nooit aan Gods normen beantwoorden. Het vlees (de oude mens) onderwerpt zich niet aan de wet Gods.

6 Want het bedenken des vieses is de dood; maar het bedenken des Geestes is het leven en vrede;
7 Daarom dat het bedenken des vieses vijandschap is tegen God; want het onderwerpt zich der wet Gods niet; want het kan ook niet. Romeinen 8:6,7

Het vlees (de oude mens) kan zich niet aan dewetvan God onderwerpen. Hij hoeft dus ook geen moeite te doen om het te proberen. Het vlees kan zich niet aan het Woord van God onderwerpen. De mens kan zich in zijn denken echter wel aan God onderwerpen. De mens kan met zijn hart en met heel zijn wezen wel onderschrijven dat het Woord van God de waarheid is. In de praktijk van het leven schiet hij weliswaar tekort, maar dat weet God Zelf ook wel. Het enige wat God vraagt, is geloof. Met andere woorden: God verlangt dat de mens zich aan Zijn wil en Woord onderwerpt! God, de Vader, verlangt dat Zijn kinderen naar Hem luisteren. Hij verwacht niet primair dat zij iets doen. Als ze al iets doen, zou het datgene moeten zijn wat Hij tot hen gesproken heeft.

God verlangt van de zondaar dat hij naar Hem luistert. In de praktijk wil hij echter niet luisteren. Hij wil eventueel wel een god/God dienen, maar alleen op zijn eigen manier. Men praat er met elkaar over om uit te maken, op welke manier God in deze eeuw door de moderne mens gediend moet worden. Men meent dat men God op eigen initiatief kan dienen. Daarmee kan God echter niet gediend worden. Integendeel! Het is zelfs beledigend om God te benaderen met eigen middelen en een eigen godsdienst om God gunstig te stemmen. Dat is het toppunt van hoogmoed. Laat men dan consequent zijn en zeggen: “Het kan wel zijn dat er een God is, maar ik wil er niets mee te maken hebben”. Men kiest immers voor zichzelf! Wie God wil dienen, kan dat slechts doen op de wijze die God Zelf vraagt. Wat vraagt God van de zondaar? Geen rechtvaardigheid. Dat kan een zondaar Hem ook niet aanbieden. Wie meent dat hij dat wel kan, is hoogmoedig. God vraagt alléén geloof! De mens dient zijn hart tot de Heer te neigen en naar Zijn stem te luisteren.

23 En nu, doet de vreemde góden weg, die in het midden van u zijn, en neigt uw harten tot den HEERE, den God van Israël.
24 En het volle zeide tot Jozua: Wij zullen den HEERE, onzen God, dienen, en wij zullen Zijner stem gehoorzamen. Jozua 24: 23,24

De mens dient zijn oor te neigen.

Neigt uw oor, en komt tot Mij, hoort, en uw ziel zal leven; want Ik zal met u een eeuwig verbond maken, en u geven de gewisse weldadigheden van David. Jesaja 55:3

God Zelf zegt:

Terwijl hij nog sprak, ziet, een luchtige wolk heeft hen overschaduwd; en ziet, een stem uit de wolk, zeggende: Deze is Mijn geliefde Zoon, in Denwelken üc Mijn welbehagen heb; hoort Hem! Matthéüs 17:5

De Here Jezus zegt Zelf:

Maar Hij zeide: Ja, zalig zijn degenen, die het Woord Gods horen, en hetzelve bewaren. Lukas 11:28

Verder zegt Hij:

Voorwaar, voorwaar zeg üc u: Die Mijn woord hoort, en gelooft Hem, Die Mij gezonden heeft, die heeft het eeuwige leven, en komt niet in de verdoemenis, maar is uit den dood overgegaan in het leven. Johannes 5:24

Van een zondaar wordt slechts verlangd dat hij tot God komt en luistert. Met het Woord dat God spreekt, komt ook het leven van God tot hem. Wie veel naar iemand luistert, neemt (een deel van) de dingen van die persoon over. Hij gaat denken en redeneren zoals de persoon waar hij naar luistert, denkt en redeneert. God vraagt van de mens dat hij naar Hem luistert, opdat hij niet alleen het Woord hoort, maar daarmee tevens het leven van God ontvangt. Een mens is sterfelijk. Hij heeft leven, maar hij is continu bezig het te verliezen. Feitelijk is de mens geen levend wezen, maar een stervend wezen. De mens zou daarom maar één zorg behoren te hebben: Hoe kom ik aan leven?! Er is maar één manier om leven te ontvangen. Dat is door het Woord (de kracht) van God! Waar het Woord komt, komt het leven van Degene die gesproken heeft. Men zal één moeten worden met God en dat gebeurt, wanneer iemand Zijn leven ontvangt. De mens dient zijn hart open te stellen voor het Woord van God. Met dat Woord komt de Geest (de adem) van God in zijn hart.

En de HEERE God had den mens geformeerd uit het stof der aarde, en in zijn neusgaten geblazen de adem des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel. Genesis 2:7

Hier staat dat de adem (= geest) in de mens kwam waardoor hij tot leven kwam. Het is heel goed mogelijk dat God gewoon tegen hem gesproken heeft “Adam sta op”, (vergelijk Lukas 8:54, 55) Het gaat in beide gevallen om hetzelfde. De mens kan namelijk alleen leven van hetgeen uit de mond van God uitgaat. (Deuteronomium 8:3) God gaf leven aan Adam. God wil ook nu nog steeds leven geven aan de mens die dat leven Gods nodig heeft, omdat hij zijn eigen leven verliest. Die mens moet dan wel horen naar God. Het woord “horen” heeft in de Bijbel niet de betekenis van “aanhoren”. Horen wil zeggen “geloven”. “Geloven” wil zeggen: intensief luisteren naar hetgeen gesproken wordt en zich aan dat gesproken Woord onderwerpen. God vraagt niet van de mens dat hij rechtvaardig(er) wordt, want dat is onmogelijk. God verwacht alleen dat de mens zich onderwerpt aan Zijn Woord. De mens hoort zichzelf niet gelijk te stellen aan God of zich zelfs boven Hem te plaatsen. De mens moet God niet dienen op de manier die hijzelf goed acht. De mens zal zich aan Hem dienen te onderwerpen! Als hij God wil dienen, kan dat alleen op de wijze die God hem voorhoudt.

God dienen is niet mogelijk. De enige moeilijkheid is dat de mens zichzelf moet overwinnen. De mens zal zijn eigen hoogmoed moeten opgeven en zich moeten onderwerpen aan een Ander. Velen hebben daar grote problemen mee. Er zijn zelfs mensen die pertinent weigeren zich aan iets of iemand te onderwerpen. Zulke mensen leren ook maar bar weinig, want ze kunnen niet luisteren. Ze willen niet onderwezen worden en gaan hun eigen weg. Dat is bepaald niet iets om trots op te zijn. Integendeel! In de Bijbel wordt Israël ons tot een voorbeeld genoemd. Het was een hardnekkig volk dat niet naar de Heer wilde luisteren. Ze had stramme knieën, ging nooit op de knieën en werd dus niet gezegend. In het Hebreeuws zijn de woorden voor “knieën” (bèreg) en “knielen” (berag) gelijk aan het woord voor “zegenen” (baarag). Een mens kan God alleen dienen door zich aan Hem te onderwerpen. Als een mens God als God erkent, zal hij zich aan Hem onderwerpen. Als een mens meent zich aan God gelijk te kunnen stellen, dan onderwerpt hij zich niet, maar haalt hij God naar beneden. Een gelovige wordt geacht in volle onderwerping naar God te luisteren. Als God spreekt, spreekt Hij over Zijn Zoon. Hij spreekt over het offer dat Hijzelf bracht. God spreekt over de Here Jezus Christus.Toen God over Abel en over Adam sprak, sprak Hij over de Here Jezus Christus.

En God zeide: Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis;…. Genesis 1:26a

Hier spreekt Hij in de eerste plaats over Christus, want Christus is het Beeld Gods. (2 Korinthe 4:4; Kolossenzen 1 :15) Toen God in Genesis 1:3 sprak: “Daar zij licht”, sprak Hij over Christus, Zijn Zoon die licht en leven gebracht heeft in de wereld en in het hart van de gelovige.

Want God, Die gezegd heeft, dat het licht uit de duisternis zou schijnen (in Genesis 1:3), is Degene, Die in onze harten geschenen heeft, om te geven verlichting der kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus. 2 Korinthe 4:6

God hééft in onze harten geschenen om ons te verlichten met de kennis van de heerlijkheid van God. In 2 Korinthe 4 : 4 staat dat God gelovigen wil bestralen met het evangelie van de heerlijkheid van Christus, die het Beeld van God is. Daarmee zijn we weer bij het eind van Genesis 1 aangekomen. De Here Jezus Christus is het Beeld Gods. Hij is de Mens die in Genesis 1 : 26 bedoeld wordt. Het is er maar één en dus is het Christus! Over Hem spreekt de gehele Bijbel! De mens zal zichzelf moeten vergeten en niet overal in de Schrift zichzelf dienen in te vullen, maar Christus! Dat is het kenmerk van de gelovige, namelijk dat hij leeft in onderworpenheid aan het Woord van God. Dat Woord spreekt over de Here Jezus Christus. Van de mensen in Hebreeën 11 staat geschreven dat zij geloofden. Dit betekent dat zij geloofd hebben in hetgeen God gesproken heeft over Zijn Zoon, de Here Jezus Christus. Abel bracht een offer. Hij was een type van de Here Jezus Christus. Hij heeft geweten waarvan zijn offer een beeld was. Dat bloedige offer was een beeld van onze, en zijn Heiland. Die Heiland legde Zijn aardse leven af om vervolgens ander leven te ontvangen. Het offerdier dat op het altaar gelegd werd, spreekt niet alleen van dood, maar ook van leven. Het spreekt van wedergeboorte. Het offerdier werd gedood en op het altaar gelegd. Het werd niet op het altaar gelegd om te sterven, want het is al gestorven voor het op het altaar werd gelegd. Het altaar is een verzameling opgerichte stenen en is daarmee een beeld van opstanding. Het dier dat op het altaar gelegd werd, is daarmee een beeld van nieuw leven. Daarom stijgt het offerdier ook naar boven (als rook). Het offerdier werd verbrand en de rook steeg op tot God. In Leviticus i wordt het een brandoffer genoemd, maar letterlijk staat er “een opstijgend offer”. Nadat het gestorven was, werd het aan God aangeboden.

Een mens moet zijn oude leven afleggen om daarna ander leven te ontvangen. Deze weg is de Here Jezus gegaan. Wie zich aan Gods wil onderwerpt, raakt zijn aardse, oude leven kwijt. Wie hoogmoedig is, houdt hardnekkig zijn eigen, oude leven vast. Hij moet er zelf iets van zien te maken. Uiteindelijk zal hij dat oude leven kwijtraken en dan staat hij met lege handen. God vraagt van de mens dat hij zijn oude leven opgeeft, zodat God hem nieuw leven kan geven. Daarbij hoort geen aards burgerschap, maar het hemelse burgerschap, (vergelijk Filippenzen 3 :20) Dit geldt zeker voor de tijd waarin wij nu leven. God belooft nieuw en ander leven in plaats van het oude.

Door het geloof heeft Noach, door Goddelijke aanspraak vermaand zijnde van de dingen, die nog niet gezien werden, en bevreesd geworden zijnde, de ark toebereid tot behoudenis van zijn huisgezin; door welke ark hij de wereld heeft veroordeeld, en is geworden een erfgenaam der rechtvaardigheid, die naar het geloof is. Hebreeën 11:7

God sprak met Noach over toekomende dingen. Dat doet God altijd. God spreekt over hetgeen Hij aanbiedt aan degenen die zich aan Zijn Woord onderwerpen. Wie niet in de Gever gelooft en in hetgeen Hij geeft, zal nooit de gave(n) ontvangen die Hij aanbiedt. God biedt eeuwig leven aan. Dat leven is in Zijn Zoon.

11 En dit is de getuigenis, namelijk dat ons God het eeuwige leven gegeven heeft, en ditzelve leven is in Zijn Zoon.
12 Die den Zoon heeft die heeft het leven; die den Zoon van God niet heeft die heeft het leven niet.
13 Deze dingen heb ik u geschreven die gelooft in den Naam des Zoons van God; opdat gij weet dat gij het eeuwige leven hebt, en opdat gij gelooft in den Naam des Zoons van God. 1 Johannes 5:11-13

Van de zondaar wordt slechts verlangd dat hij zijn vertrouwen (geloof) stelt in God. Die God staat vér boven de mens. Hij is de Enige die betrouwbaar is! Die God biedt Zijn leven aan. Dat leven komt tot de mens in de Persoon van de Here Jezus Christus. De mens dient zich daaraan te onderwerpen en Hem vervolgens te danken voor die onuitsprekelijke gave. (2 Korinthe 9 :15) Wie die weg gegaan is, dient vervolgens uiteraard dienovereenkomstig te leven en te wandelen.

God sprak met Noach over toekomende dingen. Hij sprak met hem over het oordeel dat over de mensheid zou komen en over de mogelijkheid om aan dat oordeel te ontkomen. Noach heeft naar God geluisterd. Hij werd bevreesd. Dit betekent dat hij zich aan het Woord van God onderwierp. Hij onderkende het dreigende gevaar en trof de noodzakelijke maatregelen die God hem had voorgehouden. Hij bouwde de ark tot behoudenis van zijn huisgezin. Noach is een erfgenaam geworden van de rechtvaardigheid die naar het geloof is. (Hebreeën 11:7) Men wordt dus gerechtvaardigd op grond van geloof. Men ontvangt nieuw leven op grond van geloof. God sprak tot Abel en hij onderwierp zich aan dat woord: hij bracht een offer in overeenstemming met Gods wil. God sprak tot Noach en hij onderwierp zich aan dat woord: hij bouwde de ark in overeenstemming met Gods wil. Daardoor werden zij gerechtvaardigd.

Door het geloof is Abraham, geroepen zijnde, gehoorzaam geweest, om uit te gaan naar de plaats, die hij tot een erfdeel ontvangen zou; en hij is uitgegaan, niet wetende, waar hij komen zou. Hebreeën 11:8

Abraham ging naar de plaats die hij tot erfdeel zou ontvangen, hoewel hij helemaal niet wist waar hij terecht zou komen. Hij vertrouwde God. God had gesproken en hij onderwierp zich aan Hem. God zei tegen hem dat hij moest gaan en dus ging hij. Hij vertrouwde erop dat God hem zou brengen op de plaats die Hij voor hem bepaald had. Abram koos die bestemming niet zelf.God had die bestemming vastgesteld. Die bestemming was goed. Als iemand zegt dat de bestemming niet goed is, stelt hij zichzelf boven God en maakt zichzelf daarmee tot god. De mens is niet de hoogste macht in de schepping en hij heeft daarom zelf geen keus. Hij zal zich aan de hoogste macht, namelijk God, dienen te onderwerpen. Dat is altijd tot zijn eigen voordeel. Door geloof wordt men door God gerechtvaardigd. Dit houdt tegelijkertijd in dat de zonden niet worden toegerekend. (Romeinen 4:6-8)

Een ieder die gelooft

God vraagt niet van de mens om hard aan het werk te gaan om godsdienstig te leven. God vraagt in de eerste plaats van de mens dat hij zich aan Zijn Woord onderwerpt. Daar kan vervolgens nog van alles uit voortkomen, maar hij zal moeten beginnen met te geloven in het Woord van God. Wie dat doet, ontvangt het leven van de opgestane Christus. Dat is het leven van de nieuwe schepping. Als het oude lichaam daadwerkelijk moet worden afgelegd, heeft hij een gebouw bij God; niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemel. (2 Korinthe 5:1)

1 Een ieder die gelooft dat Jezus is de Christus die is uit God geboren; en een ieder die liefheeft Dengene die geboren heeft die heeft ook lief dengene die uit Hem geboren is.
2 Hieraan kennen wij dat wij de kinderen Gods liefhebben, wanneer wij God liefhebben, en Zijn geboden bewaren.
3 Want dit is de liefde Gods dat wij Zijn geboden bewaren; en Zijn geboden zijn niet zwaar.
4 Want al wat uit God geboren is, overwint de wereld; en dit is de overwinning die de wereld overwint, namelijk ons geloof.
5 Wie is het die de wereld overwint, dan die gelooft dat Jezus is de Zoon van God? 1 Johannes 5:1-5

God heeft vanaf de eerste bladzijde van de Bijbel gesproken over Degene die later voorgesteld is als “de Christus”, Degene die verzoening tot stand zou brengen. Hij sprak over Degene die het ene ware offer zou brengen. Dat is Degene die de juiste prijs zou betalen. God sprak over de Middelaar van het nieuwe verbond die volkomen zou kunnen zalig maken. God heeft gesproken over de Erfgenaam van de troon van David die eeuwig leven zou hebben en daarom een onwankelbare troon zou ontvangen. (2 Samuël 7) God heeft gesproken over het Zaad van Abraham dat eeuwig leven zou hebben. Met andere woorden: God sprak en spreekt over de Messias, namelijk de Christus.

Ruim 4000 jaar na Adam verscheen Jezus van Nazareth, van Wie wij uit Zijn geschiedenis en vanwege het getuigenis van God leren dat Hij de beloofde Christus fs. Gedurende die 4000 jaar werd de Messias aangekondigd en beschreven. Na die tijd verscheen Degene die aan die beschrijving beantwoordt. De mens moet niet alleen geloven dat God de Messias zou/zal zenden. De mens moet geloven dat Jezus van Nazareth die Messias is! Eenieder die gelooft dat Jezus de Christus (de Messias) is, is uit God geboren. De mens moet geloven dat Jezus de Messias is, in overeenstemming met de Schriften. De mens moet dus geloven dat Jezus de Messias der Schriften is! Wie dat gelooft, is uit God geboren. Dit wil zeggen: Wie dat gelooft, heeft (inmiddels) deel gekregen aan het leven van diezelfde Christus. Ditzelfde had Johannes trouwens al in zijn evangelie geschreven.

Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Johannes 3:16

Johannes zegt hier dat eenieder die gelooft, eeuwig leven heeft. In zijn eerste brief zegt hij dat eenieder die gelooft, uit God geboren is. leder die in Jezus van Nazareth gelooft als de aangekondigde/beloofde Messias hééft goddelijk leven ontvangen. God vraagt niet om dat te begrijpen, maar om dat te geloven. Nadat we het geloven, kunnen we ons moeite getroosten om het te begrijpen. Een mens zal moeten beginnen met het Woord van God te aanvaarden. Dit is een zeer persoonlijke zaak. Die mens zal zichzelf aan dat Woord van God moeten onderwerpen. Hij zal tot aanvaarding van Jezus van Nazareth als de beloofde Messias moeten komen. Wie in Hem gelooft, krijgt deel aan het leven dat God gezonden/geschonken heeft. Als een mens geboren wordt, weet hij niets, maar hij heeft in ieder geval “leven” ontvangen. Daarna kan hij nog van alles leren. Zo is het met het nieuwe leven ook. De mens zal eerst uit God geboren moeten worden. Daarna kan er verder gepraat worden. In deze studie gaan we uiteraard in op de weg die op de wedergeboorte volgt. Dit is echter alleen interessant voor degenen die geloven.

Het geloof is de vaste grond van de dingen die men hoopt. (Hebreeën 11:1) Het gaat hier om de Bijbelse betekenis van het woord “hoop” en om de dingen die men verwacht. Geloof is de vaste grond van de dingen waarop de gelovige wacht. Het feit dat hij erin gelooft, is tevens de garantie dat hij het zal ontvangen. God geeft het namelijk alleen aan de gelovige. God geeft aan de gelovige eeuwig leven in een nieuwe wereld waar geen zonde is. Die wereld is onwankelbaar. In die wereld is niet slechts een beetje licht, zoals in de oude wereld, maar schijnt het licht van de heerlijkheid van Christus die het Beeld van God is. (2 Korinthe 4:4) In die nieuwe schepping is het Lam Zelf het licht. (Openbaring 21:23) De gelovige is naar die wereld onderweg, omdat hij het leven van God heeft ontvangen. Eenieder die gelooft dat Jezus is de Christus, is uit God geboren! God biedt ieder mens Zijn leven aan. Dat leven is tot stand gebracht door God Zelf. Het is Zijn werk. De zondaar is niet in staat dat leven te bewerken. Door godsdienstige rituelen is dat leven niet te verkrijgen. Het is bereikt door hetgeen door de Schepper tot stand gebracht is. Hij weet dat de mens leven nodig heeft. Hij is de Vorst des levens, de Schepper van hemel en aarde. Hij geeft onvergankelijk leven aan degene die in onderworpenheid aan Zijn wil naar Hem luistert. Wie zich van Hem afhankelijk wil stellen, ontvangt van Hem leven en overvloed.

4. Wedergeboorte

Het is noodzakelijk voor de mens om opnieuw geboren te worden. Hij dient ander leven te ontvangen. De natuurlijke mens heeft het leven van Adam ontvangen. Dat leven is vergankelijk. Hij moet het leven van Christus ontvangen. Dat is leven dat uit God is. Wie tot geloof komt, ontvangt dat leven. “Wedergeboorte” wordt in het Oude Testament beloofd en aangekondigd. Er werd aangekondigd dat God aan de zondaar nieuw leven zou geven. De oudtestamentische gelovigen die in Hebreeën 11 genoemd worden, zijn gestorven in de wetenschap dat ze ooit uit de dood zullen opstaan, omdat God nieuw leven tot stand zou brengen. Dat leven wordt gegeven aan eenieder die gelooft. Daarom rekende God de gelovigen onder het oude verbond rechtvaardig. Dat gold in Genesis al en het geldt nu nog steeds. Het nieuwe leven kwam tot stand door de opstanding van Christus. Het is namelijk het leven van de opgewekte Christus. Dat opstandingsleven is eeuwig. Het is pas beschikbaar sinds de opstanding van Christus. In de tijd vóór de opstanding werd het aangekondigd. Sinds de opstanding van Christus wordt dat eeuwige leven daadwerkelijk gegeven aan eenieder die gelooft. Dat gebeurt niet in de toekomst (bijvoorbeeld op de Jongste Dag), maar nü reeds. Gelovigen hebben nu reeds het opstandingsleven van Christus ontvangen. Dit is erg belangrijk. Het zou anders voldoende zijn geweest dat Christus op de Jongste Dag zou opstaan en vervolgens alle overige gelovigen. Sommigen menen dat het zó zal gebeuren, op de opstanding van Christus Zelf na.

De vraag kan gesteld worden waarom de Heer zo’n 2000 jaar geleden opstond, vóórdat de gelovigen van onze bedeling zullen opstaan. De meeste gelovigen blijven het antwoord op die vraag schuldig. De Heer is opgestaan, opdat de gelovigen Zijn opstandingsleven zouden kunnen ontvangen. Zij ontvangen dat leven nu reeds, hoewel zij nog in deze oude wereld zijn. Dit is het grote verschil tussen de gelovigen van vóór de opstanding van Christus en daarna. Vóór de opstanding van Christus werd aan de gelovigen beloofd dat zij nieuw leven zouden ontvangen. Dat leven is het leven Gods. Daarom werd hen dus feitelijk beloofd dat zij kinderen Gods zouden worden. Tot de gelovigen van vandaag wordt gezegd dat zij kinderen Gods zijn. (1 Johannes 3:2) Johannes 1:12,13 geeft de kern weer van onze tegenwoordige bedeling.

9 Dit was het waarachtige Licht, Hetwelk verlicht een ieder mens, komende in de wereld.
10 Hij was in de wereld, en de wereld is door Hem gemaakt; en de wereld heeft Hem niet gekend.
11 Hij is gekomen tot het Zijne, en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen.
12 Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven;
13 Welke niet uit den bloede, noch uit den wil des vieses, noch uit den wil des mans, maar uit God geboren zijn. Johannes 1:9-13

Hier wordt over het Licht der wereld gesproken, dat in de inleiding reeds werd vermeld. Vanaf de eerste bladzijde van de Bijbel wordt over dat Licht gesproken. In Genesis 1:3 zei God: “Daar zij licht”. Dat licht kwam in de wereld op hetzelfde moment dat God deze woorden sprak. Dat is echter niet de volledige vervulling van die woorden van God. Er zijn zeer veel Schriftplaatsen die over het (ver)schijnen van het licht spreken, (onder andere Jesaja 9:1; 58:8) Het gaat om hetzelfde licht als in Genesis 1:3. Dat licht is Christus. Het gaat om de belofte van de verschijning van de Messias die hét Licht der wereld is. De profeten hebben de komst van dat licht aangekondigd. Dat licht blijkt Jezus van Nazareth te zijn die de Christus is. Hij is het waarachtige Licht. Hij is het ware Licht. In Genesis 1:3 kwam er weliswaar licht, maar dat was niet het ware Licht. Zo zijn er vele voorbeelden te noemen:

  • Israël bracht offers. Ze wijzen allen op Christuss, Die het ware offer bracht/was.
  • Israël had hogepriesters die een beeld waren van de ware Hogepriester (brief aan de Hebreeën).
  • Israël had vele getuigen. Zij waren een beeld van de ware Getuige. (Openbaring 1:5)
  • Aan Abraham werd zaad beloofd, hetwelk is Christus. (Galaten 3:16)
  • God sprak: “Laat ons mensen (Mens) maken naar Ons beeld en Onze gelijkenis”. (Genesis 1:26) Toen verscheen Adam, maar dat was niet de Mens die God in gedachte had. Er is slechts één Mens die naar Gods beeld en gelijkenis is en dat is Christus. De Mens Jezus van Nazareth is de eerste Mens die werkelijk aan dat Beeld beantwoordt. Hij is de laatste Adam. (1 Korinthe 15:45)

Dit principe wordt in de brief aan de Hebreeën uitgelegd.

Toen sprak Hij: Zie, Ik kom, om Uw wil te doen, o God! Hij neemt het eerste weg, om het tweede te stellen. Hebreeën 10:9

Dit principe geldt voor het oude verbond dat God heeft weggenomen om het nieuwe verbond te stellen. Het geldt voor Mozes die weggenomen werd om een Profeet als Mozes in zijn plaats te stellen. (Handelingen 3:22; 7:37) Er zijn vele lichten gekomen in de wereld. Sommigen waren in overeenstemming met het Woord van God. Geen van hen was echter het waarachtige Licht. Het waarachtige Licht is namelijk de Here Jezus Christus. Hij kwam in de wereld. Hoewel Hij de wereld heeft gemaakt, heeft de wereld Hem niet gekend. (Johannes 1:10) Hij kwam tot het Zijne (Israël), maar de Zijnen hebben Hem niet aangenomen. (Johannes 1:11) Johannes 1:10 en 11 vormen twee parallelle zinnen. De wereld heeft Hem niet gekend en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen. Of: De wereld heeft Hem niet aangenomen en de Zijnen hebben Hem niet gekend. De wereld en de Zijnen hebben Hem niet gekend en niet aangenomen. Hoewel de wereld en de Zijnen Hem niet hebben aangenomen, zijn er wel enkelingen die Hem hebben aanvaard. Enkelen uit de wereld en enkelen uit de Zijnen hebben Hem aangenomen. Toen het waarachtige Licht kwam en daarmee het waarachtige Leven, (Johannes 1:4) wilde de wereld Hem niet en ook de Zijnen wilden Hem niet accepteren. Daarom is het Licht na verloop van tijd weer verdwenen. (Johannes 9:4, 5; 12:35, 36) Het Licht verdween uit de wereld waarna het voor de wereld nacht werd. Daarmee verdween tevens het Leven uit de wereld.

Wat gebeurde er met de enkelingen die Hem wel hebben aangenomen? Degenen die Hem aangenomen hebben, heeft Hij macht gegeven om kinderen van God te worden. (Johannes 1:12) Een mens is van nature een kind van Adam en daardoor een zondaar. Als iemand een kind van God wordt, gebeurt dat door wedergeboorte. Hij wordt opnieuw geboren en wel uit God. (Johannes 1:13) De eerste geboorte is uit de mens. (uit den bloede, uit de wil des vieses en uit de wil des mans; Johannes 1:13) De mens is dus een beelddrager van de mens. (vergelijk Genesis 5:3) De eerste, natuurlijke, mens is uit de aarde, aards. (1 Korinthe 15:47)

In 1 Korinthe 15:49 staat dat de mens het beeld van de aardse mens gedragen heeft. Van de gelovige staat dat hij vervolgens het beeld van de Hemelse zal dragen. De Hemelse is Christus die gezeten is ter rechterhand Gods in de hemel. De mens is dus geen beelddrager van God, maar een beelddrager van Adam. Dat is ook de reden waarom hij wedergeboren moet worden. Het begrip “wedergeboorte” is erg onbekend en dat komt waarschijnlijk, omdat de mens denkt dat hij een beelddrager van God is. De mens is geen beelddrager van God, maar hij kan dat wel worden. Als hij uit God geboren wordt, wordt hij een beelddrager van God. Wie Hem aangenomen heeft, heeft de macht gekregen om een kind van God te worden. Hij heeft de mogelijkheid om opnieuw geboren te worden; niet uit de mens, maar uit God. Dit betekent dat hij ander leven kan ontvangen. Dat zegt Johannes in Johannes 1:13 ook. Bij Johannes kunnen er geen misverstanden ontstaan, want hij zegt altijd precies wat hij bedoelt. Daarom herhaalt hij zaken zo vaak en uitgebreid. Wie zijn evangelie (en brieven) vers voorvers bestudeert, kan geen misverstanden vasthouden, want Johannes verklaart zichzelf voortdurend.

Kinderen van God zijn niet uit den bloede, noch uit de wil des vieses, noch uit de wil des mans geboren, maar uit God. De natuurlijke mens is uit bloed, uit vlees en uit de wil van de man geboren. Als dit naar het Hebreeuws vertaald wordt, blijkt er verwantschap te bestaan tussen “bloed” en “man”. Het Hebreeuwse woord voor “bloed” = “daam” en het Hebreeuwse woord voor man/mens is “Adam”. De naam “Adam” betekent feitelijk “rood”. Het is dan ook niet verwonderlijk dat bloed een rode kleur heeft. Als het woord “Adam” verder uitgebreid wordt, ontstaat er het Hebreeuwse woord “adamah”, dat “aardbodem” betekent. De eerste mens – Adam – werd dan ook uit de aardbodem genomen. Johannes noemt hier drie begrippen die met de natuurlijke mens te maken hebben. Het eerste en het derde begrip vertonen grote verwantschap. Daardoor springt het tweede woord er extra uit: De natuurlijke mens is vlees. Het begrip “vlees” staat tegenover het begrip “geest”. God is Geest. (Johannes 4:24) De natuurlijke mens is vlees en is uit vlees geboren. God is Geest. De wedergeboren mens is uit Geest, namelijk uit God, geboren. De natuurlijke mens is uit de aarde, aards. De wedergeboren mens heeft zijn afstamming uit de hemel. Deze begrippen staan lijnrecht tegenover elkaar. Het zijn geen aanvullingen op elkaar, maar het zijn tegenstellingen.

Wie zijn uit God geboren? Wie zijn degenen die uit de levenskracht van de levendmakende Geest geboren worden? Dat zijn degenen die Hem aangenomen hebben. (Johannes 1:12,13) Een kind van God is uiteraard uit God geboren. Men wordt alleen een kind van God als men uit God geboren is! In 1 Johannes 5:1 zegt Johannes: Wie gelooft dat Jezus is de Christus, is uit God geboren. Degenen die Hem aangenomen hebben, zijn dus gelovigen.

Er dient nog een opmerking bij Johannes 1:13 gemaakt te worden. Er staat niet: “Zovelen Hem aangenomen hebben, zijn kinderen Gods geworden”. Dat staat hiér niet, maar elders in de Schrift staat het wél. Hier staat dat Hij hen macht gegeven heeft om kinderen Gods te worden.

1 Ziet, hoe grote liefde ons de Vader gegeven heeft, namelvjli dat wij kinderen Gods genaamd zouden worden. Daarom kent ons de wereld niet, omdat zij Hem niet kent.
2 Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen. Maar wij weten, dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is. 1 Johannes 3:1,2

Johannes verwijst eerst naar Johannes 1:12, maar hij zegt er meteen achteraan dat wij nu (inmiddels) daadwerkelijk kinderen van God geworden zijn. In Johannes 1:12 wordt aangekondigd dat degenen die Hem aangenomen hebben, kinderen Gods zouden worden. Hier wordt vastgesteld dat zij dat inmiddels ook geworden zijn! In de Griekse grondtekst staat het zelfs nog duidelijker dan in de Statenvertaling. Letterlijk staat er namelijk: “Ziet, hoe grote liefde ons de Vader gegeven heeft, namelijk dat wij kinderen Gods zouden genaamd worden en wij zijn het!” Het was aangekondigd en inmiddels zijn we het ook daadwerkelijk geworden. Dit vers sluit dus aan bij Johannes 1:12. We zijn kinderen Gods geworden. In 1 Johannes 3:2 gaat het verhaal nog verder: het is nog niet geopenbaard wat we zijn zullen. Als iemand wedergeboren wordt, is dat niet het eindpunt, maar juist het begin.

Johannes 1:12 zegt dat degenen die Hem aangenomen hebben, de macht hebben gekregen om kinderen Gods te worden. In 1 Johannes 3:1 staat dat zij dat inmiddels geworden zijn. De vraag is dan: Wat is er ondertussen gebeurd? Tussen Johannes 1:12 en 1 Johannes 3:1 ligt een tijd waarin zaken veranderd moeten zijn. Waarom is het inmiddels vervuld? Het antwoord staat in 1 Petrus 1.

Geloofd zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die naar Zijn grote barmhartigheid ons heeft wedergeboren, tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden. 1 Petrus 1:3

Tussen Johannes 1:12 en 1 Johannes 3:1 is er iets gebeurd, namelijk de opstanding van Jezus Christus. Daardoor is wedergeboorte mogelijk geworden. De uitspraak van Johannes 1:12 moet dus vóór de opstanding van Christus geplaatst worden. Johannes spreekt over de dingen die de Here Jezus aan de gelovigen beloofd heeft in de dagen dat Hijzelf Zijn dienst op aarde nog vervulde. Dat was uiteraard vóór Zijn dood en opstanding. Hij zei tot de gelovigen dat zij kinderen van God zouden worden. Sinds Zijn opstanding zijn zij ook daadwerkelijk kinderen Gods geworden. Wedergeboorte is de geboorte uit God. Het is geen geboorte uit vlees, maar uit Geest. Het is geen geboorte uit de mens, maar uit God. Het begrip “wedergeboorte” komt niet vaak in de Bijbel voor. Het is zelfs de vertaling van drie verschillende, samengestelde Griekse woorden:

  1. ) wedergeboorte;          Grieks: paligenesia
  2. ) wedergeboren worden;      Grieks: anagennao
  3. ) wederom geboren worden; Grieks: gennao anothen

“Gennao” betekent “baren”, maar ook “verwekken”. Het slaat op het gehele proces van het voortbrengen van nieuw leven. De vertalers van de Statenvertaling hebben het onderscheid tussen de drie Griekse woorden willen aangeven en daarom drie verschillende termen gebruikt. Het zal duidelijk zijn dat “wedergeboren worden” en “wederom geboren worden” hetzelfde is. “Wederom” is hetzelfde als “weder”. Het zijn twee verschillende voorvoegsels, maar ze betekenen beide hetzelfde. Dit principe gaat ook voor het Grieks op. Het Grieks kent nog veel meer voorvoegsels (voorzetsels) dan het Nederlands. Alle drie de uitdrukkingen komen tweemaal voor:

  • palingenesia:       Matthéüs 19:28; Titus 3:5
  • anagennao:          1 Petrus 1:3, 23
  • gennao anothen: Johannes 3:3, 7

Het valt op dat Petrus de enige is die de uitdrukking “anagennao” gebruikt. Hij gebruikt weliswaar een ander woord, maar hij heeft het over hetzelfde als in Matthéüs en Titus. Ditzelfde geldt voor Johannes. Er worden verschillende uitdrukkingen gebruikt, omdat het in een verschillend verband wordt genoemd en door verschillende schrijvers. Er zijn verschillende begrippen gebruikt, omdat er een verschillend accent wordt gelegd. Alle zes Schriftplaatsen spreken echter over hetzelfde. Het woordje “palin” (in palingenesia) wijst op herhaling, maar geeft ook een tegenstelling aan. Een Nederlands voorbeeld dat hetzelfde aangeeft, is “weder” of “opnieuw”. Het wordt een keer overgedaan, omdat de eerste keer niet beviel. Het is de bedoeling dat de tweede keer wél aan het doel beantwoord wordt en dus béter is dan de eerste. De mens moet wedergeboren worden, omdat de eerste geboorte niet was, zoals het zou moeten zijn. Bij de eerste geboorte wordt de mens de beelddrager van de mens. Bij de wedergeboorte wordt de mens de beelddrager van God. Dat was ook de bedoeling!

27 Toen antwoordde Petrus, en zeide tot Hem: Zie, wij hebben alles verlaten, en zijn U gevolgd, wat zal ons dan geworden?
28 En Jezus zeide tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, dat gij, die Mij gevolgd zijt, in de wedergeboorte, wanneer de Zoon des mensen zal gezeten zijn op den troon Zijner heerlijkheid, dat gij ook zult zitten op twaalf tronen, oordelende de twaalf geslachten Israëls. Matthéüs 19:27,28

In Matthéüs 16 vroeg iemand wat hij moest doen om eeuwig leven te ontvangen. De Heer antwoordde: onderhoud de geboden, (vers 17) Vervolgens zei de Heer: “Zo gij wilt volmaakt zijn, ga heen, verkoop wat gij hebt en geeft het de armen en gij zult een schat hebben in de hemel; en kom herwaarts, volg Mij.” De man ging bedroefd weg, want hij had vele goederen. De Heer zei feitelijk dat men zijn oude, aardse leven zal moeten afleggen om het koninkrijk van de Heer binnen te kunnen gaan. Men gaat het koninkrijk slechts binnen op grond van wedergeboorte. Men raakt het oude leven kwijt en ontvangt er nieuw leven voor in de plaats. Alles wat bij het oude leven hoort, raakt men eveneens kwijt.Toen zei Petrus tot de Heer: “Wij hébben alles verlaten en zijn U gevolgd. Wat zal ons dan geworden?” (vers 27) De discipelen hadden alles verlaten. Velen van hen waren discipel (volgeling) geworden, doordat de Heer tot hen gezegd had: “Volg Mij.” Petrus vroeg naar de schat die de Heer in vers 21 belooft, want zij beantwoordden aan de voorwaarden van de Heer.

De Heer kondigde vervolgens aan dat zij wedergeboren zouden worden, (vers 28) Door wedergeboorte zouden zij in het koninkrijk komen. Als de Zoon des mensen op de troon Zijner heerlijkheid zal zitten, zullen zij óók op twaalf tronen zitten, oordelende de twaalf geslachten (stammen) van Israël. Dat koninkrijk wordt hier omschreven als “de wedergeboorte”. Door wedergeboorte gaat men dus het koninkrijk binnen. Na de dood en opstanding van de Here Jezus Christus zouden zij eeuwig leven ontvangen.Op die manierzouden zij het koninkrijk van de Messias binnengaan. Dat koninkrijk is nu weliswaar verborgen en zal in de toekomst geopenbaard worden, maar dat onderscheid wordt hier helemaal niet gemaakt. De uitdrukking komt ook nog voor in Titus 3.

3 Want ook wij waren eertijds onwijs, ongehoorzaam, dwalende, menigerlei begeerlijkheden en wellusten dienende, in boosheid en nijdigheid levende, hatelijk zijnde, en elkander hatende.
4 Maar wanneer de goedertierenheid van God, onzen Zaligmaker, en Zijn liefde tot de mensen verschenen is,
5 Heeft Hij ons zalig gemaakt, niet uit de werken der rechtvaardigheid, die wij gedaan hadden, maar naar Zijn barmhartigheid, door het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes;
6 Denwelken Hij over ons rijkelijk heeft uitgegoten door Jezus Christus, onzen Zaligmaker; Titus 3:3-6

De gelovige is niet zalig geworden door werken die hijzelf gedaan heeft (met andere woorden: niet door werken der wet waar de jongeling in Matthéüs 19 naar vroeg), maar door Gods barmhartigheid, door het bad der wedergeboorte en – namelijk – vernieuwing des Heiligen Geestes. Het water uit Johannes 3 komt hier in de uitdrukking “bad” weer naar voren. Wedergeboorte wordt hier verklaard. Het is gelijk aan “vernieuwing des Heiligen Geestes”. Dit kan niet betekenen “vernieuwing van de Heilige Geest”, want Heilige Geest kan niet vernieuwd worden. Het kan dus alleen “vernieuwing door de Heilige Geest” betekenen. Wedergeboorte is namelijk “opnieuw geboren worden”; niet uit vlees, maar uit Geest. Met Geest wordt uiteraard de Heilige Geest bedoeld. Het resultaat van wedergeboorte is tevens dat men uit deze tegenwoordige, boze eeuw getrokken wordt (Galaten 1:4) en overgeplaatst wordt in het koninkrijk van de Zoon Zijner liefde. (Kolossenzen 1:13) Het woordje “palin” komt 141 maal voor. We zullen alleen de eerste teksten bekijken.

7 Jezus zeide tot hem: Er is wederom geschreven: Gij zult den Heere, uw God, niet verzoeken.
8 Wederom nam Hem de duivel mede op een zeer hogen berg, en toonde Hem al de koninkrijken der wereld, en hun heerlijkheid; Matthéüs 4:7,8

Wederom hebt gij gehoord, dat van de ouden gezegd is: Gij zult den eed niet breken, maar gij zult den Heere uw eden houden. Matthéüs 5:33

45 Wederom is het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een koopman, die schone parelen zoekt;

47 Wederom is het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een net, geworpen in de zee, en dat allerlei soorten van vissen samenbrengt; Matthéüs 13: 45,47

Het gaat steeds om gebeurtenissen die na elkaar plaatsvinden. De Bijbel zegt niet “en toen… en toen… en toen…”, maar gebruikt het woordje “wederom” (palin). Men werd geboren en vervolgens werd men wederom geboren. Dat gebeurde daarna uiteraard; vandaar het woordje “palin”. We kijken nu naar het woordje “anagennao”

3 Geloofd (geprezen) zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die naar Zijn grote barmhartigheid ons heeft wedergeboren, tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden.
4 Tot een onverderfelijke, en onbevlekkelijke, en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard is voor u. 1 Petrus 1:3,4

Door barmhartigheid is de gelovige wedergeboren tot een levende hoop. Uiteraard is de Here Jezus Christus Zelf wedergeboren tot een levende hoop; als Eerste. “Wedergeboorte” is hetzelfde als “dood en opstanding”. De Here Jezus Christus is die weg als Eerste gegaan. Hij is in Zijn koninkrijk binnen gegaan. Deze waarheid wordt vervolgens op iedere gelovige toegepast. Hij is onze Here Jezus Christus, omdat wij evenals Christus zijn wedergeboren. Hij heeft dat vanuit Zijn grote barmhartigheid gedaan. “Anagennao” is hier met “wedergeboren worden” vertaald. Het begrip slaat op het gehele proces van het tot stand komen van nieuw leven; zowel voor de mannelijke als de vrouwelijke kant. Het kan daarom eventueel ook met “verwekt worden” vertaald worden. Dit kan echter tot het misverstand leiden dat Hij de gelovige alleen maar verwekt heeft en dat de gelovige de rest zelf zou moeten doen. God is Degene die alles volbrengt; zowel de verwekking als het zogenaamde “baren”. Wedergeboorte is Gods werk. Dat wordt in 1 Petrus 1 bevestigd.

23 Gij, die wedergeboren zijt, niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad, door het levende en eeuwig blijvende Woord van God.
24 Want alle vlees is als gras, en alle heerlijkheid des mensen is als een bloem van het gras. Het gras is verdord, en zijn bloem is afgevallen;
25 Maar het Woord des Heeren blijft in der eeuwigheid; en dit is het Woord, dat onder u verkondigd is. 1 Petrus 1:23-25

De gelovige is wedergeboren uit onvergankelijk zaad. Wie uit vergankelijk zaad geboren is, is vergankelijk. Wie uit het onvergankelijke, levende en eeuwig blijvende Woord van God geboren is, is zelf ook onvergankelijk, levend en eeuwig blijvend. Gods zaad blijft in hem. (1 Johannes 3:9) Het vlees is als gras (is vergankelijk), maar het Woord des Heren blijft in der eeuwigheid. Tegenover “vlees” staat “Geest”. Vlees is vergankelijk, maar Geest is onvergankelijk. Hier staat niet “Geest”, maar “het Woord des Heren”, omdat het Woord des Heren “Geest” is. Zowel Woord als Geest komt uit de mond van God voort, (vergelijk Deuteronomium 8:3) Wie dat Woord van God hoort en accepteert (gelooft), wordt wedergeboren. De mens ontvangt Gods leven door de Bijbel tot zich te nemen, (te eten; vergelijk Ezechiël 3:1-3; Openbaring 10:9,10) Het is het Brood des levens. (Johannes 8 : 35, 47-51) “Ana” betekent letterlijk: “op”. Sommigen vatten “ana” op als “omhoog” en willen het in alle gevallen ook met “omhoog” vertalen. Het heeft echter vaak de betekenis van “herhaling”. Het is volstrekt onmogelijk om het in alle gevallen met “omhoog” te vertalen. Voor alle duidelijkheid gaan we nu de eerste teksten opzoeken waar “ana” voorkomt, zodat duidelijk wordt dat het niet altijd met “omhoog” vertaald kan worden.

En als de mensen sliepen, kwam zijn vijand, en zaaide onkruid midden in de tarwe, en ging weg. Matthéüs 13:25

Hier is “ana” met “in” vertaald.

9 En als zij kwamen, die ter elfder ure gehuurd waren, ontvingen zij ieder een penning.
10 En de eersten komende, meenden, dat zij meer ontvangen zouden; en zij zelven ontvingen ook elk een penning. Matthéüs 20:9,10

Hier is “ana” met “ieder” en “elk” vertaald. In het Nederlands zeggen wij: “Die kreeg loon en daarop kreeg de volgende loon en daarop kreeg de volgende loon”. “Daarop” wil hier niet zeggen dat het loon allemaal op elkaar gestapeld wordt en het geeft evenmin aan dat het naar boven gaat. Dit principe geldt ook met betrekking tot wedergeboorte. Men was reeds geboren, maar daarop wordt men opnieuw geboren.

En zij zaten neder in gedeelten bij honderd te zamen, en bij vijftig te zamen. Markus 6:40

Ook hier kan “ana” niet met “omhoog” worden vertaald. De gedachte van “omhoog gaan” is hier niet eens aan de orde.

En Hij wederom weggegaan zijnde van de landpalen van Tyrus en Sidon, kwam aan de zee van Galilea, door het midden der landpalen van Dekapolis. Markus 7:31

Hier is “ana” vertaald met “door”. Het zou eigenlijk met “op” vertaald moeten worden. Het kan onmogelijk met “omhoog” worden vertaald, want er was echt geen sprake van een hemelvaart.

En Hij zeide tot hen: Neemt niets mede tot den weg, noch staven, noch male, noch brood, noch geld; noch iemand van u zal twee rokken hebben. Lukas 9:3

Het wijst hier opnieuw op herhaling. Het is hier niet eens als voorzetsel vertaald. Het gaat om iemand en vervolgens weer iemand, enzovoorts. Dit geldt ook voor Lukas 9:14.

Want er waren omtrent vijf duizend mannen. Doch Hij zeide tot Zijn discipelen: Doet hen nederzitten bij zaten, elk van vijftig. Lukas 9:14

En na dezen stelde de Heere nog andere zeventig, en zond hen heen voor Zijn aangezicht, twee en twee, in iedere stad en plaats, daar Hij komen zou. Lukas 10:1

Het kan ook met “twee bij twee” of “twee aan twee” worden vertaald.

En aldaar waren zes stenen watervaten gesteld, naar de reiniging der Joden, elk houdende twee of drie metreten. Johannes 2:6

Ook hier kan het onmogelijk met “omhoog” worden vertaald, want die vaten werden niet omhooggehouden. Elk vat afzonderlijk had een inhoud van twee of drie metréten. Het woord “ana” komt verder nog voor in 1 Korinthe 6:5 waar het met “tussen” is vertaald. In 1 Korinthe 14:27 is het vertaald met “bij”. Verder komt “ana” alleen nog in het boek Openbaring voor. In Openbaring 4 : 8 is het vertaald met “elkeen”, in Openbaring 7:17 met “in” en in Openbaring 21:21 is het met “elk” vertaald. Uit deze teksten blijkt dus wel dat het eigenlijk niet met “omhoog” vertaald kan worden. Het heeft veelal de betekenis van herhaling. Deze betekenis heeft het ook als het als voorvoegsel wordt gebruikt, zoals bij wedergeboren worden, (anagennao; 1 Petrus 1:3, 23) Het gaat altijd om een geboorte, nadat er eerst een andere geboorte geweest. Dit geeft heel duidelijk herhaling aan. Het moet herhaald worden, omdat de tweede beter en eeuwig is. Het woordje “anothen” in “gennao anothen” betekent “van boven”, want de oorsprong ligt bóven. Het heeft verwantschap met “ana”, want “anothen” heeft (evenals als “ana”) met “boven” te maken.

1 En er was een mens uit de Farizeeën, wiens naam was Nicodémus, een overste der Joden;
2 Deze kwam des nachts tot Jezus, en zeide tot Hem: Rabbi, wij weten, dat Gij zijt een Leraar van God gekomen; want niemand kan deze tekenen doen, die Gij doet, zo God met hem niet is.
3 Jezus antwoordde en zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Tenzij dat iemand wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien.
4 Nicodémus zeide tot Hem: Hoe kan een mens geboren worden, nu oud zijnde? Kan hij ook andermaal in zijner moeders buik ingaan, en geboren worden?
5 Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Zo iemand niet geboren wordt uit water en Geest, hij kan in het Koninkrijk Gods niet ingaan.
6 Hetgeen uit het vlees geboren is, dat is vlees; en hetgeen uit den Geest geboren is, dat is geest.
7 Verwonder u niet, dat Ik u gezegd heb: Gijlieden moet wederom geboren worden. Johannes 3:1-7

In Johannes 3:3 wordt gezegd dat de mens wederom geboren moet worden. Opdat er geen misverstanden zouden ontstaan, herhaalt Johannes het nog eens met andere woorden. (Johannes 3:5) “Wederom geboren worden” is hetzelfde als “geboren worden uit water en Geest”. “Water” is een beeld/type van de Geest. Het “zien van het koninkrijk” (vers 3) wordt in vers 5 verklaard met “ingaan in het koninkrijk”. Men moet niet uit vlees geboren worden, maar uit Geest. Door de eerste (natuurlijke) geboorte wordt men “uit vlees” geboren. Door de wedergeboorte wordt men “uit Geest” geboren. Johannes zegt dat men zich niet moet verwonderen. “Verwonderen” betekent in de Statenvertaling “zich afvragen”. Men is verbaasd en begrijpt de zaken niet. Men moet zich niet over de uitspraken van de Heer verbazen of er vragen over stellen, omdat er geen antwoord op dergelijke vragen gegeven kan worden, zoals uit Johannes 3 blijkt:

De wind blaast, waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid; maar gij weet niet, van waar hij komt, en waar hij heen gaat; alzo is een ieder, die uit den Geest geboren is. Johannes 3:8

“Wind” is de vertaling van het Griekse woord “pneuma”, dat ook met “Geest” vertaald kan worden. De Geest blaast waarheen Hij wil. Men hoort Zijn geluid, maar men weet niet waar Hij vandaan komt, noch waar Hij heengaat. Dit geldt voor de wind, maar ook voor de Geest. De geheimen van de wind zijn nog steeds niet volledig te doorgronden. Zo is het ook met eenieder die uit de Geest geboren is. Dat wil zeggen: de uitwerking van eeuwig leven kan hooguit in de wereld waargenomen worden, maar de oorsprong en de bestemming ervan kunnen niet verklaard worden. Het geestelijke leven is namelijk niet aan de wetmatigheden van de natuurkunde onderhevig. Eeuwig leven is met de middelen/ zintuigen van de natuurlijke mens niet waar te nemen. Er zijn wel dingen met betrekking tot eeuwig leven bekend, maar dat komt omdat God die dingen Zelf geopenbaard heeft. De zaken van God zijn ondoorzoekelijk en onnaspeurlijk. (Romeinen 11:33) De mens komt daar niet achter, tenzij God ze Zelf openbaart en dat doet Hij. (vergelijk 1 Korinthe 2:9,10) God spreekt over het leven dat er in Christus is, opdat de mens door geloof in Zijn Woord behouden zou worden en vanuit geloof zou leren leven. Wie in de levende, verheerlijkte Zoon van God gelooft, heeft eeuwig leven. (Johannes 3:16) “Anothen” begint met het woordje “ano” dat van “ana” is afgeleid. De betekenis van “anothen” is eigenlijk gelijk aan “ana”. “Anothen” betekent letterlijk “er overheen” of “over”. Als “anothen” in verband met een verticale lijn gebruikt wordt, dan geeft het de top aan. Daar begint de lijn, bovenaan. In die situatie betekent het “van boven”. Als de lijn horizontaal ligt, dan wordt het met “vanaf het begin” vertaald. We zullen de teksten bekijken waar “anothen” voorkomt.

En ziet, het voorhangsel des tempels scheurde in tweeën, van boven tot beneden; en de aarde beefde, en de steenrotsen scheurden. Matthéüs 27:51

Hier gaat het duidelijk om een verticale lijn en “anothen” is terecht met “boven” vertaald. Ditzelfde geldt voor de paralleltekst in Markus 15:38.

En het voorhangsel des tempels scheurde in tweeën, van boven tot beneden. Markus 15:38

Zo heeft het ook mij goed gedacht, hebbende alles van voren aan naarstiglijk onderzocht, vervolgens aan u te schrijven, voortreffelijke Theofilus! Lukas 1:3

Het gaat hier om iets horizontaals en dus is het terecht met “van voren aan” (vanaf het begin) vertaald. Lukas heeft de dingen onderzocht die onder ons volkomen zekerheid hebben. Lukas heeft dat gedaan om van die dingen een verhaal te maken in de juiste volgorde. (Lukas 1:1) Lukas begint zijn evangelie dan ook helemaal aan het begin. Lukas kan de dingen niet “van boven af’ onderzocht hebben. Hij zou ze wel van boven af hebben kunnen ontvangen. In dat geval had God hem dat van boven geopenbaard. Het gaat hier uiteraard wel om het geopenbaarde Woord van God. Wat Lukas heeft opgeschreven, is door Gods Geest geïnspireerd. Hij heeft zelf echter alle dingen vanaf het begin onderzocht. “Anothen” kan gebruikt worden voor “van boven af” of “vanaf het begin”. Dit is zo, omdat alle dingen in diepste wezen “boven” hun begin hebben. Als iemand van voren aan moet beginnen en er is geen duidelijk beginpunt, dan begint hij van bovenaf. Lukas heeft de dingen vanaf het begin onderzocht. Feitelijk heeft hij de dingen opnieuw onderzocht. Velen hebben het ter hand genomen (Lukas 1 : 1) en het heeft ook Lukas goed gedacht alles op te schrijven. (Lukas 1:3)

3 Jezus antwoordde en zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Tenzij dat iemand wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien.
4 Nicodémus zeide tot Hem: Hoe kan een mens geboren worden, nu oud zijnde? Kan hij ook andermaal in zijner moeders buik ingaan, en geboren worden?
5 Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar zeg üc u: Zo iemand niet geboren wordt uit water en Geest, hij kan in het Koninkrijk Gods niet ingaan.
6 Hetgeen uit het vlees geboren is, dat is vlees; en hetgeen uit den Geest geboren is, dat is geest.
7 Verwonder u niet, dat Ik u gezegd heb: Gijlieden moet wederom geboren worden. Johannes 3:3-7

De vertalingin Johannes 3:3 en 7 is dus volkomen correct. Hier in Johannes 3:3 is “wederom” zelfs de enig juiste vertaling. Als het met “van boven” zou zijn vertaald, zou de vraag van Nicodémus vervolgens onbegrijpelijk zijn. Nicodémus vroeg namelijk: “Kan hij (een mens) ook andermaal in zijner moeders buik ingaan, en geboren worden?” (vers 4) Nicodémus sprak vloeiend Grieks en hij associeerde “anothen” helemaal niet met “van boven”. Het woord betekent “wederom” (“andermaal”). “Van boven” geeft slechts één aspect van het woord aan. Nicodémus dacht zelfs dat het om een letterlijke herhaling van de geboorte ging, zoals uit zijn vragen blijkt. De overige teksten waar “anothen” voorkomt, zijn:

Die van boven komt, is boven allen; die uit de aarde is voortgekomen die is uit de aarde, en spreekt uit de aarde. Die uit den hemel komt, is boven allen. Johannes 3:31

Jezus antwoordde: Gij zoudt geen macht hebben tegen Mij, indien het u niet van boven gegeven ware; daarom die Mij aan u heeft overgeleverd, heeft groter zonde. Johannes 19:11

De krijgsknechten dan, als zij Jezus gekruist hadden, namen Zijn klederen, (en maakten vier delen, voor eiken krijgsknecht een deel) en den rok. De rok nu was zonder naad, van boven af geheel geweven. Johannes 19:23

Als die van over lang mij te voren gekend hebben (indien zij het wilden getuigen), dat ik, naar de bescheidenste sekte van onzen godsdienst, als een Farizeeër geleefd heb. Handelingen 26:5

En nu, als gij God kent, ja, veelmeer van God gekend zijt, hoe keert gij u wederom tot de zwakke en arme beginselen, welke gij wederom van voren aan wilt dienen? Galaten 4:9

Alle goede gave, en alle volmaakte gifte is van boven, van den Vader der lichten afkomende, bij Welken geen verandering is, of schaduw van omkering. Jakobus 1:17

Deze is de wijsheid niet, die van boven afkomt, maar is aards, natuurlijk, duivels. Jakobus 3:15

Maar de wijsheid, die van boven is, die is ten eerste zuiver, daarna vreedzaam, bescheiden, gezeggelijk, vol van barmhartigheid en van goede vruchten, niet partijdig oordelende, en ongeveinsd. Jakobus 3:17

Er zijn mensen die menen dat het om drie verschillende zaken gaat, omdat er in het Grieks drie verschillende voorzetsels worden gebruikt. Dit is onjuist. In het Nederlands zijn er ook verschillende woorden en voorvoegsels die toch allemaal hetzelfde uitdrukken, zoals her- (voorvoegsel voor een werkwoord), weer, weder, wederom, overnieuw, over, overheen, bij herhaling, ten tweede male. Al deze woorden geven herhaling aan. Het ene woord past in een bepaald verband beter dan een ander woord, maar de inhoud ervan is nagenoeg gelijk. De drie begrippen in verband met “wedergeboorte” hebben dus dezelfde betekenis. Het gebeurt opnieuw, opdat het béter zal zijn. Johannes geeft aan dat die geboorte “van boven” is. Dat is nu juist het verschil met de eerste geboorte. De eerste geboorte is namelijk uit de mens en uit de aarde. De natuurlijke mens is uit de aarde en keert dus ookweertot de aardbodem terug. (Genesis 3:19) Hij wordt “van beneden” geboren, uit de aarde. (1 Korinthe 15:47) Het is niet de bedoeling dat de mens uit de aarde en dus aards is, maar dat hij “van boven” geboren wordt, namelijk uit God en dus uit de hemel. (1 Korinthe 15:47)

Het begrip dat Petrus aanhaalt, betekent letterlijk “naar boven geboren worden”. Dit lijkt een tegenstelling, maar dat is het niet. Men denkt dat, als iets van boven komt, het naar beneden gaat. Dit een foute gedachte. Iets dat van boven komt, hoeft niet noodzakelijkerwijs naar beneden te gaan. Als iets van boven komt, kan het heel goed naar boven gaan. Een mens is uit de aarde aards en keert daarom naar de aardbodem terug. Hij is dus “van beneden” en gaat daarom naar beneden. Hij is uit de aarde geboren en keert daarom naar de aarde terug. Hij is uit stof en keert daarom tot stof weder. (Genesis 3:19) Zijn oorsprong geeft dus zijn uiteindelijke bestemming aan. De wedergeboren mens is “van boven” geboren en daarom is hij ook “naar boven” geboren. “Van boven” geeft de oorsprong aan en “naar boven” geeft de bestemming aan. De bestemming is ook hier van de oorsprong afhankelijk. De bestemming van de wedergeboren mens ligt boven, omdat hij daaruit geboren is! Hij is namelijk uit God geboren. “Van boven” en “naar boven” geeft dus geen tegenstelling aan, maar het vult elkaar aan. Juist in het evangelie van Johannes stelt de Heer Zichzelf voor als Degene die weet vanwaar Hij komt en waar Hij heengaat. Hij is “van boven”: Die van boven (= anothen) komt, is boven allen; die uit de aarde is voortgekomen die is uit de aarde, en spreekt uit de aarde. Die uit den hemel komt, is boven allen.

Die van boven komt, is boven allen; die uit de aarde is voortgekomen die is uit de aarde, en spreekt uit de aarde. Die uit den hemel komt, is boven allen. Johannes 3:31

En Hij zeide tot hen: Gijlieden zijt van beneden, Ik ben van boven; gij zijt uit deze wereld, Ik ben niet uit deze wereld. Johannes 8:23

De Heer was het Licht der wereld. Hij verliet de wereld echter en keerde terug naar de plaats waar Hij vandaan kwam, namelijk “boven”, in de hemel. Hij ontving daar de heerlijkheid die Hij had. (Johannes 17:5) Hij was “van boven” en ging dus ook “naar boven”. (Johannes 3:13) Daarom zegt de Heer in Johannes 3 dat de mens “van boven” geboren moet worden. Johannes de Doper was uit de aarde, aards. Hij had geen opstandingsleven, want dat bestond toen nog niet. Hij is gestorven; zelfs heel demonstratief. De Heer is van boven en is boven allen. Hij spreekt het Woord Gods. Hij was niet uit deze wereld (niet van beneden). Deze wereld is “vlees”, maar Hij is uit een wereld afkomstig die “Geest” is. Alle drie uitdrukkingen met betrekking tot wedergeboorte geven hetzelfde aan. Hieruit blijkt weer de eenheid die er in het Woord van God bestaat. Het is het ene, onvergankelijke Woord van God. Het zijn geen woorden van mensen, maar het is kracht Gods tot zaligheid. (Romeinen 1:16) Onderzoek van de Schrift zal altijd tot resultaat hebben dat we tot bewondering komen van de eenheid die binnen dat Woord bestaat. Dat heeft tot gevolg dat we tot aanvaarding komen van die Ene die in dat Woord tot ons komt: onze Here Jezus Christus.

5. Uit God geboren worden/zijn

Johannes spreekt in zijn brieven over ditzelfde onderwerp, hoewel hij de term “wedergeboorte” niet gebruikt. Hij spreekt over degenen die uit God geboren zijn. Vanuit het voorgaande zal duidelijk zijn dat het daarbij gaat om degenen die wedergeboren zijn. Zij hebben Hem aangenomen. Zij geloven. Zij hebben deel gekregen aan de opstanding van Christus. We zullen nu de teksten gaan bekijken waar Johannes over “degenen die uit God geboren zijn” spreekt. Uiteraard bekijken we die teksten binnen het verband waarin Johannes ze geschreven heeft. In welk verband ze geschreven zijn, blijkt reeds uit de aan hef van de eerste brief van Johannes.

1 Hetgeen van den beginne was, hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze ogen, hetgeen wij aanschouwd hebben, en onze handen getast hebben, van het Woord des levens;
2  (Want het Leven is geopenbaard, en wij hebben het gezien, en wij getuigen, en verkondigen ulieden dat eeuwige Leven, Hetwelk bij den Vader was, en ons is geopenbaard.)
3 Hetgeen wij dan gezien en gehoord hebben, dat verkondigen wij u, opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben, en deze onze gemeenschap ook zij met den Vader, en met Zijn Zoon Jezus Christus.
4 En deze dingen schrijven wij u, opdat uw blijdschap vervuld zij. 1 Johannes 1:1-4

Johannes schrijft over “hetgeen van den beginne was”. Zoals gebruikelijk legt hij meteen uit wat hij daaronder verstaat. Met andere woorden vertelt hij hetzelfde nog enkele malen: Hetgeen van den beginne was; hetgeen wij gehoord hebben; hetgeen wij gezien hebben met onze ogen; hetgeen wij aanschouwd hebben, en onze handen getast hebben, van het Woord des levens. Als er nu iemand is die het nóg niet begrijpt, dan wordt het in de tussenzin (vers 2) nogmaals uitgelegd. Johannes schrijft over hetgeen van den beginne was, namelijk: hetgeen wij gehoord/ gezien/aanschouwd/getast hebben van het Woord des levens. Van den beginne was dus: het Woord des levens! “Het Woord des levens” betekent “het Woord, namelijk het Leven”. Hierover schreef Johannes al in Johannes 1:1:

In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. Johannes1:1

In dat Woord was het Leven. (Johannes 1:4) Dat Leven hebben zij niet alleen gehoord en gezien, maar zelfs getast (aangeraakt). Kon dat? Dat kon, want het Leven is geopenbaard. Vanaf den beginne was er dus het Leven. Dat is het leven van de opgestane Christus. Dat Leven is inmiddels geopenbaard. Het was voorheen verborgen, want anders kon het niet geopenbaard worden. Dat Leven wordt “eeuwig leven” genoemd. 1 Johannes 1:2 geeft een verklaring van hetgeen in 1 Johannes 1:1 staat. Er was van den beginne Leven. Dat Leven was eerst bij de Vader (en dus verborgen), maar is inmiddels geopenbaard door de opstanding van Christus. Het werd gezien en getast in/aan de Persoon van de Here Jezus Christus, de beloofde Messias. Dat Leven verkondigt Johannes. Hij verkondigt niet het oude, natuurlijke leven, maar het eeuwige Leven. Dat eeuwige leven was er van den beginne, maar werd pas door de opstan- dingvan Christus geopenbaard.

Vanuit het Oude Testament werd aangekondigd dat in de toekomst de blijde/goede boodschap (vrede) verkondigd zou worden. (Jesaja 52:7; Nahum 1:15) “Het goede boodschappen” is feitelijk hetzelfde als “het evangelie verkondigen”. Daarom begint Jesaja 40 ook met: “Troost, troost Mijn volk”. “Troost” (Hebreeuws: nachamoe; de eerste keer geschreven met een grote nun) heeft in het Oude Testament dezelfde betekenis als “wedergeboorte”. Het wijst op het feit dat het oude is weggedaan en er iets nieuws voor in de plaats gekomen is. Voorbeeld: Izak werd na de dood van zijn moeder getroost doordat Rebekka zijn vrouw werd. (Genesis 24:67) De ene vrouw verdween uit zijn leven en de andere vrouw kwam ervoor in de plaats. Als het begrip “troost” in het Nieuwe Testament wordt aangehaald, heeft het dezelfde betekenis. De Vertroosting Israëls (Lukas 2:25) is Degene die uit de dood opstond. De gelovigen worden nu vertroost. (2 Korinthe 1:3 en volgende verzen) Hun troost is dat het oude voorbij is gegaan en het nieuwe tot stand is gekomen. (2 Korinthe 5 :17)

Jesaja 40:1 begint met “Troost, troost Mijn volk”. In de volgende verzen gaat het over de prediking van de blijde boodschap, die in de toekomst zou plaatsvinden. Dat zou gebeuren bij de verschijning van de Trooster van Israël. De voeten van Degene die het goede boodschapt, zijn in de eerste plaats de voeten van de Here Jezus. Die voeten waren lieflijk en werden daarom ook gezalfd. De reuk van de zalf vervulde het gehele huis. (Johannes 12 :1-3) De Heer predikt de blijde boodschap waardoor uiteindelijk het gehele huis (het huis Israëls, maar ook de gehele schepping) vervuld wordt. Er werd aangekondigd dat er ooit een blijde boodschap zou worden verkondigd. Dat zou geen bediening des doods of der verdoemenis zijn, zoals de wet (2 Korinthe 3:7, 9), maar een bediening des Geestes en der rechtvaardigheid. (2 Korinthe 3:8, 9)

In 1 Johannes 1 gaat het om die blijde boodschap, het Woord des levens. Dat Leven is geopenbaard en wordt gepredikt. De boodschap is dat er nieuw leven geopenbaard is. Het Leven dat beloofd was, is inmiddels beschikbaar voor eenieder die het hebben wil. Iedereen heeft dat leven nodig, maar niet iedereen wil het hebben of is zich ervan bewust dat hij het nodig heeft. Het is echter wel voor iedereen beschikbaar. De mens is sterfelijk en vergankelijk en heeft daarom eeuwig leven nodig. Er wordt triomfantelijk (in de kracht van de triomf) verkondigd dat dat Leven beschikbaar is. De dood is overwonnen! In 1 Johannes 1:3 herhaalt Johannes feitelijk hetgeen hij in 1 Johannes 1:1, 2 reeds had gezegd. Johannes verkondigt hetgeen hij gezien en gehoord heeft. Wat had hij gezien en gehoord? Christus Jezus, de Opgewekte uit de doden! In Hem is dat Leven. Dat verkondigt Johannes, opdat zij gemeenschap met hem zouden hebben. Met andere woorden: opdat zij deel zouden hebben aan datzelfde Leven. “Gemeenschap hebben” wil zeggen: deel hebben aan hetzelfde, namelijk aan hetzelfde Leven. Dat was er van den beginne, maar werd pas later geopenbaard. Hiermee geeft Johannes een specifieke betekenis aan de uitdrukking “in den beginne”. In Johannes 1:1 gebruikt hij de uitdrukking eveneens, maar hij doelt daarbij op gebeurtenissen die veel verder terug liggen. In Johannes 1:1 spreekt hij over omstandigheden die er vóór het ontstaan van deze wereld waren. In Genesis 1:1vinden we eveneens de uitdrukking “In den beginne”. Dat is later dan de tijd waarover Johannes in Johannes 1:1 spreekt. “In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God” wijst op het begin van alle dingen. Daarna kwam het begin van de schepping. (Genesis 1:1) Tenslotte is er sprake van het openbaar worden van het leven van de nieuwe schepping (het opstandingsleven van Christus) en daarover spreekt Johannes in 1 Johannes 1:1.

We gaan nu de verzen bekijken waarin over “uit God geboren zijn” gesproken wordt. We bekijken daarbij uiteraard tevens de context waarin de desbetreffende verzen staan. Die teksten zijn achtereenvolgens: 1 Johannes 2; 1 Johannes 3; 1 Johannes 4 en 1 Johannes 5.

24 Hetgeen gijlieden dan van den beginne gehoord hebt, dat blijve in u. Indien in u blijft, wat gij van den beginne gehoord hebt, zo zult gij ook in den Zoon en in den Vader blijven.
25 En dit is de belofte, die Hij ons beloofd heeft, namelijk het eeuwige leven.
26 Dit heb ik u geschreven van degenen, die u verleiden.
27 En de zalving, die gijlieden van Hem ontvangen hebt, blijft in u, en gij hebt niet van node, dat iemand u lere; maar gelijk dezelfde zalving u leert van alle dingen, zo is zij ook waarachtig, en is geen leugen; en gelijk zij u geleerd heeft, zo zult gij in Hem blijven.
28 En nu, kinderkens, blijft in Hem; opdat, wanneer Hij zal geopenbaard zijn, wij vrijmoedigheid hebben, en wij van Hem niet beschaamd gemaakt worden in Zijn toekomst.
29 Indien gij weet, dat Hij rechtvaardig is, zo weet gij, dat een ieder, die de rechtvaardigheid doet, uit Hem geboren is. 1 Johannes 2:24-29

De Zoon des mensen is de Zoon (Erfgenaam) van Adam, maar Hij is in de hemel tevens gesteld tot Zoon/Erfgenaam van God. De blijde boodschap is dat Jezus de Zoon van God is. In die positie is Hij de hoogste Machthebber in de gehele schepping, (vergelijk Matthéüs 28:18; Filippenzen 2:9) Deze blijde boodschap is vrijwel in alle nieuwtestamentische brieven te vinden. Voor ieder mens die gelooft zoals Hij geloofde, is eenzelfde positie weggelegd. Dat is de erfenis die een gelovige kan ontvangen. Johannes roept de gelovige ertoe op om die prediking vast te houden. In de voorgaande verzen heeft hij over een andersoortige prediking gesproken, namelijk een prediking die het evangelie loochent. Het evangelie is dat Jezus de Zoon van God werd door de opstanding uit de doden (Romeinen 1:4) en als de Zoon van God is gezeten aan de rechterhand Gods (vergelijk Psalm 2:7; “heden” is de dag van de opstanding. Handelingen 13:32, 33) Daarop is het geloof van de gelovige gebaseerd. Hij fs opgewekt uit de doden als de Koning der koningen en de Heer der heren. (Openbaring 19:16) Een prediking die rechtstreeks in strijd is met het evangelie, loochent dat Jezus is de Christus, de Erfgenaam/Zoon van God. Er zijn er velen die Hem van alles toeschrijven, maar die ontkennen dat Hij de Christus is en ter rechterhand Gods gezeten is op de allerhoogste troon. Dat is lijnrecht in strijd met de fundamenten van het evangelie der heerlijkheid van Christus. (2 Korinthe 4:4) Die boodschap wordt door dé antichrist verkondigd. Er zijn nu echter ook vele antichristen die dezelfde boodschap verkondigen. (1 Johannes 2:18) De term “antichrist” wordt ook op anderen dan die éne persoon uit de toekomst van toepassing gebracht, omdat er vele anderen zijn die er dezelfde lering op nahouden. Die lering loochent dat Christus Jezus, de Opgewekte uit de doden, tot Zoon en Erfgenaam van God is aangesteld. Dit is niet alleen een anti-christelijke lering, maar het is dé leer van de antichrist. Wie dat leert, komt “in de geest en kracht van de antichrist”, die zelf pas in de toekomst zal verschijnen.

22 Wie is de leugenaar, dan die loochent, dat Jezus is de Christus? Deze is de antichrist, die den Vader en den Zoon loochent. 23 Een ieder, die den Zoon loochent, heeft ook den Vader niet. 1 Johannes 2:22,23

De antichrist is de leugenaar en hij loochent dat Jezus de Christus (de Messias) is. Er zijn tegenwoordig mensen die zeggen dat Jezus “Messiaans” is. Er zijn zelfs mensen die leren dat Jezus “Messias” is. Men kent echter nog meer messiassen. Voor zover God iemand gebruikt, is die mens messiaans (een messias). Jezus van Nazareth was één van zulke mensen. Er zijn zelfs Joden die zeggen dat Jezus Messias is. Ze menen vaak echter dat ze zelf ook een messias zijn. In 1 Johannes 2:22 staat dat de leugenaar/antichrist loochent dat Jezus dé Messias is! Er is slechts één Messias/Christus en dat is Jezus van Nazareth! Hij is de Gezalfde. Dit betekent niet dat Hij slechts bijzondere gaven heeft. “Zalven” gebeurde in Bijbelse tijden met olie. Olie is een beeld van de Geest. Degene die gezalfd is, is Degene die de Geest heeft ontvangen. De Messias, de Gezalfde, heeft Gods Geest (Zijn eeuwig leven) ontvangen.

Hij is dé Messias, omdat Hij hét eeuwige leven heeft ontvangen. Hij heeft niet zomaar “leven” ontvangen, maar Hij heeft eeuwig leven ontvangen. Waar dat geloochend wordt, wordt de leugen verkondigd. De Here Jezus Christus is de Gezalfde des Heren, omdat Hij de Eerste is die dat eeuwige leven heeft ontvangen. Hij is de Eerstgeborene uit de doden. Hij heeft als Eerste het eeuwige leven ontvangen en op grond daarvan heeft Hij het eerstgeboorterecht. Daarom zit Hij op de hoogste troon die denkbaar is. Hij is gezalfd tot Koning en Priester. Hij is opgewekt uit de doden, opdat Hij wegens de kracht des onvergankelijken levens voor altijd een onvergankelijk koningschap en priesterschap zou ontvangen. (Hebreeën 7:16, 17, 24) Dat is de leer van het Nieuwe Testament. Waar dat geloochend wordt, wordteen anti-christelijke leer verkondigd.

In 1 Johannes 2:22 wordt niet over de ontkenning van de leer van de drie-eenheid gesproken. Het gaat helemaal niet over drie. Er staat dat de leugenaar/antichrist ontkend dat Jezus van Nazareth de Messias is. Er staat achter wat dat betekent: De Vader en de Zoon worden geloochend. Er wordt niet geloochend dat er een Vader of een Zoon is/zou zijn. De verhouding tussen God, de Vader en Jezus Christus, de Zoon, wordt geloochend. Die verhouding geeft niet alleen aan dat de Eén door de Ander verwekt is; het heeft met erfrecht te maken! Waar de Vader én de Zoon geloochend worden, wordt geloochend dat de Vader alle dingen in de handen van de Zoon gesteld heeft. De Vader hééft alle dingen aan Christus onderworpen. Waar dat ontkend wordt, wordt de Vader en de Zoon geloochend. Daar wordt de wettige verhouding tussen de Erflater en de Erfgenaam geloochend. Feitelijk wordt daarmee geloochend dat Jezus van Nazareth God is! De begrippen “vader” en “zoon” zijn relatieve begrippen. Er kan slechts een vader zijn, wanneer er ook een zoon is en omgekeerd. Wie de Zoon loochent (1 Johannes 2:23), loochent daarmee de Vader. Jezus van Nazareth was niet zomaar een mens, zoals u en ik. Ook bij Zijn eerste komst was Hij door God verwekt. Hij was voor 100% een mens, maar zonder zondige natuur. (2 Korinthe 5:21; Hebreeën 4:15; 1 Petrus 2:22;  1 Johannes 3:5) Bovendien was Hij de wettige Erfgenaam van Adam, Abraham, David enzovoort. (Matthéüs 1:1) Ook in Zijn eerste geboorte had Hij reeds goddelijk leven in Zich. Deze mens Jezus van Nazareth is door God uit de doden opgewekt en uitermate verhoogd. De Zoon des mensen zit als Zoon van God aan de rechterhand van God. Dat is de inhoud van het evangelie van de heerlijkheid van Christus.

Hetgeen gijlieden dan van den beginne gehoord hebt, dat blijve in u. Indien in u blijft, wat gij van den beginne gehoord hebt, zo zult gij ook in den Zoon en in den Vader blijven. 1 Johannes2:24

In vers 24 spreekt Johannes opnieuw over “van den beginne”. Dit is uiteraard hetzelfde begin als in 1 Johannes 1 n.Zij hebben van den beginne over de opstanding van Christus en dus over het eeuwige leven gehoord. Dat behoort in hen te blijven (wonen). Gelovigen behoren te blijven bij hetgeen hen aan evangelie gepredikt is. De inhoud van die blijde boodschap is uiteraard: de opstanding van Christus. Daaruit leven de gelovigen. Zij hebben onvergankelijk leven ontvangen en ze behoren bij dat leven te blijven (dat behoort in hen te wonen). Zij hebben dat van den beginne gehoord. Dit is hetzelfde als: zij hebben dat van den beginne geloofd. “Horen” is namelijk “gehoor geven aan”. Het is niet het technisch horen van geluiden. Het is niet alleen de bedoeling dat het oor het geluid opvangt, maar het is ook de bedoeling dat het doordringt tot in het hart. De gelovige behoort bij alles wat hij leert de boodschap vast te houden dat de Here Jezus Christus de dood hééft overwonnen en fs gezeten aan de rechterhand Gods. Die boodschap wordt sinds de opstanding gepredikt.

25 En dit is de belofte, die Hij ons beloofd heeft, namelijk het eeuwige leven.
26 Dit heb ik u geschreven van degenen, die u verleiden. 1 Johannes 2:25,26

Het eeuwige leven is het resultaat van de opstanding van Christus waarbij Hij eeuwig leven ontving. Bovendien werd Hij bij die gelegenheid aan de rechterhand van God gesteld. Dat is Zijn verhoging/verheerlijking. Hij is uit de doden opgewekt en tot Zoon aangesteld. Wie dat gelooft, ontvangt dat eeuwige leven. Wanneer de boodschap over de Vader en de Zoon in ons blijft, dan krijgen we deel aan de belofte. Die belofte is: eeuwig leven.

En de zalving, die gijlieden van Hem ontvangen hebt, blijft in u, en gij hebt niet van node, dat iemand u lere; maar gelijk dezelfde zalving u leert van alle dingen, zo is zij ook waarachtig, en is geen leugen; en gelijk zij u geleerd heeft, zo zult gij in Hem blijven. 1 Johannes 2:27

In 1 Johannes 2:27 sluit Johannes weer aan bij hetgeen hij in 1 Johannes 2:20 had geschreven. “Zalving” is een verwijzing naar de Christus uit 1 Johannes 2:22. “Christus” is een Grieks woord dat “Gezalfde” betekent. We dienen de boodschap van de Gezalfde te ontvangen, te geloven en te kennen, opdat wij aan Zijn zalving deel zouden hebben. Gelovigen worden daarom terecht “christenen” genoemd, want zij hebben deel aan de Christus, omdat zij deel hebben aan Zijn zalving. De zalving die de gelovige van Hem heeft ontvangen, blijft (woont) in hem. Hij is met Geest (leven) gezalfd waarvan de zalving met olie een beeld is. Bij de bestudering van de brieven van Johannes is het van belang om de synoniemen te kennen die Johannes gebruikt. “Zalving” is bij Johannes synoniem met “leven” of “Geest”. De zalving die de gelovige ontvangen heeft, is het eeuwige leven waarover in vers 25 gesproken werd. Dat had Hij beloofd en dat heeft de gelovige ook ontvangen. Zalving komt overeen met “leven” of “Geest”.

9 Maar gelijk geschreven is: Hetgeen het oog niet heeft gezien, en het oor niet heeft gehoord, en in het hart des mensen niet is opgeklommen, hetgeen God bereid heeft dien, die Hem liefhebben.
10 Doch God heeft het ons geopenbaard door Zijn Geest; want de Geest onderzoekt alle dingen, ook de diepten Gods.
11 Want wie van de mensen weet, hetgeen des mensen is, dan de geest des mensen, die in hem is? Alzo weet ook niemand, hetgeen Gods is, dan de Geest Gods.
12 Doch wij hebben niet ontvangen den geest der wereld, maar den Geest, Die uit God is, opdat wij zouden weten de dingen, die ons van God geschonken zijn; 1 Korinthe 2:9-12

God hééft het de gelovige geopenbaard. Wanneer de gelovige de zaken zelf zou moeten ontdekken, zou hij die zaken nooit te weten komen. Daarom heeft God het hem geopenbaard, zodat hij die zaken wél kan weten. God heeft ze door Zijn Geest geopenbaard. De gelovige kon de bedekking niet wegnemen (het ontdekken), maar God heeft het geopenbaard (ontdekt). De Geest is aan de gelovige geschonken, opdat hij de dingen zou weten die hem van God geschonken zijn. (vers 12) Over deze zaken schrijft Johannes ook. De zalving die de gelovige van Hem ontvangen heeft, woont in hem. Daarom heeft de gelovige het niet nodig dat iemand hem leert. (1 Johannes 2:27) Het is dus niet nodig dat de gelovige onderwezen wordt met menselijke wijsheid. Dit vers is een nadere toelichting op vers 20.

Doch gij hebt de zalving van den Heilige, en gij weet alle dingen. 1 Johannes 2:20

Hier staat niét dat een gelovige geen Bijbelstudie zou hoeven te ontvangen, omdat hij alle dingen al weet. Mocht een gelovige dit gedeelte zó interpreteren dan geeft hij daarmee meteen aan dat hij nog niet alle dingen weet! Er zijn twee vormen van “kennis”. Uit het verband blijkt over welke vorm van kennis het gaat. De eerste vorm van kennis is “parate kennis” die zich in het hoofd bevindt. De tweede vorm van kennis is: weten waar je het vinden kunt (met behulp van een concordantie bijvoorbeeld). De uitdrukking “de mensheid heeft veel kennis vergaard” geeft niet aan dat die kennis in het hoofd van de mens zit. Het geeft aan dat die kennis ergens opgeslagen is (bibliotheken, databanken enzovoorts). De gelovige heeft de zalving van de Heilige ontvangen en weet alle dingen. Dit betekent dat hij de Geest heeft ontvangen die hem in al de waarheid leidt. (Johannes 16:13) Die Geest laat de gelovige de zaken zien vanuit dé bibliotheek, namelijk de Bijbel. De kennis is vastgelegd in de Bijbel, het Woord van God. Wie de Bijbel heeft, kan over die kennis beschikken. De Bijbel is door de Geest van God voortgebracht. Daarom is er feitelijk geen verschil tussen de Geest en het Woord van God. Bovendien heeft de gelovige diezelfde Geest in zijn hart. Die Geest leidt de gelovige op een zodanige wijze dat hij in het Woord vindt wat hij nodig heeft. Er is dus een samenwerking tussen de Geest die in de gelovige is en de Geest (het Leven) die in het Woord is. Het Woord van God is levend. (Hebreeën 4:12)

Johannes zegt hier niet dat er binnen de gemeente geen leraren behoeven te zijn. God heeft Zelf leraren aan de gemeente gegeven. (Éfeze 4:11) De leraar dient zich uiteraard te beperken tot het onderwijzen in/van het Woord van God. De leraren zijn erom de gelovigen attent te maken op de zaken die in de Schrift staan. Dit is noodzakelijk, omdat niet iedere gelovige in staat is om die zaken zelf uit de Schrift te leren. De gelovige dient er wel op te letten dat hij alléén zaken van een leraar accepteert die in het Woord van God staan. Alleen dan kan hij ze geloven. De gelovige dient alleen te geloven wat in de Bijbel staat. Het is noodzakelijk dat hij met de gegevens uit de Bijbel weet om te gaan. Leraren zijn aan de Gemeente gegeven om de kennis die in de Schrift vastgelegd is, op de juiste wijze te rangschikken, met elkaar te vergelijken en systematisch door te geven. Alle kennis die noodzakelijk is, hééft de gelovige ontvangen in het Woord van God. Die kennis dient de gelovige te bestuderen, in zich op te nemen en vanuit die kennis behoort hij te leven.

Iedere gelovige kan GodsWoord verstaan en begrijpen. Geen enkele gelovige is daar te dom voor. De geestelijke waarheden moeten weliswaar uitgelegd worden, maar dat geldt voor iedere gelovige. Iedere gelovige heeft een bepaalde vorm van leiding nodig en de Heer gééft die leiding ook. Iedere gelovige kan Gods Woord begrijpen; ongeacht het intellect (de verstandelijke vermogens) van de gelovige. Het enige wat in de weg kan staan, is gebrek aan geloof. In dat geval heeft hij last van hoogmoed. Het komt wel voor dat iemand juist door een groot intellect niet tot erkentenis der waarheid komt, omdat hij op grond van zijn capaciteiten te hoogmoedig is. Die zalving is waarachtig (waar) en geen leugen, (1 Johannes 2:27) De zalving onderwijst de gelovige, opdat hij in Hem blijft/woont. “De zalving” en “Hem” zijn feitelijk Dezelfde. “De zalving” is namelijk de Geest, het Leven van Christus. “Hem” is uiteraard Christus Zelf, de Levende. Door de werking van de Geest (door de zalving) blijft/ woont de gelovige in Christus. Dat is hét geheim van het omgaan met het levende Woord van God. Het is niet zomaar een boek, maar het is levend! De enige manier waarop de gelovige in gemeenschap (ook in de praktijk) met Christus kan leven, is door het Woord van God tot zich te nemen. Daardoor kan hij trouw blijven aan de Waarheid en kan hij weerstand bieden aan de leugen.

Onderzoek van de Schrift is de enige manier waarop de gelovige in gemeenschap met de Heer kan komen/leven. Deelnemen aan “brood en beker” is niet hetzelfde als “gemeenschap hebben met de Heer”. Het is er slechts een uitbeelding van. Het is een uitbeelding van het tot zich nemen van het Brood des Levens. De actieve manier waarop de gelovige daadwerkelijk het Brood des Levens tot zich neemt, gaat via het Woord. Hij neemt het Woord tot zich en daarmee neemt hij Degene tot zich die in dat Woord beschreven wordt, namelijk Christus Zelf. Zowel de Zoon als het Woord is door de wil van God voortgebracht. De Zoon en het Woord zijn feitelijk identiek. God openbaart Zijn Zoon in Zijn Woord. Daarom kan de gelovige Hem volkomen leren kennen, omdat Hij Zich volkomen in Zijn Woord heeft uitgedrukt. Wie een mens wil leren kennen, zal daar de nodige tijd, moeite en energie voor over moeten hebben. Het is allemaal genade, maar men zal er wat voor over moeten hebben om Hem te leren kennen. Daarvoor is het bestuderen van de Bijbel noodzakelijk.

En nu, kinderkens, blijft in Hem; opdat, wanneer Hij zal geopenbaard zijn, wij vrijmoedigheid hebben, en wij van Hem niet beschaamd gemaakt worden in Zijn toekomst. 1 Johannes 2:28

De zalving (Hij) blijft in de gelovige. In 1 Johannes 2:28 staat dat de gelovige in Hem hoort te blijven (wonen). Dat gebeurt ook door middel van het Woord van God. Als Hij zal geopenbaard zal zijn/worden, zal de gelovige vrijmoedigheid hebben en niet beschaamd gemaakt worden in Zijn toekomst. De gelovige is onderweg naar de dag waarop de Heer in een lichamelijke gestalte geopenbaard zal worden; in de eerste plaats aan de gelovigen van deze (vijfde) bedeling. De gelovige “ziet” de Heer nu alléén door Zijn Woord. (Hebreeën 2:9) Via dat levende Woord komt Hij tot hem. In de toekomst zal Hij in een zichtbare en menselijke gedaante verschijnen. De Heer woont nu in het hart van de gelovigen. Als gelovigen in Zijn Naam bij elkaar zijn, is Hij in hun midden, (vergelijk Matthéüs 18:20) hoewel zij dat niet zien. In de toekomst zullen zij Hem ook zichtbaar en lichamelijk zien. Zij zullen Hem herkennen (aan Zijn littekens). 1 Johannes 2:28 spreekt niét over het heden, maar spreekt uitdrukkelijk over de toekomst! Hier wordt het woord “openbaren” (faneroö) gebruikt. Het geeft aan dat iets er wel is, maar nog niet gezien wordt. Dat komt niet, omdat er een bedekking overheen ligt, maar omdat er geen licht is. “Verschijnen” geeft aan dat het licht gaat schijnen waardoor we niet alleen de lichtbron zien, maar tevens alles wat door dat licht bestraald wordt. Iets wordt openbaar, omdat het licht erop valt. Dat komt óf omdat het in het licht gesteld wordt, óf omdat het licht erbij komt.

“Faneroö” komt 49 x in het Nieuwe Testament voor. Enkele voorbeelden:

Want er is niets verborgen, dat niet geopenbaard zal worden; en er is niets geschied, om verborgen te zijn, maar opdat het in het openbaar zou komen. Markus 4:22

En na dezen is Hij geopenbaard in een andere gedaante, aan twee van hen, daar zij wandelden, en in het veld gingen. Markus 16:12

Daarna is Hij geopenbaard aan de elven, daar zij aanzaten, en verweet hun hun ongelovigheid en hardigheid des harten, omdat zij niet geloofd hadden degenen, die Hem gezien hadden, nadat Hij opgestaan was. Markus 16:14

Maar die de waarheid doet, komt tot het licht, opdat zijn werken openbaar worden, dat zij in God gedaan zijn. Johannes 3:21

Zo dan oordeelt niets voor den tijd, totdat de Heere zal gekomen zijn, Welke ook in het licht zal brengen, hetgeen in de duisternis verborgen is, en openbaren de raadslagen der harten; en alsdan zal een ieder lof hebben van God. 1 Korinthe 4:5

Maar al deze dingen, van het licht bestraft zijnde, worden openbaar; want al wat openbaar maakt, is licht. Éfeze 5:13

Namelijk de verborgenheid, die verborgen is geweest van alle eeuwen en van alle geslachten, maar nu geopenbaard is aan Zijn heiligen; Kolossenzen 1:26

Wanneer nu Christus zal geopenbaard zijn, Die ons leven is, dan zult ook gij met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid. Kolossenzen 3:4

Doch nu geopenbaard is door de verschijning van onzen Zaligmaker Jezus Christus, Die den dood heeft te niet gedaan, en het leven en de onverderfelijkheid aan het licht gebracht door het Evangelie; 2 Timótheüs 1:10

(Want het Leven is geopenbaard, en wij hebben het gezien, en wij getuigen, en verkondigen ulieden dat eeuwige Leven, Hetwelk bij den Vader was, en ons is geopenbaard.) 1 Johannes 1:2

Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen. Maar wij weten, dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is. 1 Johannes 3:2

Ik raad u dat gij van Mij koopt goud, beproefd komende uit het vuur, opdat gij rijk moogt worden; en witte klederen, opdat gij moogt bekleed worden, en de schande uwer naaktheid niet geopenbaard worde; en zalf uw ogen met ogenzalf, opdat gij zien moogt. Openbaring 3:18

De openbaring van Christus vindt pas in de toekomst plaats. Met betrekking tot het heden spreekt Johannes over “nu”. De gelovige blijft/woont nü in Hem. Dat is tegenwoordige tijd. Johannes geeft aan waarom de gelovige in Hem blijft: opdat… Het woordje “opdat” geeft aan wat er vervolgens zal gebeuren. Dat slaat dus op de toekomst en niet meer op “nu”. Zelfs als de begrippen “openbaren” (faneroö) en “toekomst” (parousia) op het heden betrekking zouden kunnen hebben (wat niet het geval is!), dan nóg zouden we ze hiér niet op het heden kunnen toepassen, omdat Johannes onderscheid maakt tussen “nu” en hetgeen daarna komt.

En nu, kinderkens, blijft in Hem; opdat, wanneer Hij zal geopenbaard zijn, wij vrijmoedigheid hebben, en wij van Hem niet beschaamd gemaakt worden in Zijn toekomst. 1 Johannes2:28

lohannes spreekt hier duidelijk over de toekomst. Er zijn gelovigen die zeggen dat de Heer Zich nu óók openbaart aan gelovigen. Op een bepaalde manier gaat dat op. Christus geeft licht op de Schrift waardoor de gelovige alle dingen kan leren kennen. Daar gaat het echter in vers 28 niet over. lohannes heeft dat reeds in de vorige verzen geschreven. De bedekking van de Schrift is door de Heer weggenomen en Hij heeft de ogen van de gelovigen geopend. Daarmee had de Heer uiteraard een bedoeling, hetgeen in vers 28 wordt uitgelegd. Het heeft namelijk tot gevolg dat de gelovige nü in Hem woont/blijft en in de toekomst vrijmoedigheid heeft en niet beschaamd wordt.

Het Griekse woord dat hier met “toekomst” is vertaald, is “parousia”. Volgens het woordenboek betekent dat woord “presentie” (aanwezigheid). Dit kan het inderdaad betekenen. Men maakt vervolgens echter de fout door te zeggen dat de Heer nu reeds aanwezig is en dat “parousia” daarom op het heden betrekking heeft. Dat is onjuist. Woorden krijgen pas een betekenis wanneer ze in een bepaald verband staan. Dan krijgen ze een bepaalde betekenis. We spreken niet over “de toekomst des Heren”, maar over “de wederkomst des Heren”. “Parousia” betekent méér dan “aanwezigheid”. Het gaat om Zijn aankomst (zichtbare verschijning) en Zijn totale verblijf. In het klassieke Grieks wordt het met name gebruikt voor statiebezoeken waarbij het staatshoofd zélf komt en niet een afgezant. Het gaat daarbij om iemands officiële, zichtbare aanwezigheid. Binnen het gebruik van de Bijbel blijkt het altijd over “de zichtbare aanwezigheid” van de Heer te gaan. In de Geest is de Heer aanwezig, maar dat is onzienlijk. Dat wordt nooit “parousia” genoemd! Het wijst altijd op Zijn wederkomst; niet in de zin van Zijn éénmalige verschijning, maar met betrekking tot Zijn zichtbare verschijning waarna Hij Zich op aarde zichtbaar blijft vertonen en Zich bemoeit met de aardse gang van zaken. Het begrip “parousia” wordt verder in de appendix besproken.

Het is noodzakelijk om de zaken binnen het verband van de Bijbel te bestuderen. Johannes zegt hier in de context dat wij nü alle dingen kennen, omdat God Zich nu aan ons geopenbaard heeft via Zijn Woord. De bedekking van het Oude Testament is weggenomen. Wat in het Oude Testament nog verborgen was, is in het Nieuwe Testament geopenbaard. Daardoor kan de gelovige de Heer nu volmaakt kennen, opdat hij in de toekomst niet beschaamd zal worden. Stel dat de Heer in de toekomst aan een gelovige zal vragen: “Wat heb je met het pond gedaan dat Ik je gegeven heb?” Wanneer die gelovige niet weet waar de Heer het over heeft, dan staat hij beschaamd. De Heer heeft alle kennis gegeven, opdat de gelovige zijn leven daarmee zou kunnen vullen. Wanneer hij dat nalaat, zal hij in de toekomst beschaamd staan, omdat hij zijn leven daarmee had kunnen vullen en daaruit had kunnen leven. Iedere gelovige kan over de wijsheid en de kennis van Christus beschikken, omdat Hij het in Zijn Woord heeft gegeven. Wie dat afwijst of weigert te bestuderen, zal in Zijn toekomst beschaamd komen te staan. Wie in Zijn toekomst beschaamd staat, zal het loon niet ontvangen dat de Heer wel voor hem gereserveerd had. Er is loon voor degenen die een (klein) deel van zijn leven besteed heeft aan de bestudering van de Bijbel en daaruit geleefd heeft. Wie dat nalaat, zal geen loon krijgen, hoewel het voor hem beschikbaar was. Het zal aan een ander gegeven worden (vergelijk Lukas 19:24-26; lees dit binnen zijn verband!).

Johannes roept de gelovigen ertoe op om nü in Hem te blijven/te wonen, opdat zij in de toekomst vrijmoedigheid zullen hebben en niet beschaamd gemaakt zullen worden. In dat geval zullen zij loon van Hem ontvangen. Wie niet in Hem blijft/woont, gaat weliswaar niet (voor eeuwig) verloren, maar ontvangt geen loon en staat dus beschaamd. Daarom heeft de gelovige tijdens zijn oude, aardse leven Zijn Geest/ Leven ontvangen, opdat hij daaruit zou leven en opdat Zijn Leven/Geest Zijn werk in hem zou kunnen doen; tot heerlijkheid van God! Daardoor wordt deze oude schepping toch nog nuttig gemaakt voor het doel dat God daarvoor gesteld heeft.

Indien gij weet, dat Hij rechtvaardig is, zo weet gij, dat een ieder, die de rechtvaardigheid doet, uit Hem geboren is. 1 Johannes 2:29

De gelovige weet dat God rechtvaardig is. Bovendien weet de gelovige dat eenieder die de rechtvaardigheid doet, uit God geboren is (wedergeboren is).

1 Ziet, hoe grote liefde ons de Vader gegeven heeft, namelijk dat wij kinderen Gods genaamd zouden worden. Daarom kent ons de wereld niet, omdat zij Hem niet kent.
2 Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen. Maar wij weten, dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is.
3 En een ieder, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelven, gelijk Hij rein is.
4 Een ieder, die de zonde doet, die doet ook de ongerechtigheid; want de zonde is de ongerechtigheid.
5 En gij weet, dat Hij geopenbaard is, opdat Hij onze zonden zou wegnemen; en geen zonde is in Hem.
6 Een ieder, die in Hem blijft, die zondigt niet; een ieder, die zondigt, die heeft Hem niet gezien, en heeft Hem niet gekend.
7 Kinderkens, dat u niemand verleide. Die de rechtvaardigheid doet, die is rechtvaardig, gelijk Hij rechtvaardig is.
8 Die de zonde doet, is uit den duivel; want de duivel zondigt van den beginne. Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou.
9 Een ieder, die uit God geboren is, die doet de zonde niet, want Zijn zaad blijft in hem; en hij kan niet zondigen, want hij is uit God geboren.
10 Hierin zijn de kinderen Gods en de kinderen des duivels openbaar. Een ieder, die de rechtvaardigheid niet doet, die is niet uit God, en die zijn broeder niet liefheeft,
11 Want dit is de verkondiging, die gij van den beginne gehoord hebt, dat wij elkander zouden liefhebben. 1 Johannes 3 :1-11

In 1 Johannes 3:1 ontbreekt een stukje in de Statenvertaling. Er behoort te staan: “Ziet, hoe grote liefde ons de Vader gegeven heeft, namelijk dat wij kinderen Gods zouden genaamd worden en wij zijn het. Daarom kent ons de wereld niet, omdat zij Hem niet kent.” Gelovigen zijn kinderen van God. Het is nog niet geopenbaard wat zij zijn zullen. (1 Johannes 3:2) Nù zijn zij kinderen Gods, hetgeen inhoudt dat “het openbaar worden van wat zij zijn zullen” nog in de toekomst ligt. Dit geldt in ieder geval voor de gelovigen die in de dagen van Johannes leefden. Zij zijn allen kinderen Gods. Later zal geopenbaard worden wat zij zijn zullen. Wat zal er in de toekomst gebeuren? De gelovigen zullen in de toekomst loon (een erfenis) ontvangen. Met andere woorden: zij zullen in de toekomst als “zoon” aangesteld worden. Als Hij geopenbaard zal zijn/worden, zullen de gelovigen aan Hem gelijk zijn. Er staat niet dat dit afhankelijk is van de inspanning van de gelovigen zelf. Wat de gelovigen zullen zijn, zal pas blijken wanneer Christus geopenbaard zal zijn/worden; niet eerder!

Jezus Christus is reeds tot Erfgenaam van God aangesteld. Hem is gegeven alle macht in hemel en op aarde. (Matthéüs 28:18) Het enige waar we nog op wachten, is de openbaring ervan. Er staat niet dat Hij als Zoon zal worden aangesteld, want dat is allang gebeurd. Het is alleen nog niet geopenbaard. “Openbaren” betekent niet “bekendmaken”, want het is allang bekendgemaakt dat Hij uitermate verhoogd is en aan de rechterhand van God op de troon zit. (Éfeze 1:20, 21; Filippenzen 2:9) Bovendien is óók allang bekendgemaakt wat kinderen Gods zullen worden. Zij zijn namelijkte voren verordineerd tot zoonstelling (aannemingtot kinderen; Éfeze 1:5) Het is bekendgemaakt dat zij tot zoon gesteld zullen worden en dus een erfenis zullen ontvangen. (Éfeze 1:13,14) Het is de bedoeling dat de gelovige het beeld van Gods Zoon gelijkvormig wordt (Romeinen 8:29. Deze dingen zijn bekendgemaakt, maar nog niet geopenbaard.

Het Griekse woord “Faneroö” betekent “zichtbaar maken/worden”. Een afgeleide betekenis is “laten zien”. Johannes zet voor de zekerheid erbij, dat het die betekenis heeft, want hij eindigt vers 2 met: “want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is”. “Openbaren” betekent in dit geval dus “zichtbaar maken”. Dit blijkt ook uit de andere teksten uit de Bijbel waar dit woord gebruikt wordt. Wij zijn nü kinderen Gods en het is nog niet geopenbaard (zichtbaar geworden) wat we zullen zijn. Wanneer Hij geopenbaard (zichtbaar gemaakt) zal worden, zullen we aan Hem gelijk zijn, want we zullen Hem zien zoals Hij is. Dit betekent dat wij dan óók gezien zullen worden, want we zullen aan Hem gelijk zijn. Kinderen Gods zijn er nu wel, maar kunnen niet gezien worden. Dat wacht nog op hun openbaring. De wereld kent hen nu niet, maar dat had Johannes reeds in 1 Johannes 3:1 gezegd. De wereld ziet slechts de oude natuur van de kinderen Gods en die verschilt in niets van ongelovigen, want het is beide “vlees”. Kinderen Gods zijn “Geest”, maar dat wordt door de wereld niet gezien. Die Geest zit in het oude, vleselijke lichaam van het kind van God.

Eenieder die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, zoals Hij rein is. (1 Johannes 3:3) “Hoop” heeft altijd met de toekomst te maken! De Bijbel leert dat geen enkel mens zichzelf kan reinigen. Daarom heeft hij een Ander nodig door Wie hij gereinigd wordt. Men moet zich laten reinigen en heiligen. Dit vers kan daarom niet betekenen dat eenieder die deze hoop op Hem heeft, zichzelf moet reinigen. Hier staat dat eenieder die deze hoop op Hem hééft, zichzelf reinigt. Het enige wat hij dus doet, is: “hoop hebben”. Dat is hier dus hetzelfde als “zichzelf reinigen”. Er wordt soms geleerd dat mensen zichzelf moeten reinigen, opdat zij hoop zullen hebben. Dat is een omdraaiing van wat hier staat. Gelovigen hébben die hoop en wórden door die hoop gereinigd. Die hoop is de wetenschap dat Hij in de toekomst in heerlijkheid aan hen zal verschijnen. Nu leven zij nog in de dagen waarin de wereld hen niet kent. (1 Johannes 3:1) De wereld kan niet zien dat zij kinderen Gods zijn. Gelovigen kunnen dat zelf trouwens evenmin met hun letterlijke ogen zien. Zij leven vanuit de hoop dat zij weggerukt zullen worden, de Heer tegemoet in de lucht. Dan zullen de gelovigen van de huidige Gemeente Hem zien.

Gelovigen hebben die hoop op grond van hetgeen zij weten, omdat God hen dat heeft geopenbaard. De hoop berust niet op eigen prestaties. God heeft geopenbaard dat Christus in de toekomst in heerlijkheid zal verschijnen om hen tot Zich te nemen. Als gelovigen dat verwachten, worden zij daardoor gereinigd. Vele gelovigen hebben die hoop helaas niet en zijn daarom druk bezig te proberen zichzelf te reinigen. Ze kennen de parousia van Christus niet en verwachten geen lichamelijke terugkeer van de Heer in heerlijkheid in deze oude wereld om orde op zaken te stellen. Ze kennen de Heer feitelijk niet en zien niet uit naar de wederkomst van Christus. Ze wachten slechts angstvallig op hun dood. Dat is geen hoop. Gelovigen zijn kinderen Gods, omdat zij wedergeboren zijn door het levende en eeuwig blijvende Woord van God. (1 Petrus 1:23) Zij wéten wat zij zullen zijn, hoewel ze dat nog niet letterlijk zien. Zij wachten op het moment waarop het wél te zien zal zijn. Dat is hun hoop waardoor zij gereinigd wordenjzelfs in de praktijkvan hun leven.Gelovigen worden door de Heer Zelf en door Zijn Woord gereinigd en geheiligd. (1 Johannes 1:7, 9) Daarom kunnen zij met vrijmoedigheid tot Hem gaan. Zij hebben een zékere toekomstverwachting. Zolang een gelovige op aarde is, blijft hij een zondaar. Hij wordt gereinigd; niet, omdat hij zo goed zijn best doet; niet omdat hij nauwgezet de Schrift bestudeerd, maar omdat hij zijn hoop op Christus gesteld heeft, Die het Hoofd is van Zijn Gemeente. Christus maakt volkomen zalig (Hebreeën 7:25) en houdt Zich bezig met de reiniging van de Gemeente waarvan Hij het Hoofd is. De gelovige laat zich reinigen door te leven vanuit het geloof dat de Heer hem reinigt en heiligt. De gelovige is geheel gereinigd, maar wordt ook nog gereinigd.

Het betoog gaat in 1 Johannes 3:5 verder. De gelovige wéét dat Hij geopenbaard is (faneroö), opdat Hij de zonden zou wegnemen. De Heer is sinds Zijn opstanding begonnen met de zonden van de gelovigen weg te nemen. Hij gaat daarmee door totdat het niet meer nodig is. De gelovige zondigt nu nog steeds en dus neemt de Heer die zonden weg. Zijn werk is pas voltooid bij de wegrukking van de Gemeente.Tot aan de wegrukking van de Gemeente gaan de gelovigen (die nog leven uiteraard) door met zondigen. Zonde is onreinheid en daarvan reinigt de Heer de gelovige, zoals Johannes reeds in 1 Johannes 1:7, 9 had geschreven. Bovendien stond dit feitelijk ook in 1 Johannes 3:5. Hieruit blijkt dat de gelovige zichzelf niet kan reinigen. Het is het werk van de Heer! Hij is geopenbaard. Dit staat in de onvoltooid tegenwoordige tijd, wat inhoudt dat het op een proces slaat dat nog steeds bezig is. De voltooiing ervan vindt plaats wanneer de Heer daadwerkelijk ten volle geopenbaard is. In het verleden liet Hij Zich zien. (Markus 16:12,14) Die openbaring duurde slechts veertig dagen en werd afgebroken. (Handelingen 1:3) De Heer verdween. In de toekomst gaat Zijn openbaring verder. Dan wordt het werk dat Hij begonnen is, voltooid. Dat gebeurt bij Zijn parousia.

In 1 Johannes 3:8b gebruikt Johannes opnieuw het woord “faneroö”. De Zoon van God is geopenbaard, opdat Hij de werken van de duivel verbreken zou. De apostel zegt steeds hetzelfde, maar hij gebruikt er andere woorden voor. In 1 Johannes 3:5, 8 geeft Johannes twee redenen waarom de Heer geopenbaard is:

5 En gij weet, dat Hij geopenbaard is, opdat Hij onze zonden zou wegnemen; en geen zonde is in Hem.
8 Die de zonde doet, is uit den duivel; want de duivel zondigt van den beginne. Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou. 1 Johannes 3:5,8

Hier staat dat Hij de werken van de duivel verbreken zou. Aan de ene kant zijn de werken van de duivel verbroken. Aan de andere kant zijn ze nog niet verbroken. De Schrift leert dat de kop van de slang vermorzeld is. Dit betekent dat de satan geoordeeld is. Christus hééft de overwinning op hem behaald. (Hebreeën 2:14) De satan is overwonnen. De gelovige zal geen enkele last van die tegenstander hebben, zolang hij de geestelijke wapenrusting draagt. (Éfeze 6:10 en volgende verzen) Dit betekent niet dat er geen tegenstander meer is, maar wel dat hij hem niets kan doen. Wat de gelovigen betreft, zijn de werken van de duivel verbroken. Dit betekent niet dat de duivel zelf verbroken is, want dat staat er niet. De satan zal pas in de toekomst volledig verbroken worden. (Openbaring 20:10) De gelovigen wachten nu op de toekomst van de Zoon des mensen in heerlijkheid. Dat gebeurt aan het einde van deze tegenwoordige, boze eeuw. De laatste daad van de Heer waardoor deze tegenwoordige eeuw beëindigd wordt, is het binden van de satan. (Openbaring 20:2) De zonde moet in ieder geval tot de werken van de satan gerekend worden.

Er zijn mensen die de oorsprong van de zonde aan God toeschrijven. Ze halen daar Jesaja voor aan.

Ik formeer het licht, en schep de duisternis; Ik maak den vrede en schep het kwaad, Ik, de HEERE, doe al deze dingen. Jesaja 45:7

Hier staat dat God het kwaad heeft geschapen. “Kwaad” is echter niet hetzelfde als “zonde”, hoewel het elkaar overlappende begrippen zijn. Bovendien slaat “kwaad” hier op hetgeen voor het volk Israël kwaad is, zoals uit de rest van het hoofdstuk blijkt (altijd een vers binnen het verband lezen!). Het kwaad is hier de ballingschap waarin Israël terecht zou komen en waaruit het ook weer verlost zou worden. Het is dus onjuist om deze tekst uit het verband van het hoofdstuk te halen en er een eigen inhoud aan te geven. De oorsprong van de zonde ligt bij de satan. “Zonde” is alles wat tegen God ingaat. Het is alles wat in strijd is met het wezen, de aard en het werk van God. Daarom kan God de zonde per definitie niet geschapen hebben. Het is het werk van de tegenstander, de satan (“satan” is het Hebreeuwse woord voor “tegenstander”). “Zonde” is dus het werk van de satan. Is dat werk weggenomen of moet dat nog gebeuren? Met andere woorden: zijn de zonden weggenomen, of zullen ze worden weggenomen? Het antwoord op beide vragen is “ja”. De zonden zijn weggenomen en de zonden worden ook nog weggenomen. De Heer is Degene die de zonden wegneemt en Hij is geenszins aan tijd gebonden. De zonden die er nu zijn, worden door Hem weggenomen. Daar is de Heer in het verleden mee begonnen. Nu is Hij daar nog steeds mee bezig en in de toekomst zal Hij dat werk voltooien. Daarom zegt Johannes hier dat Hij de zonden zou wegnemen. De gelovigen zondigen nog steeds, zoals Johannes reeds in 1 Johannes 1:8 schreef. Alle zonden zijn dus nog niet weg. Voor zover ze nog niet weg zijn, zullen ze worden weggenomen, (1 Johannes 1:7, 9) Uiteindelijk zal de zonde, inclusief de zondige natuur van de gelovige, weggenomen worden.

En gij weet, dat Hij geopenbaard is, opdat Hij onze zonden zou wegnemen; en geen zonde is in Hem. 1 Johannes 3:5

Hier staat dat de Heer geopenbaard is. Gebeurde dat bij Zijn eerste komst of zal dat bij Zijn tweede komst gebeuren? Dit zijn lastige vragen, omdat deze termen niet in de Bijbel voorkomen. Wij spreken over de eerste en tweede komst van Christus. Zijn eerste komst was in het verleden en in vernedering. Zijn tweede komst is in de toekomst en in verhoging en heerlijkheid. Op grond van dit uitgangspunt kunnen grote en zelfs fatale misverstanden ontstaan. Er wordt namelijk gesteld dat Christus in het verleden vernederd was en in de toekomst verhoogd zal worden. Wat is Hij nü dan? Het antwoord op deze vraag wordt in alle nieuwtestamentische brieven genoemd. Het is feitelijk hét centrale thema van het Nieuwe Testament. De Heer kwam in het verleden in vernedering, maar Hij is inmiddels uitermate verhoogd en is gezeten aan Gods rechterhand! Het gehele Nieuwe Testament is eigenlijk een uitgebreid commentaar op Psalm 2:7 en Psalm 110:1.

Ik zal van het besluit verhalen: de HEERE heeft tot Mij gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd. Psalm 2:7

Een psalm van David. De HEERE heeft tot mijn Heere gesproken: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gezet zal hebben tot een voetbank Uwer voeten. Psalm 110:1

De Heer is mens geworden, opdat Hij zou kunnen sterven. (Hebreeën 2:14) Hij werd vernederd om de zonden der wereld weg te dragen. Hij is gehoorzaam geworden tot de dood; ja de dood des kruises. (Filippenzen 2:8) Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem een Naam boven elke naam gegeven. (Filippenzen 2:9) God heeft Hem eerst vernederd en daarna uitermate verhoogd. “Uitermate” betekent “tot de uiterste maat”. Er is niets hogers! God hééft Hem tot de uiterste maat verhoogd en Hij zit ter rechterhand Gods, opdat in die Naam zich alle knie zou buigen. Nog niet iedereen heeft zijn knieën voor Hem gebogen, maar Christus is wél uitermate verhoogd. Christus is verheerlijkt en wij prediken daarom ook het evangelie van de heerlijkheid van Christus die het Beeld Gods is. (2 Korinthe 4:4) De vraag was dus: “Zal Christus in de toekomst verhoogd worden?”. Dat kan niet meer en dat hoeft ook niet meer, want het is reeds gebeurd! Velen menen dat de Heer alleen door ons verhoogd zou kunnen worden. Als wij Hem niet verhogen, dan wordt Hij niet verhoogd. Aangezien de mensheid in het algemeen Hem niet verhoogt, meent men dat Hij daarom nog niet verhoogd is. Alle knieën hebben zich nog niet voor Hem gebogen en daarom is Hij nog niet verhoogd, meent men. Dit is onjuist. Hij zal niet in de toekomst verhoogd worden, maar de mens zal zich moeten vernederen voor Hem. Daar wordt Hij niet hoger van. De mens wordt daar alleen nóg lager van. Zijn vijanden zijn nog niet gesteld tot voetbank voor Zijn voeten, maar de positie van Christus verandert daar niet door. Hij hééft een onvergankelijk en onbeweeglijk koninkrijk ontvangen. Hij zit op een onwankelbare troon. Dat koninkrijk en die troon zijn eeuwig. Het enige wat verandert, is de positie van de gelovigen, de mensheid en de schepping.

Jezus Christus is/wordt geopenbaard, opdat Hij onze zonden zou wegnemen. (1 Johannes 3:5) Slaat dit nu op Zijn eerste of Zijn tweede komst? Het slaat op Zijn wederkomst. Die komst is echter al begonnen, want die komst is in verheerlijking. Zijn eerste komst begon bij Zijn geboorte in Bethlehem. Zijn verheerlijking (tweede komst) begon bij Zijn wedergeboorte (namelijk bij Zijn opstanding uit de doden). Zijn tweede komst is dus reeds begonnen. Gemakshalve zeggen we dat we leven in de onderbreking tussen de eerste en de tweede komst van Christus. Strikt genomen is dat onjuist. Strikt genomen leven we in de onderbreking van Zijn tweede komst. Hij is reeds wedergekomen. Zijn tweede komst begon bij Zijn opstanding. Dit is van het grootste belang. Het betekent dat er nu niet gewerkt wordt aan iets dat in de toekomst voltooid zal zijn of tot stand zal komen. Er wordt gewerkt met iets dat allang tot stand gekomen is. Er wordt niet iets gemaakt dat er nog niet was, maar er wordt iets uitgewerkt dat er al is. De huidige roeping van de Gemeente uit de volkeren is de uitwerking van de opstanding van Christus en van Zijn verkiezing. Er staat daarom niet dat we uitverkoren wórden in Hem, maar dat we uitverkoren zijn in Hem. De zekerheid van ons behoud en van onze zaligheid (in het algemeen) ligt vast in de opstanding en verhoging van Christus. In Hem leven wij en in Hem zijn wij gezegend met elke geestelijke zegening. (Éfeze 1:3)

Dezelfde problematiek doet zich voor ten aanzien van de bestemming van de gelovige. Velen vragen zich af waar de gelovige na zijn overlijden naartoe gaat. Hij gaat nergens naartoe. Hij laat hooguit iets achter. Hij gaat nergens naartoe, want hij is er al. Hij is in Christus gezet in de hemel. (Éfeze 2:6) Dit zal niet pas in de toekomst gebeuren, maar het zal wel pas in de toekomst geopenbaard (zichtbaar gemaakt) worden. De hemel strekt zich uit tot aan het aardoppervlak. Daarom kon de jongen van Elisa ook vurige paarden en wagens zien, nadat zijn ogen geopend waren. (2 Koningen 6:17) De natuurlijke mens heeft niets van doen met die geestelijke wereld. De hemel strekt zich uit tot de aardbodem waarop de mens staat, maar hij merkt daar niets van. Er is geen werkelijk contact tussen beide werelden. Er is wel degelijk een wisselwerking en contact tussen de gelovige die op de aardbodem staat en de hemel die zich om hem heen bevindt. Hij is in die hemel en maakt er deel van uit. Hij heeft daar zelfs het burgerschap van. Hij ziet het alleen nog niet. Hij kan de Heer ervoor danken dat Hij hem daargeplaatst heeft en hem daar burgerschap gegeven heeft. Hij heeft daar rechten. De gelovige is in Christus en Christus is in de gelovige. Christus is in de hemel en Christus is in de gelovige. Dit zijn geen tegenstrijdige zaken. Het is hetzelfde. Christus is in (onder; Kolossenzen 1:27) u en Hij is dus heel dichtbij. Het leven van de gelovige is met Christus verborgen in God. (Kolossenzen 3:3) Dat is niet vele kilometers ver weg. Het is nog geen millimeter bij hem vandaan.

De openbaring van de Heer is dus in Zijn wederkomst en Zijn wederkomst is bij Zijn opstanding begonnen. Het onderscheid dat gemaakt wordt is het lijden dat op Christus komen zou en de heerlijkheid daarna. (1 Petrus 1:11) Die heerlijkheid is bij de opstanding begonnen. De grootste overgang in de heilshistorie ligt bij de dood en opstanding van de Here Jezus Christus. Het is de overgang van het oude naar het nieuwe verbond. Bij de opstanding van Christus kwam alles tot stand wat in het verleden beloofd was. Alles is er, hoewel (nog) niet alles gezien wordt, maar er werd ook niet bij gezegd dat het meteen allemaal zichtbaar zou worden/zijn. Voor zover er nog iets gebeuren moet, doet de Heer dat, maar dat is slechts een verdere uitwerking van het werk dat Hij reeds volbracht heeft. Hij heeft Zich daartoe overgegeven (Éfeze 5:2) en Hij geeft Zich zelfs over voor de Gemeente. (Éfeze 5:25) Er staat niét dat Hij Zich voor de Gemeente vernederd heeft. Als vernederde zou Hij niet eens in staat zijn Zich over te geven. Hij is verhoogd! Hij is de Hogepriester naar de ordening van Melchizédek en zit op de hoogste troon. In dié positie van heerlijkheid geeft Hij Zichzelf over voor de Gemeente. Over die heerlijkheid spreekt Johannes.

14 En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid.
15 Johannes getuigt van Hem, en heeft geroepen, zeggende: Deze was het, van Welken ik zeide: Die na mij komt, is voor mij geworden, want Hij was eer dan ik.
16 En uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, ook genade voor genade.
17 Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden.
18 Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, Die in den schoot des Vaders is, Die heeft Hem ons verklaard. Johannes 1:14-18

Wij hébben Zijn heerlijkheid aanschouwd. Dat is de heerlijkheid van de Eniggeborene van de Vader, vol van genade en waarheid. Dit slaat uiteraard op de opgestane Christus. Johannes en de zijnen hebben Hem eerst in vernedering gezien, maar daarna hebben zij Zijn heerlijkheid aanschouwd. Hij is de eniggeboren (unieke) Zoon van de Vader. Hij is vol van genade en waarheid. Het gaat niet om de wet, maar om de genade. Niet om het Oude, maar om het Nieuwe Verbond. Onder het Oude Verbond (de wet) kwam Hij in vernedering, maar onder het Nieuwe Verbond geeft Hij genade. Dat heeft Johannes gezien en daarmee is Hij geopenbaard.

Na Zijn opstanding is Hij vele malen verschenen, (vergelijk 2 Petrus 1:16b) Het waren officiële verschijningen van de Heer als Degene die de dood had overwonnen en een positie aan de rechterhand Gods ontvangen had. De Heer ontbood Zijn discipelen in Galiléa, opdat Hij officieel aan hen kon verschijnen. De Heer verscheen speciaal aan Jakobus en Saulus. De heer verscheen aan Saulus met zóveel heerlijkheid (licht) dat Saulus meteen blind werd. Het oude verbond was weliswaar in heerlijkheid, maar die heerlijkheid vervaagt bij de uitnemende heerlijkheid van het Nieuwe Verbond. (2 Korinthe 3:7-11) De gelovigen zijn overgegaan van de wet naarde genade (een dienst van Geest en leven) en worden veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid. (2 Korinthe 3:18) Er staat niet “van heerlijkheid tot heerlijkheid tot heerlijkheid tot heerlijkheid”. Er staat slechts: “van heerlijkheid tot heerlijkheid”. De eerste heerlijkheid is de heerlijkheid van het Oude Verbond. Die heerlijkheid hebben we verlaten en we zijn naar een veel grotere heerlijkheid overgegaan. Dat is de heerlijkheid van het Nieuwe Verbond. Die overgang is éénmalig. Het is een overgaan uit de dood in het leven. (1 Johannes 3:14) Het is de overgang van de wet naar de genade.

De Heer is geopenbaard. Hij is het Licht dat geschenen heeft en waarvan velen getuige zijn geweest. Nu, in de bedeling van de verborgenheid, is dat Licht uit de wereld weggegaan. Zolang de gelovige nog in zijn aardse lichaam leeft, is hij in de wereld. Hij kan de verheerlijkte Christus niet letterlijk zien. De gelovige kent Hem vanuit het Woord. Hij is nu niet te zien en daarom wordt in het Woord meegedeeld wat er destijds te zien was. De Heer is opgestaan en verhoogd geworden. We zien Hem nu niet, omdat Hij naar de hemel is gegaan. Hij is dus ook letterlijk uitermate verhoogd. Bij de hemelvaart van Christus werd Hij aan het oog onttrokken door een wolk die een beeld is van de Heilige Geest. We kennen Christus als de Onzienlijke (Geest) die in ons hart woning gemaakt heeft. Daardoor zijn wij met Hem in de hemel gesteld. Er zijn mensen die zeggen dat Christus in onze harten woning heeft gemaakt en dus vernederd is in ons oude lichaam. Hij heeft in onze harten woning gemaakt en daardoor hebben wij deel aan Zijn dood, opstanding en hemelvaart. Hij is niet één plant geworden met ons, maar wij zijn één plant geworden met Hem! De gelovige is één plant met Christus geworden (Romeinen 6:5) en deelt daarom in Zijn verhoging, heerlijkheid en majesteit. Daarvan dient hij zich bewust te zijn en daaruit dient hij te leven. Hij dient zich van zijn roeping en predestinatie tot zoon (Éfeze 1:5) bewust te zijn. Christus is niet vernederd in gelovigen. Christus is verhoogd en Hij laat de gelovigen delen in Zijn hoge positie. Eenieder die uit God geboren is, kan niet zondigen, want hij is uit God geboren. (1 Johannes 3:9) “Zonde” is alles wat tegen God ingaat. Wat uit God geboren is, kan nooit in strijd zijn met God en kan dus nooit zondigen. Gelovigen zijn wedergeboren en merken dat ze toch nog zondigen. Wie in Hem blijft, zondigt niet. (1 Johannes 3:6) Wie niet in Hem blijft, zondigt wel.

Er zijn gelovigen die menen dat ze niet in Hem blijven, omdat ze zondigen. Ze zijn wedergeboren en toch zondigen zij. Hoe kan dat? Uit deze verzen kan slechts één conclusie getrokken worden, die óók uit Romeinen 7 en 8 en uit Galaten 3 worden getrokken waar, in/binnen het leven van de gelovige, onderscheid gemaakt wordt tussen “de oude mens” en “de nieuwe mens”. De nieuwe mens is uit God geboren. Het lichaam van de gelovige is niét wedergeboren en dus niét uit God geboren. Het lichaam is uit de aarde, aards (1 Korinthe 15:47) en keert daarom tot de aarde weder. (Genesis 3:19) Wat uit God geboren is, zondigt niet, maar het lichaam van de gelovige zondigt wel degelijk. In dat lichaam woont namelijk de zonde (de zondige natuur). De mens is uit de aarde, aards. Er zijn mensen die zeggen dat de mens goddelijk is, omdat God hem gemaakt heeft. Dit is onbijbels! De oude mens is aards en de nieuwe mens is uit de hemel, hemels. De nieuwe mens is uit God geboren. Dit betekent dat de gelovige twee verschillende levens heeft. Het nieuwe leven zit in de oude mens, die slechts als “verpakking” fungeert. De oude mens is een hol vat en moet gevuld worden met water gevuld dat een beeld van het Woord van God is. Het kan ook wijn zijn, maar dat is het resultaat van de werking van het Woord van God. Het kan ook olie zijn, dat een beeld van de Geest Gods is. Paulus zegt in dit verband dat het om een schat in aarden vaten gaat. (2 Korinthe 4:7) Dat vat zal in de toekomst verbroken worden (2 Korinthe 5:1) waarna de schat zichtbaar zal worden.

Inwendige en uitwendige mens

De oude mens wordt in de Bijbel ook “de uitwendige mens” genoemd (2 Korinthe 4:16), omdat hij op het buitenste (de aarde) van de schepping gericht is. De nieuwe mens wordt “de inwendige mens” genoemd. Die is naar binnen gekeerd, want die is naar God gekeerd die binnenin de schepping is. Hieruit volgt dat de gehele schepping feitelijk een hol vat is dat gevuld moet worden, namelijk met Gods Geest/Woord. De uitwendige mens is zichtbaar. De inwendige mens niet, maar die zal in de toekomst aan het Licht gebracht worden, wanneer de uitwendige mens volledig verdorven is (gebroken wordt). Dit wordt bijvoorbeeld uitgebeeld door het stukslaan van de kruiken door Gideon, waarna de brandende fakkels (vuur dat een beeld van de Geest is) zichtbaar werden. (Richteren 7:16 en volgende verzen) Dit spreekt over heerlijkheid en kracht.

Die twee naturen zitten in elkaar en zijn niet door de mens, noch door de gelovige te onderscheiden. Als de inwendige mens zich naar buiten toe manifesteert, gebeurt dat via de uitwendige mens (via het vat). De gelovige weet zelf echter niet of het de uitwendige of de inwendige mens is die zich manifesteert. Als de gelovige spreekt, gebeurt dat onder andere via zijn stembanden die onderdeel uitmaken van de uitwendige mens. Of die woorden voortkomen uit de uitwendige of de inwendige mens is niet te horen. Het is wel te controleren aan de hand van de Schrift. De mens ziet slechts aan wat voor ogen is. (1 Samuël 16:7) Er wordt vaak gezegd dat we het hart aan moeten zien, maar daar is de mens helemaal niet toe in staat. Daarom worden we er ook toe opgeroepen om niet te oordelen. Daarom staat er ook dat de Heer de wraak toekomt. (Romeinen 12:19) Hij is de Enige die het hart kan aanzien. Het onderscheid tussen de uitwendige en inwendige mens is er wel, maar dat is voor ons niet te onderscheiden. In de Bijbelse leer over de aard en positie van de gelovige wordt dat onderscheid wel degelijk gemaakt. Paulus zet beide naast elkaar, terwijl Johannes ze als één geheel noemt.

19 Want ik ben door de wet der wet gestorven, opdat ik Gode leven zou.
20 Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef dat leef ik door het geloof des Zoons van God, Die mij liefgehad heeff en Zichzelven voor mij overgegeven heeft
21 Ik doe de genade Gods niet te niet; want indien de rechtvaardigheid door de wet is, zo is dan Christus tevergeefs gestorven. Galaten 2:19-21

Paulus zet hier de oude en de nieuwe mens tegenover elkaar:

DE OUDE MENSDE NIEUWE MENS
door de wet enik leef voor God
voor de wet gestorvenmet Christus gekruist en ik leef, doch
niet meer ik, maar Christus leeft in mij

Aan de linkerkant sterft alles, want dat is de verkeerde kant. (vergelijk Prediker 10:2) De rechterkant heeft met het leven te maken. Wat onder de wet geboren is, sterft. Wedergeboorte heeft niets met de wet te maken, maar alles met genade. Aanvankelijk dient de mens de oude mens, de ongerechtigheid en daarmee de satan. Als de mens wedergeboren wordt, leeft hij Gode (voor God) en behoort hij God te (leren) dienen. Dan is hij op God gericht en leeft hij tot eer van God. Dan leert hij niet meer vanuit de uitwendige mens, maar vanuit de inwendige mens en is hij ook op het inwendige (op God) gericht. Paulus zegt dat hij met Christus gekruisigd is. Christus is de opgestane Heer. Paulus bedoelt hier niét dat Christus na Zijn opstanding weer (nog steeds) gekruisigd wordt. Vóór Christus werd opgewekt, werd Hij gekruisigd. Christus leeft, maar werd ooit gekruisigd. De nieuwe mens is gestorven, begraven en opgewekt. Die nieuwe mens leeft, want Christus leeft. Degene die opgewekt is, heet Christus. Christus is uitermate verhoogd en Hij leeft in de gelovige. Hij is de nieuwe identiteit van de gelovige. Christus is volmaakt en dus is ook de nieuwe mens volmaakt. Dat is de inhoud van het evangelie van de heerlijkheid van Christus die het beeld Gods is. (2 Korinthe 4:4) De gelovige is gezegend met elke geestelijke zegening in de hemel in Christus. (Éfeze 1:3) De gelovige kan daar afbreuk aan doen door iets anders te prediken ofte leven alsof hij die zegening niet ontvangen heeft. Vaak doet men erafbreukaan door te zeggen: “Ja maar, er staat toch ook…” Daarmee suggereert men dat de dingen die ik zojuist genoemd heb er niet zouden staan.

De Zoon des mensen is geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou. (1 Johannes 3:8) Door wedergeboorte wordt men volmaakt in Christus. Dit zal pas in de toekomst blijken, wanneer Hij geopenbaard zal worden. Dan zal de gelovige met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid. (Kolossenzen 3:4) De tekortkomingen die bij het oude leven horen, zijn en worden door Christus weggenomen. Alle zonde(n) en tekortkomingen wórden weggenomen. (1 Johannes 3:5) De oude natuur van de gelovige zondigt nog steeds, (1 Johannes 1:8) maar de nieuwe natuur is volmaakt in Christus en zondigt niet. (1 Johannes 3:9) Tussen beide naturen bestaat uiteraard een zeker spanningsveld. Het gaat hier dus niet over twee gelovigen, waarvan de ene wel en de andere niet zondigt.

Eenieder die uit God geboren is, doet de zonde niet. (1 Johannes 3:9) Dit is een vaststaand feit. Johannes schreef in 1 Johannes 1:8 dat we onszelf verleiden, wanneer we zeggen dat we geen zonde (zondige natuur) hebben. Nu zijn er gelovigen die op grond van deze twee teksten concluderen dat zij onmogelijk uit God geboren kunnen zijn, omdat ze nog wel zondigen. Met het woordje “wij” uit 1 Johannes 1:8 wordt echter iets anders bedoeld dan met “eenieder die uit God geboren is” uit 1 Johannes 3:9. “Wij” slaat op de oude natuur. Wat uit God geboren is, is nieuwe natuur. Het gaat dus om twee verschillende naturen.

God heeft geen gemeenschap meteen zondaar(deoude,zondige natuur), maar wel met het nieuwe leven dat Hij in dat oude leven geplaatst heeft. God ziet de gelovige in Christus. In Christus is de gelovige volmaakt. Daarom kan hij in gemeenschap met Christus leven. De oude mens blijft gewoon de zondaar die hij altijd al was. Hiermee zeg ik niet dat hij evenveel blijft zondigen, meer gaat zondigen of minder gaat zondigen. We hebben het hier namelijk niet over wat iemand doet, maar over wie/ wat iemand is. We kunnen de mens bijvoorbeeld als een appelboom voorstellen. Een appelboom blijft altijd een appelboom, ongeacht of hij veel, weinig of helemaal geen vrucht draagt. De natuurlijke mens is een zondaar en zondigt. Hij heeft een zondige natuur die niet uit God geboren is. Die natuur wordt ook nooit uit God geboren. De oude natuur is uit Adam geboren en die wordt weggedaan. De oude, eerste schepping, zal voorbijgaan. God neemt het eerste (onder andere de oude natuur) weg om het tweede (onder andere de nieuwe natuur) te stellen. (Hebreeën 10:9) Dit gebeurt officieel bij de wegrukking van de Gemeente. Zolang we op aarde zijn, hebben we nog de zonde-natuur en zondigen we dus. De zonden worden door Christus – de Middelaar – weggenomen en door Hem leeft de gelovige in gemeenschap met God. De gelovige kan deze dingen niet zelf bewerkstelligen. Doordat Christus het gedaan heeft en doet, is de gelovige onlosmakelijk met God verbonden. Niets kan hem van God en van Zijn liefde scheiden. (Romeinen 8:35-39) Daar kan de gelovige zelf niets aan toe- of afdoen. Deze zaken hebben niets met “gevoel” of “ervaring” te maken. Het gaat hier om Bijbelse waarheden die de gelovige dient te geloven. Wanneer hij die waarheden kent en eruit leert leven, heeft het óók een uitwerking op zijn gevoelsleven en zijn ervaringen. Die worden als het ware door zijn geloof “gefilterd”.

Wie uit God geboren is, heeft deel gekregen aan de dood en opstanding van Christus. Daarmee hebben zij deel gekregen aan Zijn wedergeboorte. Johannes spreekt over de twee naturen van de gelovige. De ene is uit de aarde, aards en zondigt. De ander is uit God geboren en zondigt niet, want Zijn zaad blijft in hem. (1 Johannes 3:9) Hij kan niet zondigen, want hij is uit God geboren. Dit spreekt uiteraard niet over de oude natuur van de gelovige, want dan zou het in strijd zijn met 1 Johannes 1:8. Het spreekt dus over het leven dat de gelovige door wedergeboorte heeft ontvangen. De gelovige is aan de goddelijke natuur deelachtig geworden. (2 Petrus 1:4) Meestal wordt gezegd dat de gelovige Heilige Geest heeft ontvangen. Wat uit de Geest geboren is, is geest. (Johannes 3) Het nieuwe leven, de goddelijke natuur, heet inderdaad “Heilige Geest”. De verschillende termen worden in verschillende Schriftgedeelten en in verschillende verbanden gebruikt. Er is maar één Heilige Geest. De gelovige heeft die Geest ontvangen, namelijk geestelijk, goddelijk leven. Die ene Geest is in iedere gelovige.

Eenieder die uit God geboren is, doet de zonde niet, want Zijn zaad blijft in hem. Het tweede deel van 1 Johannes 3:9 loopt hier parallel aan: hij kan niet zondigen, want hij is uit God geboren. De gelovige kan niet zondigen, omdat de natuur die hij ontvangen heeft, Gods eigen natuur is en die kan per definitie niet zondigen. Gods natuur is namelijk niet anti- goddelijk. Zijn zaad is in de gelovige. Dat is goddelijk zaad waarin uiteraard geen zonde is. De natuur van de man is in zijn zaad en wat uit dat zaad geboren wordt, heeft de natuurvan die man. Dit geldt ookvoorGod. Als er tarwezaad gezaaid wordt, komt er geen gerst op, maar tarwe.Toch zegt 1 Korinthe 15 dat er iets anders opkomt dan er gezaaid is. Er wordt een bloot graan gezaaid en niet het lichaam dat worden zal. (vers 37) De overeenkomst is dat het beide tarwe is. De eigenschappen van het zaad drukken zich uit in hetgeen uit dat zaad voortkomt. De eigenschappen van God drukken zich uit in hetgeen uit Hem geboren wordt. De eigenschappen van God drukken zich dus uit in hetgeen de gelovige van God heeft ontvangen. Wat uit God geboren is, zondigt niet, want God kan niet zondigen. “Uit God geboren” slaat uiteraard op de wedergeboorte en niet op de natuurlijke geboorte. Erzijn mensen die menen dat de oude natuur ook uit God is. Dat is wel zo, maar op een andere wijze. Die oude natuur is echter niet uit God geboren. De natuurlijke mens is zondig, omdat het zondige zaad (van Adam) in hem blijft. Van nature heeft de mens de zondige natuur van Adam in zich. Daarom wordt de gehele mensheid zelfs aangeduid met de naam van die eerste mens, Adam. Dit is zo omdat ieder mens het leven en daarmee de kenmerken van Adam in zich heeft. De belangrijkste kenmerken zijn zonde en dood.

Het zaad van God is in de gelovige. Daardoor houdt hij de eigenschappen van het zaad waaruit hij verwekt is. De goddelijke natuurvan God drukt zich uit in de gelovige. De gelovige is verzoend met God en leeft in gemeenschap met God, omdat hij zonder zonde is. Dat is uiteraard de aanduiding van de nieuwe mens die in Christus is. Petrus zegt daarvan:

23 Gij, die wedergeboren zijt, niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad, door het levende en eeuwig blijvende Woord van God.
24 Want alle vlees is als gras, en alle heerlijkheid des mensen is als een bloem van het gras. Het gras is verdord, en zijn bloem is afgevallen;
25 Maar het Woord des Heeren blijft in der eeuwigheid; en dit is het Woord, dat onder u verkondigd is. 1  Petrus 1:23-25

Wie uit vergankelijk zaad geboren is, is zelf ook vergankelijk. De gelovige is echter uit onvergankelijk zaad geboren. Dat is het levende en eeuwig blijvende Woord van God. Vergankelijk zaad brengt vlees voort, want door vergankelijk zaad wordt men geboren door de wil des vleses. (Johannes 1:13) Dat vlees (dat uit vergankelijk zaad geboren is) is als het gras en alle menselijke heerlijkheid is als een bloem van het gras. Dat gras verdort en de bloem valt af. Hier tegenover staat het Woord van God dat in der eeuwigheid blijft. Dat Woord is verkondigd. God openbaart Zich via dat Woord. Uit dat eeuwig blijvende Woord van God is de gelovige geboren, waaruit volgt dat de gelovige dezelfde eigenschappen heeft als dat Woord. Het nieuwe leven van de gelovige heeft dus dezelfde eigenschappen als het Woord van God. In de praktijk betekent dit dat het nieuwe leven in de eerste plaats door dat Woord gevoed wordt. -info-   Het is het Brood des levens. Daardoor wordt het leven onderhouden.

Eenieder die uit God geboren is, doet de zonde niet. Hij praktiseert de zonde niet. Vervolgens spreekt Johannes over het openbaar worden van de kinderen Gods en de kinderen van de duivel. (1 Johannes 3:10) Wat uit God geboren is Geest en Die is onzichtbaar. Hooguit is het geluid te horen. (Johannes 3:8) Dit betekent dat iets van de uitwerking (het geluid) van de Geest waarneembaar is. Daarover spreekt Johannes hier. In de praktijk bestaan er slechts twee soorten mensen: kinderen Gods en kinderen des duivels. De natuurlijke mens wordt hier dus gezien als een kind van de duivel. Dat komt omdat hij de werken van de duivel doet. Dit betekent in de eerste plaats dat hij zondigt. Het woord “duivel” (Grieks: “diabolos”, “dooreenwerper”) wordt gebruikt in plaats van het woord “satan” waardoor de nadruk wordt gelegd op “dooreenwerpen”. Het werk van de duivel is het dooreenwerpen van dingen die normaal geordend zijn. De duivel gooit de dingen door elkaar. De duivel gooit uiteraard het Woord van God door elkaar. De eerste keer dat hij optreedt, hanteert hij het Woord van God, maar hij verdraait het. (Genesis 3:1 en volgende verzen)

De eerste en belangrijkste zonde is dan ook het door elkaar werpen van het Woord van God. Hiervoor zijn ook andere woorden te geven: wegverklaren, verwarren, doorvloeien. (Hebreeën 2:1) Zeer essentiële fouten woorden helaas vaak gemaakt. Eén van die fouten is dat men Bijbelse waarheden inleest in een Bijbelgedeelte dat daar helemaal niet over handelt. De uitleg op zich is dan wel waar, maar het staat daar niet. Een andere fout is dat men van twee teksten die met elkaar in strijd lijken, er één uitkiest en op zichzelf van toepassing brengt, terwijl men de andere tekst negeert. Als een andere gelovige juist die andere tekst kiest, wordt hem dat hoogst kwalijk genomen. Men doet zelf echter precies hetzelfde. Voorbeeld:

Gaat dan henen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in de Naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles, wat Ik u geboden heb. Matthéüs 28:19

5b …. Gij zult niet heengaan op den weg der heidenen, en gij zult niet ingaan in enige stad der Samaritanen.
6 Maar gaat veel meer heen tot de verloren schapen van het huis Israëls. Matthéüs 10:5b, 6

Het is niet erg om de ene tekst te nemen en de andere niet, maar men behoort dan wel te weten waarom men dat doet. Die andere tekst moet dan voor een ander bestemd zijn en dat behoren we óók te weten. We dienen de Schrift recht te snijden (2 Timótheüs 2:15) en ervoor te zorgen dat wij niets weg-verklaren en geen zaken door elkaar gooien.

Een ieder die de rechtvaardigheid doet, is uit God. “Rechtvaardigheid doen” is hetzelfde als “zijn broeder liefhebben”. (1 Johannes 3:10) Johannes verklaart ook hier weer wat hij bedoelt. “Rechtvaardigheid doen” wil zeggen: “Zich houden aan Gods wet/recht”. De eerste wet die in de Bijbel gehanteerd wordt, is: “Gij zult de Here, uw God liefhebben met heel uw wezen”. Het tweede gebod, daaraan gelijk, is: “Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf’. (Matthéüs 22:37-39) Het liefhebben van de naaste is de vervulling der wet (Romeinen 13:10) en daarmee van het recht. De rechtvaardigheid doen is dus in de eerste plaats de naaste liefhebben. Dit betekent in de eerste plaats: God liefhebben, want Hij staat ons het meest na. (Hij is immers onze Vader!) Na de Vader is de broeder degene die ons het meest na staat. Tot de Israëlieten werd gezegd dat zij hun naasten moesten liefhebben. (Éxodus 20) Dat had in de eerste plaats betrekking op degenen die tot hetzelfde volk (het volk van God) behoorden. Voor de Gemeente geldt precies hetzelfde. De gelovige behoort eveneens eenieder lief te hebben die tot het volk van God behoort. (vergelijk Romeinen 15:2; Éfeze 4:25) Zijn naaste is dus zijn broeder (en uiteraard zijn zuster, maar zo’n onderscheid wordt in de Bijbel doorgaans niet gemaakt).

Elkaar lief hebben

De verkondiging is volgens Johannes dat wij elkaar zouden liefhebben. (1 Johannes 3:11) Bij “elkaar liefhebben” is Christus uiteraard inbegrepen. Het gaat om alle leden van het Lichaam. Christus is het Hoofd en de gelovige behoort Hem lief te hebben. Dit geldt voor alle leden van het Lichaam van Christus. De gelovige hoort in de eerste plaats gemeenschap te hebben met het Hoofd, Christus. Hij is primair de Naaste. Daarnaast dient de gelovige eenieder lief te hebben die een even dierbaar geloof heeft ontvangen. (2 Petrus 1:1) Het nieuwe leven dat de gelovige ontvangen heeft, komt in de eerste plaats tot uitdrukking in het feit dat hij liefde heeft voor zijn medegelovigen. De gelovige hoort bij de Heer. Daarom heeft hij de Heer lief en allen die ook bij de Heer horen. Hij heeft hen lief, omdat (niet: opdat) zij één zijn. Die eenheid is het uitgangspunt. Gelovigen zijn één en daarom is het de bedoeling dat zij die eenheid daadwerkelijk beleven en praktiseren. Het opstandingsleven van Christus in de gelovige wordt in de eerste plaats openbaar doordat de gelovige andere gelovigen liefheeft. In de eerste plaats heeft dit uiteraard betrekking op dé Gelovige bij uitstek: de Heer Zelf.

Johannes haalt vervolgens Kaïn als voorbeeld aan. Hij had zijn broeder niet lief, want hij sloeg hem dood. Kaïn was uit den boze. (1 Johannes 3:12) Abel, zijn broeder, is een beeld van Jezus Christus die door Zijn broeders naar het vlees (Israël) gedood werd. Daarom zegt de Schrift dat het bloed van Abel van de hand van Israël geëist zal worden. (Lukas 11:50, 51) Israël wordt dus verantwoordelijk gerekend voor de dood van Abel. Dit betekent dat Kaïn een beeld is van Israël. Johannes stelt hier Kaïn en Abel als voorbeeld in verband met het liefhebben van de broeder. Die broeder is dus in de eerste plaats Abel, namelijk Jezus Christus die het juiste offer gebracht heeft. Het offer dat Hij bracht was naar de wil van God. (Hebreeën 10:7-9)

De gelovige wordt weliswaar door de wereld gehaat, maar hij heeft de broeder lief. Dat is hét kenmerk van een gelovige. Kaïn haatte zijn broeder echter. Kaïn sloeg Abel dood, omdat zijn werken boos waren en die van Abel rechtvaardig. Daarom haatte Kaïn zijn broer. Als de werken van een gelovige niet boos zijn, omdat hij met God verzoend is en dus rechtvaardig is in Hem, dan heeft hij de broeders lief. Als een gelovige zijn broeder haat, dan is hij een broedermoordenaar. Dat ligt niet aan die broeder, maar aan de gelovige zelf. Het is niet zo makkelijk om de broeders lief te hebben. Daarom wordt het ook uitgebreid in de Bijbel naar voren gebracht. Die broeders wonen nog in hun oude, zondige lichaam. Van nature kunnen we daar reeds een afkeer van hebben. We dienen daar echter niet op te letten, omdat God er geen rekening mee houdt. We komen “gezuurd” tot de Heer. (Leviticus 23:17) We zijn met al onze zonden en tekortkomingen tot de Heer gekomen. De Heer rekent ons die niet aan, want Hij heeft ze in Christus weggedaan. Wij worden geacht op dezelfde manier met onze medegelovigen om te gaan.

Er zijn gelovigen die zich afvragen of bepaalde mensen die in de samenkomsten komen, wel gelovigen zijn. Zolang zij belangstelling voor het Woord hebben dienen we ervan uit te gaan dat zij gelovigen zijn. Het ene kenmerk van de gelovige is dat hij de medegelovigen liefheeft. Het andere kenmerk is dat hij liefde heeft voor het Woord van God. (1 Johannes 2:3-5) De gelovige heeft de broeder lief en heeft gemeenschap met hem. Dat kan alleen op basis van de gemeenschappelijke liefde voor het Woord van God! De gelovige is overgegaan van de dood in het leven. (1 Johannes 3:14) Dat is onvergankelijk leven. Dat leven is onaantastbaar, zodat de gelovige zich niet bezorgd hoeft te maken of het wellicht door een ander besmet wordt. -info-  Het is uit God geboren en is dus volmaakt. Dat nieuwe leven heeft de gelovige lief. De gelovige heeft namelijk datgene lief wat uit God geboren is. Dit betekent niet dat hij alle gelovigen ook naar hun oude mens zou moeten liefhebben. De gelovige dient de medegelovige in de Naam van de Heer te ontvangen. Dit betekent dat hij hem rondom het Woord van God en ook rondom Zijn tafel accepteert. Dit betekent niet dat de gelovigen in het dagelijks leven alles gemeenschappelijk moeten doen. Het dagelijks leven heeft namelijk voornamelijk met de oude mens te maken. Soms kan het samen met gelovigen worden gedaan, maar het is niet noodzakelijk. Het dagelijks leven staat op een geheel ander niveau dan het leven Gods. Op het niveau van de oude mens zijn gelovigen allen verschillend.

In de Bijbel is soms wel sprake van het feit dat gelovigen niet met bepaalde personen omgaan en dat ook niet zouden moeten doen. Als de Bijbel zegt dat we ons niet met bepaalde personen moeten inlaten, wordt erbij gezegd waarom dat niet moet gebeuren. (Bijvoorbeeld 1 Korinthe 5:9-11; 2 Thessalonicenzen 3:14, 15) Dat doet echter niets af aan de gemeenschap die er in Christus is op grond van wedergeboorte. Gelovigen komen samen in Zijn Naam. Daarom dienen alle deuren open te zijn.

6 Wij zijn uit God. Die God kent, hoort ons; die uit God niet is, hoort ons niet. Hieruit kennen wij den geest der waarheid, en den geest der dwaling.
7 Geliefden! Laat ons elkander liefhebben, want de liefde is uit God; en een ieder, die liefheeft, is uit God geboren, en kent God;
8 Die niet liefheeft, die heeft God niet gekend; want God is liefde.
9 Hierin is de liefde Gods jegens ons geopenbaard, dat God Zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft in de wereld, opdat wij zouden leven door Hem. 1 Johannes 4:6-9

Het onderwerp is nog steeds niet veranderd. Johannes roept ons opnieuw op om de broeders lief te hebben. Wie uit God is, zal naar ons willen luisteren, omdat wij uit God zijn. Als er mensen in onze gemeenschap komen die niet uit God zijn, dan zullen ze na verloop van tijd wegblijven, want zij willen toch niet naar hetWoord luisteren. Als de gelovige voor zichzelf zeker is van zijn positie in Christus, dan herkent hij een andere gelovige of ongelovige aan de wijze waarop hij met hem kan spreken. Als hij over de Heer en over Zijn Woord kan spreken en dat blijft zo, dan is die ander ook uit God. De gelovige wordt er niet toe opgeroepen om te bepalen of iemand wedergeboren is of niet. Uit de gemeenschappelijke interesse kan hij wel concluderen dat iemand wedergeboren is. Is die interesse voor de Heer en voor Zijn Woord er niet, dan weet hij dat hij met de oude mens te maken heeft. Het kan de oude mens van een gelovige of van een ongelovige zijn, maar dat weet hij niet. Een gebrek aan interesse voor het Woord van God is geen bewijs dat iemand niet wedergeboren is. Iemand die niet gelooft, is allergisch voor het Woord van God. Zo’n persoon is nooit neutraal. Dit betekent dat hij afwijzend zal reageren. Met mensen kan vaak wel over allerlei geestelijke zaken worden gesproken worden, zolang het maar niet over de Bijbel gaat.

Het is nodig om Schrift met Schrift te vergelijken. De conclusie die men op grond van die vergelijking trekt, moet óók met de Schrift vergeleken worden. Wanneer men tot een conclusie komt die verder nergens in de Bijbel is terug te vinden, dan deugt die conclusie niet. Men dient die conclusie aan de kant te zetten. Ons verstand is niet volmaakt en het is dus heel goed mogelijk dat we een verkeerde conclusie hebben getrokken. We dienen ons denken dus steeds aan de Schrift te onderwerpen. Een conclusie moet minimaal op twee plaatsen in de Bijbel terug te vinden zijn, want anders legt men zijn eigen gedachtenpatroon over de Bijbel heen. In de meeste gevallen schieten onze gedachten tekort. Vaak ontbreekt het ons ook aan voldoende Schriftkennis om gerechtigd te zijn om conclusies te trekken. Men moet altijd bereid zijn om de dingen waarvan men stellig overtuigd is, aan het Woord van God te toetsen.

Vaak zeggen gelovigen: “Die of die gelovige heeft dat of dat gezegd”. Dat is altijd onjuist! Het gaat er niet om wat een medegelovige zegt. Het gaat daarbij namelijk altijd om een menselijke gedachtegang. Menselijke wijsheid gaat altijd uit van iets dat door iemand gezegd is. De gelovige hoort als uitgangspunt te hebben: “De Schrift zegt…”. Dat moet altijd de norm zijn. Hetgeen anderen zeggen, mag nooit de basis van ons geloof zijn. We hebben geen minachting voor anderen, maar we hebben een hoogachting voor het Woord van God. De gelovige heeft de vrijheid van God ontvangen om alle zaken (ook dwaalleren) te bestuderen, zolang hij ze maar met de Schrift blijft vergelijken. Op die manier komt hij erachter wat waar is en wat een dwaalleer is. Dat gebeurt in vrijheid. Als hij liefde heeft voor de Heer en voor Zijn Woord, dan laat de Heer hem niet los. De Heer geeft hem wel de vrijheid om alle dingen te onderzoeken en het goede te behouden. Die vrijheid behoren gelovigen elkaar ook te geven. De gelovige is geroepen om in vrijheid zijn eigen conclusies te trekken en die te geloven. Er is slechts één beperking: onderworpenheid aan de Heer en aan Zijn Woord. Als de gelovige die gezindheid heeft, dan krijgt hij van de Heer veel ruimte, maar de Heer zal hem dan ook de antwoorden geven op de vragen die hij heeft. Als Hij dat antwoord geeft, zal hij de Heer daarvoor danken.

Er zijn vele wegen en methoden om met de Bijbel om te gaan. Wie die methoden kent, zal ze ook herkennen wanneer hij ze tegenkomt. Hij weet dan ook waar die methoden toe (kunnen) leiden. Hij zou broeders en zusters die hij liefheeft, wel tegen willen houden, maar dat kan hij niet. Hij kan slechts hopen en bidden dat die gelovigen zo’n weg niet gaan, omdat hij weet waar die weg toe leidt. Als ze die weg toch gaan, kan hij slechts hopen en bidden dat ze behouden van die weg terug zullen komen. Als dat gebeurt, zijn ze uiteraard veel wijzer geworden, het goede behouden hebbende. De weg van de gelovige is geen smal weggetje waarop hij moet blijven. Dat is de weg van de wet (gij zult niet dit en gij zult wel dat). De gelovige is nu tot vrijheid geroepen. (Galaten 5:13) Die vrijheid dient hij tot eer van de Heer te gebruiken. Bij onze dienst aan de Heer is het van geen enkel belang wat een ander gezegd heeft. God heeft inderdaad leraren gegeven, maar zij behoren slechts uit te leggen wat in de Bijbel staat. Wie in de Bijbel geïnteresseerd is, wil graag allerlei onderwerpen besproken hebben. De beste methode is echter om een boek of brief vers voor vers te bestuderen en te behandelen. Daardoor komt een gelovige tot opbouw van zijn geestelijk leven. Door de Bijbel vers voor vers te bestuderen, volgen we de gedachte van de Heer. Dit is feitelijk de enige echte Bijbelstudie. Wie liefde voor de Heer en voor Zijn Woord heeft, zal op deze manier met het Woord omgaan. Daarbij horen eigen filosofieën en gedachten uiteraard buitengesloten te worden, want de gelovige wordt geacht de gedachtegang van de Heer over te nemen.

De liefde van God heeft de gelovige in/door Christus getrokken tot God. De gelovige leeft door Christus, (1 Johannes 4:9) Een ander kenmerk wordt door Johannes in hoofdstuk 5 genoemd. Ook daar vinden we de term “uit God geboren zijn”.

1 Een ieder die gelooft dat Jezus is de Christus die is uit God geboren; en een ieder die liefheeft Dengene die geboren heeft die heeft ook lief dengene die uit Hem geboren is.
2 Hieraan kennen wij dat wij de kinderen Gods liefhebben, wanneer wij God liefhebben, en Zijn geboden bewaren.
3 Want dit is de liefde Gods dat wij Zijn geboden bewaren; en Zijn geboden zijn niet zwaar.
4 Want al wat uit God geboren is, overwint de wereld; en dit is de overwinning die de wereld overwint, namelijk ons geloof.
5 Wie is het die de wereld overwint, dan die gelooft dat Jezus is de Zoon van God? 1 Johannes 5:1-5

Wie gelooft dat Jezus is de Christus, is uit God geboren. Jezus is Degene die in het Oude Testament als de Christus (de Messias) werd aange- kondigd. Wie dat gelooft, is uit God geboren. Wie in Hem gelooft, heeft Hem aangenomen. (Johannes 1:12) Dit betekent dat hij Hem kent. Dit heeft tot gevolg dat de gelovige de medegelovigen liefheeft, want die zijn eveneens uit Hem geboren. God is Degene die geboren (verwekt) heeft. Wie God liefheeft, heeft ook degenen lief die uit God geboren zijn. Het gaat namelijk om hetzelfde leven. We hebben de kinderen Gods lief, wanneer we God liefhebben en Zijn geboden (Zijn Woord) bewaren. “Geboden” is de omschrijving voor hetgeen geboden werd (het gebodene). Daartoe behoort niet alleen de wet (geboden en verboden). Het slaat op alles wat gegeven werd en speciaal op het Woord dat gegeven werd. Wie God liefheeft, bewaart Zijn Woord dat Hij gegeven heeft. Dat heeft als uitwerking dat hij de broeder liefheeft. Dit is geen theorie die in de praktijk niet haalbaar is. Het is namelijk de uitwerking van hetgeen allang tot stand gekomen is. De eenheid die er vanuit het Woord van God en in Christus is, behoren de gelovigen te bewaren. Dat kan alleen als die eenheid er is. De Heer heeft ons het nieuwe verbond geboden en dat verbond is niet zwaar. Deuteronomium 30 en Romeinen 10 spreken over het feit dat het niet zwaar is om Gods wet te volbrengen. Het gebeurt namelijk niet met het lichaam (spieren), maar met de mond en met het hart. (Romeinen 10:8-10) De geboden worden bewaard door ze te prediken. (Romeinen 10 : 8) Het juk van de Heer is zacht en Zijn last is licht. (Matthéüs 11:30) Het gaat om de genade (het nieuwe verbond) in plaats van de wet (het oude verbond).

Wat uit God geboren is, overwint de wereld. (1 Johannes 5:4) Het vers begint met “want”, hetgeen het verband met het vorige vers legt. Het gaat om één betoog. Wat uit God geboren is, kan Zijn geboden dragen. Door het dragen van die geboden hééft hij de overwinning; zelfs over de wereld (Grieks: “kosmos”). Het bewaren van de wet (het oude verbond) bleek een onmogelijkheid te zijn. Niemand heeft daarin ooit de overwinning,want het is eenjukdat niemand heeft kunnen dragen.(Handelingen 15:10) De gelovige wordt geacht niet onder die wet te leven. De gelovige leeft namelijk onder het nieuwe verbond. Het oude verbond kan niemand dragen, maar onder het nieuwe verbond heeft de gelovige de overwinning. De Mozaïsche wet maakt(e) deel uit van de eerste beginselen der wereld. (Galaten 4:8-11) Het overwinnen van de wereld is in de eerste plaats het overwinnen van de eerste beginselen van die wereld. Wie uit God geboren is (vers 1; wie gelooft dat Jezus is de Christus), overwint de wereld. Er staat niet “heeft de wereld overwonnen”, noch “zal de wereld overwinnen”. Het gaat om het heden: de gelovige overwint de wereld. Er staat niet dat de gelovige tegen de wereld moet strijden. Die overwinning is namelijk ons geloof. Door geloof in het Woord van God overwint men de wereld. Door geloof wordt men een kind van God.

De nieuwe natuur is een nieuwe schepping en die is dus hoger dan deze oude kosmos. Daarmee is de wereld overwonnen. Die overwinning hoeft door de gelovige niet bewerkt te worden, want hij hééft die overwinning. Als hij continu de overwinning heeft, is er weliswaar continu strijd, maar dat doet aan die overwinning niets af. Hij heeft een geestelijke wapenrusting waardoor hij de overwinning heeft. De strijd gaat door, maar hij heeft de overwinning. De tegenstander probeert dat weliswaar te veranderen, maar dat is onmogelijk, omdat de overwinning vastligt in Christus en wordt bekrachtigd door de krachtige wapenrusting. Degene die gelooft dat Jezus de Zoon (Erfgenaam) van God is, overwint de wereld. (1 Johannes 5:5) Wij weten dat wij de overwinning in Christus hebben. Wanneer de wereld ons onrechtvaardig behandelt, zeggen wij dat niet. Wij dénken het wel.Tevens verblijden wij ons, omdat wij weten waar alle dingen op zullen uitlopen. De Heer zit in de hemel en Hij lacht (Psalm 2) en wij mogen dat óók doen. Wij hebben hoop en dus verblijden wij ons. Wij hebben de overwinning in Christus. Daar leven wij uit! De wereld weet dat niet en zelfs sommige gelovigen weten dat niet, maar dat verandert deze waarheid niet. Vanuit deze wetenschap kunnen wij wandelen in ootmoedigheid, zachtmoedigheid en lankmoedigheid. Wij verdragen elkaar in liefde. Dat kunnen wij omdat wij niet hoeven te strijden voor de overwinning. Wij hébben de overwinning en zijn Zijn zonen!

Wij weten dat een ieder die uit God geboren is, niet zondigt; maar die uit God geboren is, bewaart zichzelven, en de boze vat hem niet. 1 Johannes 5:18

Wie uit God geboren is, bewaart zichzelf. Er staat niet dat hij zichzelf moet bewaren. Hij is onkwetsbaar, want de boze heeft geen vat op hem, omdat hij de geestelijke wapenrusting aan heeft. De boze (de satan) kon de Here Jezus niet vatten, omdat Hij uit geloof leefde. De Heer zei steeds: “Er staat geschreven”. Op grond van Zijn geloof en dus in Christus heeft de gelovige diezelfde overwinning.

6. Het praktische geloofsleven

In de brief aan de Romeinen behandelt Paulus in de eerste acht hoofdstukken wie de gelovige geworden is in Christus. Vanaf het einde van Romeinen 8 kunnen we overspringen naar Romeinen 12 waar Paulus ingaat op de praktijk van de gelovige. Romeinen 9 tot en met 12 spreekt over het werk van de Here Jezus Christus in relatie tot het natuurlijke Israël. Uiteraard houden we de volgorde aan die Paulus aangeeft. We dienen eerst de eerste acht hoofdstukken van de brief aan de Romeinen te geloven, vóórdat we aan de praktische consequenties daarvan in ons leven toe kunnen komen. De mens is tot geen goed in staat. (Romeinen 1 en 3) De mens die tot geloof komt, is evenmin tot iets goed in staat. Dat dient hij te leren. Wanneer hij dat geleerd heeft, dan leert hij vervolgens dat hij zijn leven kan/mag stellen tot een levend, heilig en welbehaaglijk offer voor God. Dat kan echter pas nadat hij geleerd heeft dat hij zelf nergens voor deugt. Het gebeurt helaas heel vaak dat een mens meteen nadat hij tot geloof gekomen is, aan het werk gaat, omdat hij meent dat God hem kan gebruiken. Hij meent dat hij God moet helpen, omdat God het niet zonder hem zou kunnen stellen. Dit is hoogmoed. De Heer heeft de gelovige helemaal niet nodig, want de gelovige deugt nergens voor. Dat dient hij eerst te leren. Pas daarna kan de Heer hem misschien ergens voor gebruiken, maar dat is Zijn zaak. De gelovige hoort te leven voor God, maar dat kan alleen vanuit het leven dat God hem gegeven heeft. Het denken van de gelovige dient eerst in overeenstemming te komen met het denken van God.

God gebruikt weliswaar gelovigen in Zijn dienst. Echter, wanneer wij ons niet beschikbaar stellen voor de Heer, gaat Zijn werk gewoon door. Hij heeft ons helemaal niet nodig. Het is niet van ons afhankelijk. God wil ons gebruiken, maar dat is genade. God geeft ons de genade om ons leven een zinvolle inhoud te geven die bijdraagt tot de verheerlijking van de Schepper. Gods werk gaat door. Het is Zijn genade dat Hij ons bij Zijn werk wil betrekken. Hij wil ons leven vullen, zodat ons leven (en zelfs ons lichaam) dienstbaar gemaakt wordt voor Gods doel met de schepping. Wie Hem liefheeft, zal zich graag tot een levend, heiligen voor God welbehaaglijk offer stellen, opdat Hij het zou gebruiken tot Zijn eer. (Romeinen 12:1,2) Het hoogtepunt van “de theorie” vinden we in Romeinen 8. Paulus noemt deze zaken aan het einde van de uiteenzetting van de aard en werking van het evangelie (de blijde/goede boodschap).

14 Want zovelen als er door den Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen (zonen) Gods.
15 Want gij hebt niet ontvangen den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze; maar gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen (der zoonstelling), door Welken wij roepen: Abba, Vader! Romeinen 8:14,15

“Dienstbaarheid” wijst op de slavernij van het oude verbond. Gelovigen hebben de Geest van de zoonstelling ontvangen. Gelovigen zijn zonen. Alleen degenen die daadwerkelijk zoon zijn, kunnen ook als zoon worden gesteld. Gelovigen zien dus uit naar het moment waarop zij als zoon worden geopenbaard. Dat gebeurt bij de verlossing van het lichaam.

18 Want ik houde het daarvoor, dat het lijden dezes tegen- woordigen tijds niet is te waarderen tegen de heerlijkheid, die aan ons zal geopenbaard worden.
19 Want het schepsel (de schepping), als met opgestoken hoofde, verwacht de openbaring der kinderen (zonen) Gods.
20 Want het schepsel (de schepping) is der ijdelheid onderworpen, niet gewillig, maar om diens (Diens) wil, die (Die) het der ijdelheid onderworpen heeft;
21 Op hoop, dat ook het schepsel (de schepping) zelf zal vrijgemaakt worden van de dienstbaarheid der verderfenis, tot de vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods.
22 Want wij weten, dat het ganse schepsel (de ganse schepping) te zamen zucht (kreunt), en te zamen als in barensnood is tot nu toe.
23 En niet alleen dit, maar ook wij zelven, die de eerstelingen des Geestes hebben, wij ook zelven, zeg ik, zuchten in onszelven, verwachtende de aarmeming tot kinderen (de Zoonstelling), namelijk de verlossing onzes lichaams. Romeinen 8:18-23

Paulus rekent erop dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid die aan de gelovige geopenbaard zal worden. De schepping wacht niet op de zonen van God, maar op het openbaar worden van de zonen van God. (vers 19) De schepping is onderworpen aan de slavernij van de dood. (vers 20, 21) In Romeinen 8:21 wordt over kinderen van God gesproken. Dit wil niet zeggen dat het ineens over onvolwas- senen gaat. Het gaat over degenen die uit God geboren zijn. Het Griekse woord voor “kind” geeft aan dat iemand door God verwekt is. Het gaat om de heerlijkheid van degenen die uit God geboren zijn. De oude schepping kreunt, want ze heeft barensnood. De oude schepping brengt namelijk de nieuwe schepping voort. Natuurlijk wordt de nieuwe schepping door God voortgebracht, maar Hij doet dat via de oude schepping. Het zaad van God (Zijn Woord; 1 Petrus 1:23) is in deze oude wereld gekomen. Dat zaad draagt vrucht. Die vrucht zal in de toekomst openbaar worden. We mogen hieruit niet concluderen dat de ontwikkeling van een vrucht in de baarmoeder gelijk is aan de ontwikkeling van de gelovige in deze wereld. Sommigen denken dat en zeggen dat de gelovige eerst wedergeboren wordt en zich ontwikkelt (de ontwikkeling in de baarmoeder) en pas daarna leven ontvangt (geboorte van de baby). Dit is onjuist.Van een embryo kan niet gezegd worden dat het goede werken kan doen, welke God voorbereid heeft, opdat het embryo daarin zou wandelen. Bovendien is er bij de ontwikkeling van het embryo in de baarmoeder geen enkel aandeel van de kant van de vader. In de oude schepping draagt het mannelijke dier zorg voor de bevruchting en vervolgens wordt hij in de regel weggestuurd. De meeste vrouwelijke dieren verdragen de man alleen in de paartijd in hun omgeving.

Wie de ontwikkelingvan een embryo vanuit eigen gedachten van toepassing brengt op de ontwikkeling van de gelovige, komt altijd verkeerd uit. Wanneer men zo redeneert, zou men consequent moeten zijn en moeten concluderen dat het nieuwe leven van de gelovige tot stand komt en in stand gehouden wordt door de oude schepping (de moeder). De gelovige komt echter niet tot geestelijke groei doordat hij in deze oude wereld leeft. Zijn nieuwe leven wordt juist gevoed en in stand gehouden door God en door Zijn Woord. De gelovige is uit God geboren; niet als embryo, maar als zelfstandig wezen. Als zelfstandig en volwassen wezen wordt hij geacht bepaalde dingen te doen ofte laten. De werken die God voorbereid heeft, opdat de gelovige daarin zou wandelen, zijn werken voor volwassenen. Hij is weliswaar een kind van God, maar dit geeft alleen aan dat God hem verwekt heeft. Hij is een kind van God, maar hij is tevens een zoon van God. Een gelovige is aanvankelijk wel onmondig (i Korinthe 13:11), maar het is niet de bedoeling dat hij dat blijft. (Éfeze 4:14) Het is de bedoeling dat de gelovige al heel snel verantwoordelijkheid kan dragen. Hij is zoon, hoewel het openbaar worden daarvan nog in de toekomst ligt, bij de verlossing van zijn lichaam. (Romeinen 8:23)

De gelovigen zuchten/kreunen zelf ook. (Romeinen 8:23) Wij wachten niet op de nieuwe schepping, want die hebben wij allang ontvangen. Wij wachten op de Zoonstelling. Wij wachten op het moment waarop wij officieel als zonen worden gesteld/geopenbaard. De Zoonstelling gaat namelijk gepaard met het openbaar worden van die zonen. Wij zijn namelijk in hope (verwachting) zalig geworden. (Romeinen 8:24) Die verwachting is de zoonstelling. Wij zijn reeds zonen en wij verwachten dat dit in de toekomst geopenbaard zal worden. Wij wachten op het openbaar worden van dé ZoomChristus. Hij is als de Zoon gezeten aan de rechterhand Gods. Dat zal in de toekomst openbaar worden, maar het is nu reeds realiteit! Hij zit al eeuwen op die hoogste troon in de hemelen. Hij is daar verborgen, maar Hij zal geopenbaard worden. Die verhoogde en verheerlijkte Christus woont in onze harten. Vanuit Zijn verheerlijkte positie (vanuit Zijn kracht) leven wij.

28 En wij weten, dat dengenen, die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede, namelijk dengenen, die naar Zijn voornemen geroepen zijn.
29 Want die Hij te voren gekend heeft, die heeft Hij ook te voren verordineerd, den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te zijn, opdat Hij de Eerstgeborene zij onder vele broederen.
30 En die Hij te voren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt.
31 Wat zullen wij dan tot deze dingen zeggen? Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?
32 Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken?
33 Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het, Die rechtvaardig maakt.
34 Wie is het, die verdoemt? Christus is het, Die gestorven is; ja, wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook ter rechter hand Gods is, Die ook voor ons bidt.
35 Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking, of benauwdheid, of vervolging, of honger, naaktheid, of gevaar, of zwaard?
36 (Gelijk geschreven is: Want om Uwentwil worden wij den gansen dag gedood; wij zijn geacht als schapen ter slachting.)
37 Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars, door Hem, Die ons liefgehad heeft.
38 Want ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden, noch machten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen,
39 Noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onzen Heere. Romeinen 8:28-39

Alle dingen werken mede ten goede voor degenen die God liefhebben. (Romeinen 8:28) Deze tekst wordt vaak verkeerd geciteerd. Waar men God liefheeft, werken alle dingen mede ten goede. Gelovigen hebben God lief. Zij zijn degenen die naar Zijn voornemen geroepen zijn. Wij zijn geroepen om het beeld van Zijn Zoon gelijkvormig te zijn, opdat Hij de Eerstgeborene zou zijn onder vele broederen. (Romeinen 8:29) Dit betekent dat gelovigen mogen/zullen delen in Zijn eerstgeboorterecht. Romeinen 8:30 spreekt uiteraard over Christus, de Verheerlijkte. In Hem schuilt de kracht die in de volgende verzen wordt omschreven. God is vóór ons, wie zal dan tegen ons zijn? (Romeinen 8:31) Het is een retorische vraag die gesteld wordt. Het antwoord staat namelijk vast! God heeft Zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven. Hij zal ons met Hem alle dingen schenken! (Romeinen 8:32)

God maakt rechtvaardig, zodat er niemand is die verdoemt. (Romeinen 8:33) Christus verdoemt niet, want Hij is Degene die gestorven is. “Ja” legt de klemtoon op wat nu volgt: “wat méér is die ook opgewekt is”. (Romeinen 8:34) Opstanding is dus méér dan dood. Christus zit ter rechterhand Gods en Hij bidt (bemiddelt) voor de gelovigen. Hij is niet alleen gestorven, maar Hij is óók opgewekt en Hij is óók ten hemel gevaren. Hij is daar Koning en Hogepriester geworden naar de ordening van Melchizédek. Niemand zal ons scheiden van de liefde van Christus. (Romeinen 8:35) Verdrukking, benauwdheid enzovoorts, kunnen ons nooit scheiden van de liefde van Christus. In al die zaken zijn wij méér dan overwinnaars door Hem die ons heeft liefgehad. (Romeinen 8:37) Dit bevestigt hetgeen Johannes in 1 Johannes 5 noemt. Paulus zegt het zelfs nog sterker dan Johannes: wij zijn méér dan overwinnaars. Dat is mogelijk, omdat wij niet aan de strijd hebben deelgenomen, terwijl we wel delen in de overwinning. Die strijd is namelijk door onze Heiland, de Here Jezus Christus, gestreden.

Er zijn gelovigen die beweren dat zij zelf moeten strijden om een overwinning te behalen. In de eerste plaats bereiken wij door strijd nooit iets. In de tweede plaats wordt afbreuk gedaan aan de strijd die door de Here Jezus Christus Zelf gestreden is. Wij hebben de overwinning door Hem die ons heeft liefgehad. Hij hééft voor ons de strijd gestreden. De gelovige heeft wel een strijd, maar dat is de strijd des geloofs. Het is geen strijd om de wereld te overwinnen. Die strijd is namelijk reeds gestreden en de gelovige heeft daarin in Christus reeds de overwinning. Die overwinning wordt wel vaak ter discussie gesteld. Op grond van de blijde boodschap mag de gelovige geloven dat hij vrede heeft ontvangen. (Romeinen 5:1) De enige strijd van de gelovige is dat er mensen/gelovigen hem komen vertellen dat hij geen vrede heeft en nog moet strijden om de overwinning te behalen. De gelovige dient zich tegen dergelijke zaken te weren. Dat is zijn strijd.

De gelovige gelooft wat God in Zijn Woord gesproken heeft. Vervolgens komen er mensen die beweren dat God weliswaar gesproken heeft, maar het anders bedoeld heeft. Dit principe bestaat sinds Genesis 3 waar de slang hetzelfde beweerde. De satan hanteert het Woord van God, maar verdraait het. God heeft gesproken en de gelovige dient dat te geloven, ondanks de redeneringen die mensen hem voorhouden. De gelovige hoeft niet te strijden tegen zonde, vijanden, de satan, enzovoorts. De gelovige doet de geestelijke wapenrusting aan (Éfeze 6) en staat in het geloof. Hij hééft de overwinning, omdat hij in Christus is. De satan voert weliswaar nog steeds een strijd vanuit de illusie dat hij ooit zal kunnen winnen. Dat maakt voor de gelovige niets uit, omdat hij weet dat de satan overwonnen is. De grootste vijand die overwonnen is, is de dood. De gelovige heeft de overwinning over de dood, omdat hij reeds nieuw leven heeft ontvangen. Hij heeft het leven na de dood reeds ontvangen. Daarin dient hij te staan. De gelovige hoeft daar niet voor te strijden. De enige strijd die de gelovige heeft, is om die Bijbelse waarheid vast te houden en daaruit te leven. De gelovige dient vast te houden aan het Woord van God en alles af te wijzen wat daarvan afwijkt.

Paulus heeft de goede strijd gestreden, want hij heeft het geloof behouden. (2 Timótheüs 4:7) Het heeft hem moeite gekost om te blijven leven uit het geloof in het Woord van God. De strijd van de gelovige is een strijd tegen het ongeloof van de wereld en soms zelfs het ongeloof van gelovigen. De wereld is overwonnen. De wereld kan de gelovige hooguit zijn aardse leven afnemen. De gelovige gelooft dat dat aardse leven met de Here Jezus is gestorven en begraven, waarna hij uit de dood nieuw leven heeft ontvangen. Het mag voor een gelovige dus nooit een probleem zijn om zijn aardse leven te verliezen, want hij is het feitelijk al kwijt. Als de gelovige geleerd heeft dat hij onlosmakelijk met Christus verbonden is, dan kan hij de praktische consequenties daarvan leren verstaan. Daarover spreekt Paulus vanaf Romeinen 12.

1 Ik bid u dan, broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levende, heilige en Gode welbe- hagelijke offerande, welke is uw redelijke godsdienst.
2 En wordt dezer wereld niet gehjkvormig; maar wordt veranderd door de vernieuwing uws gemoeds, opdat gij moogt beproeven, wehce de goede, en welbehagelijke en volmaakte wil van God zij.
3 Want door de genade, die mij gegeven is, zeg ik een ieder, die onder u is, dat hij niet wijs zij boven hetgeen men behoort wijs te zijn; maar dat hij wijs zij tot matigheid, gelijk als God een ieder de mate des geloofs gedeeld heeft. Romeinen 12:1-3

De gelovige is een levend, heilig en voor God welbehaaglijk offer. (Romeinen 12:1) Dat is hij op grond van het volbrachte werk van de Here Jezus Christus. Wat levend, heilig en voor God welbehaaglijk is, is uitermate geschikt om dienst te doen als offer. Dat blijkt ook uit de wetten uit het Oude Testament met betrekking tot de offers. De gelovige is volmaakt in Christus. Daarom kan hij een offer voor God zijn. Als de gelovige niet levend, heilig en welbehaaglijk voor God zou zijn, zou hij zichzelf niet eens als offer kunnen stellen! In dat geval zou het ook onmogelijk zijn om niet gelijkvormig te zijn aan deze wereld. (Romeinen 12:2) Het is dan eveneens onmogelijk om de volmaakte wil van God te leren kennen. De gelovige dient in zijn denken te veranderen. (Romeinen 12:2) De gelovige is van nature gelijkvormig aan de wereld. Dat is zijn oude natuur. Het is de bedoeling dat hij veranderd wordt door de vernieuwing van zijn denken (gemoed). Als zijn denken verandert, verandert hijzelf ook, want wie hij is wordt bepaald door zijn denken. Doordat hij verandert in zijn denken, komt hij automatisch los van de wereld te staan. De wereld kent hem dan niet meer, want de wereld kent Christus niet, met wie hij onlosmakelijk verbonden is. (1 Johannes 3:1) De gelovige krijgt in de praktijk een steeds grotere band met Christus naarmate hij leert denken zoals God denkt. De gelovige kan weten hoe God denkt, omdat Hij dat in Zijn Woord heeft meegedeeld. Wanneer de gelovige gevuld wordt met het Woord van God, wordt hij veranderd in zijn denken en daardoor wordt hij anders dan de wereld.

Wereldgelijkvormigheid wijst niet op het handelen, zoals de wereld dat doet. Dat doet iedere gelovige. Hij werkt door de week, gaat op vakantie, drinkt koffie, enzovoorts. Daar gaat het hier niet over. Het gaat om het denken van de wereld. De gelovige dient dus in zijn denken veranderd/ vernieuwd te worden. De wereld denkt op dezelfde manier als de slang in Genesis 3. De wereld wil aan God gelijk worden. De mensheid wil doen wat God niet kan of nog niet gedaan heeft. Daarom is men druk bezig de wereld te verbeteren. God heeft blijkbaar hulp nodig (meent de hoogmoedige mens). Als men “God” niet invult, vult men er wel iets anders voor in (de evolutie bijvoorbeeld). God verbetert deze wereld niet. Hij maakt een nieuwe wereld. Hij verbetert de menselijke natuur niet, maar geeft een nieuwe natuur aan eenieder die gelooft. De gelovige dient veranderd te worden in zijn denken. Daardoor krijgt hij geen overwinning, maar daardoor verstaat hij, dat hij de overwinning heeft. Door de verandering van denken ontvangt hij geen geestelijke zegeningen, maar leert hij de dingen kennen God geschonken heeft. (1 Korinthe 2:12) Er zijn gelovigen die niet weten wat God hen geschonken heeft. Ze denken dat God hen niets geschonken heeft, omdat zij er geen weet van hebben. Dit is een hoogmoedige vorm van denken. God hééft ons alle geestelijke zegeningen geschonken. (Éfeze 1:3) Wij hebben tevens Gods Geest ontvangen waardoor wij in staat zijn te leren verstaan wat God ons geschonken heeft. De gelovige dient echter wel de moeite te nemen om het Woord van God tot zich te nemen. Hij moet bereid zijn het Woord van God te geloven.

De gelovige behoort wijs te zijn. (Romeinen 12:3) Tot een bepaalde grens mag men wijs zijn. De grens is “geloof. Onze wijsheid zou even groot behoren te zijn als ons geloof. Wij geloven het Woord van God. Dit betekent dat onze wijsheid aan het Woord van God ontleend behoort te zijn. Aan die grens dienen wij ons te onderwerpen. Wij weten niet méér dan wij in het Woord van God kunnen vinden. Die grens is niet laag, tenzij men het Woord van God niet hanteert. Wanneer men het Woord van God niet hanteert, is elke wijsheid eigen wijsheid. Als men wijsheid te kort komt, kan men God om wijsheid vragen en God zal het geven; zonder verwijt. (Jakobus i : 5) De wijsheid van de gelovige wordt dus bepaald door zijn geloof. Paulus sprak over zijn onwetendheid, maar hij noemt dat ongelovigheid. (1 Timótheüs 1:13) Wijsheid is er alleen op grond van geloof. Onwetendheid is het gevolg van ongeloof. We dienen veranderd te worden in ons denken. Dat heeft een bepaalde uitwerking. Wanneer wij anders leren denken, dan zien de dingen er anders uit. Dit heeft tot gevolg dat wij anders op de dingen zullen reageren. Enkele voorbeelden:

9 De liefde zij ongeveinsd. Hebt een af keer van het boze, en hangt het goede aan.
10 Hebt elkander hartelijk lief met broederlijke liefde; met eer de een de ander voorgaande. Romeinen 12:9,10

Het is niet alleen de bedoeling dat gelovigen elkaar liefhebben. Die liefde behoort ook ongeveinsd te zijn. Wanneer er veel druk op gelovigen wordt uitgeoefend om elkaar lief te hebben, dan wordt die liefde geveinsd. Men gaat zich gedragen, zoals van hen verwacht wordt. Dat is niet de bedoeling. Gelovigen hoeven zich niet anders voor te doen dan ze in werkelijkheid zijn. Zij zijn onlosmakelijk verbonden met de liefde van God, welke in Christus Jezus is. (Romeinen 8:39) Wie vanuit die liefde Gods leeft, kan de medegelovige ongeveinsd liefhebben. In dat geval heeft de gelovige vanuit het hart lief.

15 Verblijdt u met de blijden; en weent met de wenenden.
16 Weest eensgezind onder elkander. Tracht niet naar de hoge dingen, maar voegt u tot de nederige. Zijt niet wijs bij uzelven. Romeinen 12:15,16

Deze dingen worden tegen gelovigen gezegd. Het zijn principes die volledig tegengesteld zijn aan de principes van de wereld. De wereld heeft geen liefde van God en is tot deze dingen niet in staat. Het gaat hier uiteraard om de houding van de gelovige ten opzichte van andere gelovigen. Wij zijn allen verbonden met de levende Christus. De ene gelovige kan wenen over de andere gelovige, omdat hij hem liefheeft.

Wreekt uzelven niet, beminden, maar geeft den toorn plaats; want er is geschreven: Mij komt de wraak toe; Ik zal het vergelden, zegt de Heere. Romeinen 12:19

Wanneer er op grond van ons rechtsgevoel sprake zou moeten zijn van vergelding, dan grijpen wij niet in. Wij laten het zoals het is, omdat wij in de Heer geloven die het recht zal voortbrengen. Hij zal vergelding/wraak doen als dat nodig is. Hij weet dat het beste en daarom laten wij dat vanuit geloof aan Hem over. In de wereld reageert men vaak erg fel, wanneer men onrechtvaardig behandeld wordt. De gelovige haalt zijn schouders op en gaat in geloof zijn weg met de Heer, wetende dat het wel goed komt, omdat de Heer Zelf daar persoonlijk garant voor staat. De gelovige houdt de wereld het evangelie voor en neemt geen wraak. Paulus schrijft deze dingen over gelovigen die gefundeerd zijn op het Woord van God wat hij in Romeinen i tot en met 8 heeft uitgelegd. Het is geen doel waar de gelovige naar zou moeten streven. Het is het uitgangspunt! Dezelfde gedachtegang vinden wij bijvoorbeeld ook in de brief aan Éfeze. Deze brief valt, evenals de brief aan de Romeinen in twee delen uiteen. Het eerste deel van de brief aan Éfeze is leerstellig. (Éfeze 1-3) Daarin wordt uitgelegd wie de gelovigen als leden van de Gemeente geworden zijn. Tevens wordt uitgelegd wat de Gemeente feitelijk is. Aan het eind van Éfeze 3 vinden wij, evenals aan het einde van Romeinen 8, een climax.

14 Om deze oorzaak buig ik mijn knieën tot den Vader van onzen Heere Jezus Christus,
15 Uit Welken al het geslacht in de hemelen en op de aarde genoemd wordt,
16 Opdat Hij u geve, naar den rijkdom Zijner heerlijkheid, met kracht versterkt te worden door Zijn Geest in den inwendigen mens;
17 Opdat Christus door het geloof in uw harten wone, en gij in de liefde geworteld en gegrond zijt;
18 Opdat gij ten volle kondet begrijpen met al de heiligen, welke de breedte, en lengte, en diepte, en hoogte zij,
19 En bekennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat gij vervuld wordt tot al de volheid Gods.
20 Hem nu, Die machtig is meer dan overvloediglijk te doen, boven al wat wij bidden of denken, naar de kracht, die in ons werkt,
21 Hem, zeg ik, zij de heerlijkheid in de Gemeente, door Christus Jezus, in alle geslachten, tot alle eeuwigheid. Amen. Éfeze 3:14-21

Het gaat ook hier om de rijkdom van Zijn heerlijkheid, (vers 16) Zijn vernedering kende geen rijkdom en ook geen heerlijkheid. Het gaat om Christus in onze inwendige mens. Dat is een verheerlijkte Christus. Hij woont in onze harten. Daardoor is iedere gelovige in staat om ten volle te begrijpen. Velen denken dat iedere gelovige een stukje begrijpt en dat alle gelovigen bij elkaar ten volle begrijpen. Dat is onjuist. Iedere gelovige is in staat Christus ten volle te leren kennen. De gelovige is namelijk in staat de liefde van Christus te leren kennen. Liefde is gelijk aan eenheid. Wanneer de gelovige de liefde van Christus leert kennen, leert hij dus de eenheid met Christus kennen. Die eenheid is door de dood en opstanding van de Here Jezus Christus tot stand gekomen. Daardoor is de gelovige onlosmakelijk verbonden met de liefde Gods, welke is in Christus Jezus. (Romeinen 8:39) De Heer is machtig om méér dan overvloedig te doen dan wij bidden of denken, (vers 20) Dit houdt in dat het niet van ons bidden of denken afhangt. Hem is de heerlijkheid in de Gemeente. Deze brief spreekt over de Gemeente. Daarom wordt er ook gesproken over de heerlijkheid van Christus in de Gemeente.

Na dit theoretische gedeelte gaat Paulus verder met de praktijk. Dat doet hij op dezelfde manier als bij het praktische gedeelte van Romeinen.

1 Zo bid ik u dan, ik, de gevangene in den Heere, dat gij wandelt waardiglijk der roeping, met welke gij geroepen zijt;
2 Met alle ootmoedigheid en zachtmoedigheid, met lankmoedigheid, verdragende elkander in liefde;
3 U benaarstigende te behouden de enigheid des Geestes door den band des vredes.
4 Een lichaam is het, en een Geest, gelijkerwijs gij ook geroepen zijt tot een hoop uwer roeping;
5 Een Heere, een geloof, een doop,
6 Een God en Vader van allen, Die daar is boven allen, en door allen, en in u allen. Éfeze 4:1-6

De gelovige behoort te wandelen in overeenstemming met de roeping waarmee hij geroepen is. Dat is een praktische uitwerking van hetgeen Paulus in het voorgaande heeft onderwezen. De gelovige is geroepen om tot zoon te worden gesteld. “Roeping” heeft alles met de Gemeente te maken. Het Griekse woord voor gemeente is “ekklèsia” wat “uitgeroepenen” betekent. Degenen die deel uitmaken van de Gemeente, zijn uit de wereld geroepen. In Romeinen 8:28, 29 staat dat de gelovige geroepen is om het beeld van de Zoon van God gelijkvormig te worden, opdat Christus de Eerstgeborene zou zijn onder vele broederen. De gelovigen van onze bedeling vormen de Gemeente van eerstgeborenen die in de hemel opgeschreven zijn. (Hebreeën 12:23) De Gemeente heeft in Christus het eerstgeboorterecht ontvangen. Wanneer de gelovige waardig wandelt, dan wandelt hij in overeenstemming met het zoonschap, want daartoe is hij geroepen. Dat is het uitgangspunt!

4 Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, voor de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde;
5 Die ons te voren verordineerd heeft tot aanneming tot kinderen, door Jezus Christus, in Zichzelven, naar het welbehagen van Zijn wil.
6 Tot prijs der heerlijkheid Zijner genade, door welke Hij ons begenadigd heeft in den Geliefde; Éfeze 1:4, 5, 6

Wij zijn nü reeds zonen van God, maar het is de bedoeling dat wij in de toekomst ook als zonen aangesteld worden. Dat gebeurt bij de verlossing van ons lichaam. (Romeinen 8:23) Pas dan worden wij als zonen van God aangesteld en openbaar. Wij dienen nu in overeenstemming met dat zoonschap te wandelen. Onze wandel zou moeten zijn in ootmoedigheid, zachtmoedigheid, met lankmoedigheid. We dienen elkaar te verdragen in liefde. (Éfeze 4:2) We zijn geroepen tot zoonschap, maar dit betekent niet dat wij onszelf als zoon zouden moeten openbaren. Integendeel! We mogen onze hoop stellen in het feit dat wij in de toekomst als zoon geopenbaard zullen worden. Dan zullen wij verhoogd worden. Dit betekent dat wij nu in nederigheid leven, in alle ootmoedigheid.

Gelovigen dienen de eenheid des Geestes te benaarstigen. Die eenheid hoeven zij niet zelf tot stand te brengen.Toen de Heer zei: “Ik bid voor hen …, opdat zij allen één zijn”, (Johannes 17:20, 21) sprak Hij dat tegen Zijn hemelse Vader. Dit gebed werd door de Heer uitgesproken en dit gebed is uiteraard verhoord. Die eenheid is er, want Hij heeft ons één gemaakt. (Éfeze 2:14) Gelovigen dienen die eenheid te kennen. Dat leren zij niet vanuit hun eigen denken, want dan leren zij dat nooit kennen. Wanneer de mens en dus ook de gelovige vanuit zijn eigen denken begint te denken, dan denkt hij vanuit verdeeldheid. Iedereen is verschillend en overal is er strijd. De wereld is vol van verdeeldheid. De Bijbel zegt dat de gelovigen één zijn in Christus. Zij hebben hetzelfde leven ontvangen. Zij zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt. Iedere gelovige heeft dezelfde Heilige Geest ontvangen. Daarom zijn zij één. (i Korinthe 12 :13) Dat dienen gelovigen te weten. Wanneer zij dat weten dienen zij zich te benaarstigen om die eenheid te behouden. Dat is geen groei. Er wordt niets tot stand gebracht. Die eenheid is er en de gelovigen dienen dat te leren kennen, te respecteren en er uit te leven. “De band des vredes” is een andere omschrijving voor het nieuwe verbond. Dit verbond des vredes werd reeds in het Oude Testament aangekondigd.

En Ik zal een verbond des vredes met hen maken, en zal het boos gedierte uit het land doen ophouden; en zij zullen zeker wonen in de woestijn, en slapen in de wouden. Ezechiël 34:25

Want bergen zullen wijken, en heuvelen wankelen; maar Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken, en het verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de HEERE, uw Ontfermer. Jesaja 54:10

“Band” is hetzelfde als “verbond”. Het verbond des vredes is een andere omschrijving voor het nieuwe verbond. Dat is het verbond van de genade. Het oude verbond was het verbond der wet. Dat was een bediening des doods en maakt dus scheiding. Het nieuwe verbond hééft eenheid gebracht. Dat nieuwe verbond is niet door onze werken tot stand gebracht, maar door het werk/de genade van Christus. De eenheid is er, want het is één lichaam. (Éfeze 4:4) Vaak wordt er over de verdeeldheid van het lichaam van Christus gesproken. Dat is onmogelijk, want Christus is niet verdeeld. Christus is God is Hij is dus niet verdeeld, want dan zou Hij zondig zijn. Christus is God en Hij is Eén. Zijn lichaam is óók één. Als er sprake van verdeeldheid is, gaat het om de verdeeldheid van de oude mens. De eenheid binnen het lichaam van Christus is tot stand gekomen door één Geest. De gelovigen zijn tot één ding geroepen, namelijk: tot één hoop. (Éfeze 4:4) Die hoop is de zoonstelling. Het gaat om het eerstgeboorterecht van de gemeente als geheel. Er is slechts één Heer, één geloof en één doop. (Éfeze 4:5) Die doop is uiteraard de doop in Christus. Er is één lichaam, namelijk het lichaam van Christus. Er is één Geest, namelijk de Geest van Christus. Er is één hoop, namelijk de hoop van Christus. Er is één roeping, namelijk de roeping tot zoonschap. Er is één Heer, namelijk Christus. Er is één geloof, namelijk het geloof van Christus. Er is één doop, namelijk de doop in Christus. (Romeinen 6 :3 en volgende verzen).

Geestelijke gaven

Er is één God en Vader, namelijk die van Christus. Hij is God en Vader van allen. Hij is boven allen, door allen en in u allen. Dit betekent dat Hij eenheid tot stand heeft gebracht. Pas in Éfeze 4:7 begint Paulus over de verschillen tussen gelovigen te spreken. De eenheid spreekt over hetgeen uit God geboren is. Dat is volmaakt en onwankelbaar. Gelovigen zijn verschillend, maar dat heeft niet met de nieuwe mens te maken, maar met de oude mens.

7  Maar aan elkeen van ons is de genade gegeven, naar de maat der gave van Christus.
8 Daarom zegt Hij: Als Hij opgevaren is in de hoogte, heeft Hij de gevangenis gevangen genomen, en heeft den mensen gaven gegeven. Éfeze 4:7 ,8

Het leven van de nieuwe mens is Christus. Dat is één. De oude mens van de gelovigen is echter niet één. Iedere gelovige is verschillend. Sommige gelovigen zijn geroepen tot apostelen en andere gelovigen zijn geroepen tot profeten, evangelisten of herders en leraars. (Éfeze 4:11) Die gaven worden aan gelovigen gegeven, omdat zij geloven in één Heer en één God en Vader. Ze ontvangen die gaven dus van dezelfde Gever. De gaven zijn verschillend, omdat gelovigen allemaal verschillend zijn. Die gaven passen bij de persoon die zij van nature zijn. Die gaven sluiten niet aan bij de zonde, maar bij de specifieke mogelijkheden van iedere gelovige afzonderlijk. De gaven worden gegeven in overeenstemming met de verantwoordelijkheid die iemand kan dragen, (vergelijk Romeinen 12:6-8)

De uitwerking van de geestelijke gaven vindt plaats via het lichaam dat wij gesteld hebben tot een levend, heilig en Gode welbehagelijk offer. (Romeinen 12:2) De gaven die iemand ontvangt, zijn afhankelijk van wat hij lichamelijk aankan (met zijn gehele oude mens). De oude mens bestaat niet alleen uit een lichaam, maar ook uit geest, gevoelens en dergelijke. De gaven die wij van God ontvangen zijn dus verschillend, omdat onze oude mens verschillend is. Die gaven sluiten aan bij de eventuele aanleg die wij op grond van de oude mens hebben. Het gaat daarbij niet over de zondige aanleg, maar over de capaciteiten die de natuurlijke mens heeft op grond van lichamelijke of geestelijke eigenschappen. Of de mens die eigenschappen positief of negatief gebruikt, is niet afhankelijk van zijn aanleg. Als iemand goed kan redeneren, kan hij het Woord van God bedienen. Met diezelfde aanleg kan hij echter ook het woord van de satan prediken. Als die mens een gelovige is, is het zeer waarschijnlijk dat God hem een verantwoordelijkheid zal geven die in overeenstemming met zijn aanleg is. De verschillende gelovigen dragen verschillende verantwoordelijkheden. De ene gelovige zal de andere gelovige daartoe de ruimte moeten geven. Gelovigen dienen elkaar te verdragen. (Éfeze 4:2)

Als de ene gelovige een gave heeft met de daarbij behorende verantwoordelijkheid, dan dienen wij die verantwoordelijkheid niet naar onszelf te trekken. Als iemand de verantwoordelijkheid heeft om het Woord van God door te geven, dan kan een andere gelovige zeggen: “Ik ben het wel eens met wat je zegt, maar je vertelt het op zo’n vreemde manier”. Dat is feitelijk een onjuiste reactie. Degene die het Woord van God doorgeeft, is aan God verantwoording schuldig over de manier en de inhoud van wat hij doorgeeft. Zulke kritiek is niet op zijn plaats en het heeft in de praktijk ook geen uitwerking. Het is van het allergrootste belang dat de gelovige zichzelf blijft. Hij moet zich niet zaken laten opdringen, omdat andere gelovigen dat graag willen. Daardoor gaat hij namelijk veinzen en huichelen. Hij gaat de dingen doen die mensen van hem verwachten. Daarmee gaat hij gehoorzamen aan de verwachtingen die mensen van hem hebben. Dat kan iemand een tijdje volhouden, maar hij is daarmee wel ontrouw aan de Heer.

De gaven die een gelovige van de Heer ontvangt, zijn in overeenstemming met wie hij van nature is. Die gaven zijn gegeven op grond van het verschil dat er tussen gelovigen bestaat. Die verschillen zijn er en het is de bedoeling dat die verschillen er blijven. De gelovige dient te blijven wie hij is en hij dient geen verandering te zoeken. (1 Korinthe 7:17-20) Wie zichzelf daarin wil veranderen, is ontrouw aan de Heer en ook ontrouw aan zichzelf. De Heer geeft verschillende gaven aan de verschillende gelovigen, omdat zij verschillend zijn. God verwacht van de gelovige dat hij de dingen doet die op zijn weg komen. Wanneer iemand allergisch is voor allerlei insecten en dergelijke, dan moet hij het niet in zijn hoofd halen om naar het zendingsveld te gaan, want daar is hij lichamelijk niet tegen opgewassen. Hij dient de dingen op te pakken die op zijn weg komen (die van nature gemakkelijk afgaan). Hij dient te doen wat zijn hand vindt om te doen (Prediker 9:10); niet wat hij gezocht heeft om te doen. Daarom zegt Paulus bijvoorbeeld in Filippenzen:

12 En ik wil, dat gij weet, broeders, dat hetgeen aan mij is geschied, meer tot bevordering van het Evangelie gekomen is;
13 Alzo dat mijn banden in Christus openbaar geworden zijn in het ganse rechthuis, en aan alle anderen;
14 En dat het meerder deel der broederen in den Heere, door mijn banden vertrouwen gekregen hebbende, overvloediger het Woord onbevreesd durven spreken.
15 Sommigen prediken ook wel Christus door nijd en twist, maar sommigen ook door goedwilligheid. Filippenzen 1:12-15

De gelovige dient de dingen die op zijn pad komen gewoon te doen, zonder bezwaren te maken. Er zijn gelovigen die in Nederland niets doen, omdat ze menen dat God hen geroepen heeft voor een bepaald land. Ze zitten maar te wachten totdat dat gerealiseerd wordt. Ondertussen doen ze helemaal niets; zelfs niet wanneer zaken op hun pad komen. We dienen te doen wat op ons pad komt, want op die wijze leidt de Heer ons. We dienen gewoon te doen wat onze hand vindt om te doen; zonder dwang. Het betoog van Paulus uit Éfeze 4:7, 8 gaat in Éfeze 4:11 verder.

11 En Dezelfde heeft gegeven sommigen tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten, en sommigen tot herders en leraars;
12 Tot de volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing des lichaams van Christus;
13 Totdat wij allen zullen komen tot de enigheid des geloofs en der kennis van den Zoon Gods, tot een volkomen man, tot de mate van de grootte der volheid van Christus;
14 Opdat wij niet meer kinderen zouden zijn, die als de vloed bewogen en omgevoerd worden met allen wind der leer, door de bedriegerij der mensen, door arglistigheid, om listiglijk tot dwaling te brengen;
15 Maar de waarheid betrachtende in liefde, alleszins zouden opwassen in Hem, Die het Hoofd is, namelijk Christus;
16 Uit Welken het gehele lichaam bekwamelijk samengevoegd en samen vastgemaakt zijnde, door alle voegselen der toebrenging, naar de werking van een ieder deel in zijn maat, den wasdom des lichaams bekomt, tot zijns zelfs opbouwing in de liefde. Éfeze 4:11-16

In Éfeze 4:11 worden vier geestelijke functies genoemd. Er zijn wel meer gaven, maar die zijn aan deze vier specifieke gaven ondergeschikt. Het gaat hier om geestelijke arbeid. Als iemand een geestelijke gave heeft ontvangen, betekent dat nog niet dat hij ook geestelijke arbeid zou verrichten. De gaven die in 1 Korinthe 12 genoemd worden, hebben met geestelijke arbeid hoegenaamd niets van doen. De gave van genezing is niet geestelijk, want het gaat om de genezing van het oude, aardse lichaam. Het wordt een geestelijke gave genoemd, omdat die door de Geest gegeven is; niet omdat de gave zelf geestelijk is. Apostelen, profeten, evangelisten en herders en leraars houden zich specifiek met geestelijk werk bezig. Alle andere genoemde gaven spreken over praktische gaven. Paulus zegt er tevens bij waar deze gaven voor dienen. Die gaven zijn tot de volmaking der heidenen, namelijk tot het werk der bediening, tot de opbouw van het Lichaam van Christus. Het werk der bediening (dienstwerk) is gericht op de opbouw van het Lichaam van Christus. Er staat niet dat het gericht is op de opbouw van de leden van het Lichaam van Christus.

Er is verschil tussen de opbouw van de leden van het Lichaam van Christus. Dat is de opbouw van het persoonlijke leven van de gelovige. De opbouw van het Lichaam van Christus wijst op de opbouw van de Gemeente als geheel. De gaven zijn in principe niet tot opbouw van de individuele gelovige, maar tot opbouw van het Lichaam van Christus. Voor zover er sprake is van opbouw in het leven van de individuele gelovige is dat ondergeschikt aan het algemene doel: de roeping en heiliging van de Gemeente. Dat is hetzelfde als de opbouw van de heilige, geestelijke tempel. (Éfeze 2:19-22) Voor zover een gelovige opgebouwd wordt, is dat opdat het zou bijdragen aan de opbouw van het Lichaam van Christus, de Gemeente. Het doel van de gaven is de opbouw van het Lichaam van Christus. Daar hebben alle gelovigen deel aan. Het leidt namelijk tot de eenheid des geloofs en tot de kennis van de Zoon van God. (Éfeze 4 :13) Er staat bij dat “wij allen” daartoe zullen komen; collectief! Het gaat nog steeds om de eenheid van de Gemeente. Wij benaarstigen ons om die eenheid te behouden (Éfeze 4 :3) door te komen tot kennis van Christus. Als wij allen Christus volkomen kennen, dan zijn wij allen één.

De kennis van de Zoon van God is ons door God geschonken. God heeft ons die kennis geschonken in Zijn Woord. Wij kunnen toenemen in het kennen van wat God in Zijn Woord heeft meegedeeld. Het Woord van God neemt Zelf niet toe. Doordat onze kennis van het Woord toeneemt, neemt ons geloof ook toe. Zaken die wij niet kennen, kunnen we niet geloven. Zaken die we niet geloven, kunnen we niet kennen. Ons geloof is dus afhankelijk van wat wij weten en andersom. Gelovigen dienen te komen tot het geloof en de kennis van de Zoon van God. Dit betekent dat zij de Zoon van God dienen te leren kennen. Ze dienen Hem te kennen, namelijk de kracht van Zijn opstanding, (Filippenzen 3:10) namelijk de hoop van Zijn roeping en de rijkdom van de heerlijkheid van Zijn erfenis in de heiligen en de uitnemende grootheid van Zijn kracht aan degenen die geloven. (Éfeze 1:18,19) Daartoe hebben gelovigen de Geest van wijsheid en van openbaring in kennis van Hem ontvangen. (Éfeze 1:17)

Christus is de Onvergankelijke, de Ene, de Ondeelbare. Hem dienen wij te leren kennen. Wanneer we Hem leren kennen die de Eén is, dan zijn wij in Hem ook één, onvergankelijk en ondeelbaar. Wij leren Hem kennen via de Schrift en via de Schrift alléén! Er zijn mensen die zich verliezen in het bestuderen van de talen van de Bijbel, zonder tot kennis van Christus te komen. Velen houden zich bezig met de letter (de wet, de thora) en komen niet tot kennis van Christus. Velen raken daardoor verblind. Wanneer wij Christus leren kennen, neemt de kennis toe. Paulus bidt daar ook voor. De kennis neemt toe, hetgeen in deze wereld heel normaal is. Wanneer iemand geboren wordt, weet hij niets. Gedurende zijn leven neemt zijn kennis voortdurend toe. Dit principe geldt ook ten aanzien van de geestelijke dingen. Wij krijgen steeds meer kennis van Christus, maar daardoor neemt Christus Zelf niet toe. Naarmate wij Christus leren kennen, zal Hij in onze gedachten groter worden. Christus, zittend ter rechterhand Gods, wordt niet groter naarmate wij Hem (beter) leren kennen. Dat is maar goed ook, want als Zijn grootheid van onze kennis afhankelijk zou zijn, zou het treurig gesteld zijn met Christus.

De nieuwe schepping is volmaakt. Als de nieuwe schepping niet volmaakt is, welke garantie hebben we dan dat die ooit volmaakt zal worden? De oude schepping is onvolmaakt en aan ontwikkeling onderhevig. “Ontwikkeling” (groter/beter worden) is hét kenmerk van de oude schepping. Het is het effect van zuurdesem. Het wordt “opgeblazen” waardoor het méér lijkt te zijn dan het feitelijk is. De oude schepping is altijd in beweging en heeft nooit rust. De nieuwe schepping ontwikkelt zich niet, maar heeft juist rust. De Here Jezus Christus riep: “Het is volbracht”. Dit is het laatste wat Hij als “oude schepping” sprak. Door Zijn opstanding is er een begin gemaakt met de nieuwe schepping, die volmaakt is. Alles wat Hij sindsdien heeft gesproken is nieuwe schepping. Christus hééft alles volbracht, hetgeen inhoudt dat het einddoel bereikt is. Dat einddoel is echter nog niet zichtbaar. De nieuwe schepping zal in de toekomst geopenbaard worden, maar die nieuwe schepping bestaat nu reeds. In de Bijbel wordt weliswaar een voortschrijdende openbaring naar voren gebracht, maar het gaat daarbij niet om “groei”, maar om de openbaring van iets dat er feitelijk al lang was. Christus groeit niet, maar Zijn openbaring schrijdt voort. Christus wordt niet groter, maar Hij kan wel groter worden in het leven van de gelovige, doordat het oude leven van de gelovige minder wordt. Christus wordt echter niet méér dan Hij al was, want Hij kan niet groter worden. De gelovige hééft alles ontvangen en is in Christus volmaakt. Er worden geen voorwaarden bij genoemd.

6 Gelijk gij dan Christus Jezus, den Heere, hebt aangenomen, wandelt alzo in Hem;
7 Geworteld en opgebouwd in Hem, en bevestigd in het geloof, gelijkerwijs gij geleerd zijt, overvloedig zijnde in hetzelve, met dankzegging.
8 Ziet toe, dat niemand u als een roof vervoere door de filosofie, en ijdele verleiding, naar de overlevering der mensen, naar de eerste beginselen der wereld, en niet naar Christus;
9 Want in Hem woont al de volheid der Godheid lichamelijk;
10 En gij zijt in Hem volmaakt, Die het Hoofd is van alle overheid en macht;
11 In Welken gij ook besneden zijt met een besnijdenis, die zonder handen geschiedt, in de uittrekking van het lichaam der zonden des vieses, door de besnijdenis van Christus;
12 Zijnde met Hem begraven in den doop, in welken gij ook met Hem opgewekt zijt door het geloof der werking Gods, Die Hem uit de doden opgewekt heeft.
13 En Hij heeft u, als gij dood waart in de misdaden, en in de voorhuid uws vieses, mede levend gemaakt met Hem, al uw misdaden u vergevende; Kolossenzen 2:6-13

Het “aannemen van Christus lezus” is hetzelfde als “tot geloof komen”, (vergelijk lohannes 1:12) Als iemand tot geloof gekomen is, behoort hij in Hem te wandelen, geworteld en opgebouwd in Hem. (vers 6, 7) De gelovige is in Hem geworteld. Op grond daarvan wordt hij opgebouwd en wordt hij bevestigd in het geloof. De gelovige is door de Heer Zelf geleerd en kan daarom overvloedig zijn in dankzegging, (vers 7) De gelovige moet ervoor waken dat niemand hem als een roof (diefstal) vervoere. “Voeren” is hetzelfde als “leiden”. “Vervoeren” is dus hetzelfde als “verleiden”. Christus staat hier dus tegenover “filosofie”, “ijdele verleiding” en “overlevering der mensen”. Het gaat om de dingen die van oudsher als traditie geleerd worden. De kerkelijke traditie bestond toen weliswaar nog niet, maar die leidt evenmin tot Christus. Wie aan traditie vasthoudt, leert weliswaar veel vanuit die traditie, maar ze leidt niet tot Christus. Een mens moet naar Christus geleid worden. Een mens heeft niets anders nodig, want in Christus woont al de volheid der Godheid lichamelijk. De gelovige is in Hem volmaakt. Wat uit God geboren is, is in Hem en dat is volmaakt, (vers 10) Het nieuwe leven van de gelovige is dus volmaakt. “Volmaakt” wil zeggen dat het einddoel bereikt is. Het is volwassen, namelijk volgroeid. Het is tot volle ontwikkeling gekomen. Zó heeft de gelovige het ontvangen! De gelovige heeft de Goddelijke natuur van Christus ontvangen die volmaakt is. De gelovige ziet slechts de buitenkant en die is zwak en zondig (Galaten 4:13) en heeft zeker zijn doel niet bereikt. De oude mens (de buitenkant) kan nooit het doel zijn. Op grond van de buitenkant zegt men: Het is allemaal nog onvolmaakt. Het oude leven wordt echter niet volmaakt doordat het tot ontwikkeling komt. Het oude leven verdwijnt! Dit wordt in de natuur bijvoorbeeld uitgebeeld door de rups. Die wikkelt zich in een cocon. Na een tijdje gaat die cocon open en verschijnt er een vlinder. Dat is géén baby-vlinder! Het is een volwassen vlinder. We worden niet geacht te weten wat er in de cocon is gebeurd. De rups lijkt dood te zijn in de cocon, maar als die open gaat, komt er toch leven uit te voorschijn. Dat gebeurt doorgaans, wanneer de zon (de Zon der gerechtigheid) schijnt. De cocon is een beeld van ons oude huis dat verbroken wordt. (2 Korinthe 5:1) Als het oude leven afgelegd wordt, wordt het nieuwe leven zichtbaar en dat is volmaakt.

Tot wasdom komen

Als iemand vandaag een gelovige wordt, leeft hij morgen nog niet als gelovige. Er is tijd voor nodig. Dat komt niet omdat het nieuwe leven dat hij ontvangen heeft onvolmaakt is, maar omdat zijn oude mens onvolmaakt is en nog veel te sterk is. Waar de oude mens geoefend blijft worden, zal het nieuwe leven niet naar buiten komen. In dat geval heeft het nieuwe leven geen uitwerking in het leven van die gelovige. Dat komt niet omdat het nieuwe leven onvolmaakt is, maar omdat het nieuwe leven in een onvolmaakt vat zit. Voor het openbaar worden van het leven van Christus in de gelovige moet de oude mens verdwijnen. Naarmate de oude mens verdwijnt (zwakker wordt), kan/zal Christus meer gestalte krijgen in die oude mens. Daarom roemde Paulus in zwakheid, omdat Gods kracht in zijn zwakheid wordt volbracht. (2 Korinthe 12:9) Paulus kreeg eerst het leven van Christus in zich. Vervolgens moest hij alles afleggen om alsnog Christus te gewinnen. Hij legde de aardse dingen niet af, opdat hij het leven van Christus kon ontvangen. Hij moest het afleggen, opdat Christus groter in hem kon zijn. Christus werd in objectieve zin niet groter, want Hij is reeds uitermate groot. In objectieve zin werd Paulus kleiner. “Paulus” betekent “klein”, “gehinderd”, “belemmerd”. Naar de normen van de wereld had hij zeer groot kunnen worden, maar hij bleef klein. Hij was voor zijn leeftijd al groot, maar hij gaf alles op en werd steeds kleiner, omdat Christus daardoor groter in hem zou worden. Johannes de Doper zei:

Hij moet wassen, maar ik minder worden. Johannes 3:30

Hij zei niet: “Hij moet wassen”, maar: “Hij moet wassen, maar ik minder worden”. Christus werd groter doordat Johannes minder werd. Johannes stierf zelfs. Het gaat hier om relatieve zaken. Geestelijke groei is in feite de groei van de uitwerking van de Geest in het leven van de gelovige. De uitwerking van die kracht kan toenemen. Dat gebeurt niet, doordat die Geest/kracht groter wordt, maar doordat de gelovige zijn eigen kracht opgeeft. De gelovige behoort zijn leven in de praktijk ondergeschikt te maken aan het werk van Christus. Daartoe is het noodzakelijk dat hij leert verstaan welke de goede en welbehagelijke wil van God is. (Romeinen 12 : 2) Naarmate hij die wil kent, kan hij in overeenstemming met die wil leven. Daarom is het van belang dat de gelovige wat leert. Dat behoren geen menselijke tradities en dergelijke te zijn, maar de wil van God. -info-   Het gaat om wat God wil doen. Als een gelovige dat niet weet, zal hij nooit weten wat God met zijn leven wil. Hij behoort Christus te leren kennen en daarmee ook de kracht van Zijn opstanding.

De Heer hééft ons alles gegeven. (Éfeze 1:3) Het is wel mogelijk dat de gelovige niet precies weet wat hij heeft ontvangen. Hij kan wel groeien in het besef van de dingen die hij ontvangen heeft. De gelovige moet leren welke rijkdommen hij in Christus ontvangen heeft. Veel van die rijkdommen weet hij aanvankelijk niet te waarderen, omdat hij niet weet wat hij ermee moet. Op een bepaald moment leert hij echter wat hij ermee moet. De gelovige kan dus groeien in inzicht in de rijkdommen die God hem geschonken heeft. Hij leeft uit de uitnemende rijkdom van Zijn genade. (Éfeze 2 en 3) De gelovige dient vanuit de zekerheden uit het Woord van God te leven, zoals:

  •  hij is wedergeboren
  •  hij heeft Goddelijk leven ontvangen
  •   hij is verlost
  •  hij is verzoend
  •  hij is gerechtvaardigd
  •  hij is geplaatst    in de    hemel
  •  hij leeft in gemeenschap met de Heer

Paulus wijst er steeds opnieuw op, omdat het een strijd is om deze dingen vast te houden. Alle omstandigheden in de zienlijke wereld tonen de gelovige namelijk voortdurend iets anders. Hij behoort echter niet door aanschouwen te wandelen, maar door geloof. (2 Korinthe 5:7) De gelovige leeft vanuit geloof in het Woord van God! Christus is volmaakt en de gelovige is in Hem volmaakt. (Kolossenzen 2:10) Er worden geen voorwaarden gesteld. Het enige wat nodig was, is Christus en de gelovige heeft Zijn leven ontvangen. Dat dient een gelovige te weten en te geloven. Vervolgens behoort hij Christus de vrijheid te geven in zijn leven, zodat Hij over zijn tijd, gaven en dergelijke kan beschikken en zodat Hij zijn lichaam kan gebruiken als instrument der gerechtigheid. (Romeinen 6:13) De Heer wil een gelovige gebruiken; primair het hart en de mond, opdat het Woord gesproken zou kunnen worden. De gelovige hoeft zich dus alleen maar beschikbaar te stellen aan de Heer, opdat Hij Zijn werk kan doen. Dat is geen groei, maar het is de uitwerking van Zijn kracht in hem. Het is de bedoeling dat Christus groter wordt in onze gedachten. Wij leren Hem beter kennen naarmate wij de Schrift bestuderen. Daardoor komt Hij vaker voor in ons denken en in ons spreken. In dié zin wordt Hij groter, omdat Hij ons denken steeds meer vult.

Als het over groei gaat, dan gaat het over de groei van de Gemeente als geheel. Dat komt overeen met de bouw van de tempel. Het kan ook op de groei van de kennis van het Woord van God betrekking hebben. Er wordt slechts éénmaal over de letterlijke groei van de gelovige gesproken.

En, als nieuwgeborene kinderkens, zijt zeer begerig naar de redelijke onvervalste melk, opdat gijdoor dezelve moogt opwassen; 1 Petrus 2:2

Het gaat hier over mensen die net zijn wedergeboren. Zij dienen op te groeien. Dit is niet de normale situatie. Het gaat hier om een uitzonderlijke situatie van het kind dat net geboren is. Die situatie is slechts van korte duur. Wij dienen tot kennis van Christus te komen, opdat wij niet meer kinderen (onmondigen) zouden zijn. (Éfeze 4:14) Er zijn mensen die weliswaar de Bijbel hanteren, maar zij doen dit slechts om hun eigen doelstelling (zichzelf) te prediken. Dit wordt hier “wind van leer” (leerstellige stroming) genoemd. “Wind” is de vertaling van het Griekse woord “anemos” dat “stroming” betekent. Het gaat om bedriegerij van mensen. Deze mensen doen dat niet in onwetendheid, maar uit arglistigheid. Zij willen anderen bewust tot dwaling brengen. Hiervoor gebruikt men de Bijbel! Wie tot kennis van Christus komt, zal de waarheid betrachten in liefde. (Éfeze 4:15) Liefde wijst opnieuw op eenheid. Waarheid leidt eveneens tot eenheid. Wanneer er naast de waarheid iets anders gebracht wordt, is dat de leugen en dat leidt tot verdeeldheid. Eén leugen leidt vaaktot zeer veel andere leugens om die eerste leugen overeind te houden. Waarheid is één, want dé Waarheid is Christus.

Gelovigen dienen in elke zin op te wassen (groeien) in Hem die het Hoofd is: Christus. (Éfeze 4:15) Het gaat daarbij niet om de individuele groei van de gelovige. Het gaat nog steeds om de algemene groei van het Lichaam van Christus. Christus is namelijk het Hoofd van Zijn Lichaam, de Gemeente. Door het Hoofd wordt het gehele Lichaam bekwaam samengevoegd en vastgemaakt. (Éfeze 4:16) Het lichaam ontvangt zijn groei mede door de werking van elk lid van dat lichaam. Het gehele lichaam ontvangt op die wijze zijn groei (wasdom). Die opbouw gebeurt vanuit liefde. Uiteraard komt die groei tot stand via het werk aan de individuele gelovigen, maar dat is niet het doel. Het doel is de opbouw van de Gemeente als geheel. De leden dragen elk hun eigen verantwoordelijkheid om daaraan bij te dragen. Dit betekent dat ieder lid zijn eigen plaats in het Lichaam van Christus behoort in te nemen. Dat is het middel, niet het doel. Dat doet hij niet om er zelf beter van te worden, maar ter wille van de opbouw van het Lichaam van Christus. Daarvan mag hij zich door niets of niemand laten afhouden. Deze gedachte brengt Paulus ook in de brief aan de Filippenzen naar voren.

5 Want dat gevoelen zij in u, hetwelk ook in Christus Jezus was;
6 Die in de gestaltenis Gods zijnde, geen roof geacht heeft Gode even gelijk te zijn;
7 Maar heeft Zichzelven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is den mensen gelijk geworden;
8 En in gedaante gevonden als een mens, heeft Hij Zichzelven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, ja, den dood des kruises.
9 Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd, en heeft Hem een Naam gegeven, welke boven allen naam is;
10 Opdat in de Naam van Jezus zich zou buigen alle knie dergenen, die in den hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn.
11 En alle tong zou belijden, dat Jezus Christus de Heere zij, tot heerlijkheid Gods des Vaders. Filippenzen 2:5-11

Christus heeft Zich uitermate vernederd op grond van Zijn gevoelen, (gezindheid; Filippenzen 2:5) Zijn vernedering was een uitdrukking en een bewijs van Zijn gezindheid. Het resultaat daarvan is dat God Hem uitermate verhoogd heeft. Hij heeft de Naam boven elke naam ontvangen. Dat is tot heerlijkheid van God. (Filippenzen 2:11) Elke lering die afbreuk doet aan de heerlijkheid van God, is een anti-christelijke leer. De gelovige dient dezelfde gezindheid te hebben als Christus. Dit betekent dat hij bereid moet zijn zichzelf te vernederen en de gestalte van een dienstknecht aan te nemen. Hij moet bereid zijn om eventueel voor de Heer te sterven. Wie die gezindheid heeft, zal verhoogd worden. Wat dit in de praktijk inhoudt, legt Paulus in het vervolg van dit hoofdstuk uit. Hierbij wordt de Here Jezus Christus als voorbeeld aangehaald.

Loon en kroon

12 Alzo dan, mijn geliefden, gelijk gij te allen tijd gehoorzaam geweest zijt, niet als in mijn tegenwoordigheid alleen, maar veelmeer nu in mijn afwezen, werkt uws zelfs zaligheid met vreze en beven;
13 Want het is God, Die in u werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen.
14 Doet alle dingen zonder murmureren en tegenspreken;
15 Opdat gij moogt onberispelijk en oprecht zijn, kinderen Gods zijnde, onstraffelijk in het midden van een krom en verdraaid geslacht, onder welke gij schijnt als lichten in de wereld;
16 Voorhoudende het woord des levens, mij tot een roem tegen den dag van Christus, dat ik niet tevergeefs heb gelopen, noch tevergeefs gearbeid. Filippenzen 2:12-16

Gelovigen worden opgeroepen om hun zaligheid te bewerken met vrees en beven, (vers 12) “Zaligheid” is de term voor alles wat wij van God ontvingen, ontvangen en zullen ontvangen. Het slaat op alle zegeningen. Het wijst niet alleen op het leven en de godzaligheid, (2 Petrus 1:3) maar het omvat alles wat tot het leven en de godzaligheid behoort. “Zaligheid” wijst dus niet alleen op de wedergeboorte, maar ook op het loon dat de gelovige eventueel zal ontvangen. Hier wordt niet over de wedergeboorte gesproken. Hier wordt namelijk aan gelovigen geschreven en die zijn reeds wedergeboren. Wij kunnen onze wedergeboorte niet bewerken, omdat die geboorte uit God is. “Zaligheid” slaat hier dus op zaken die op de wedergeboorte volgen. Het gaat hier om “werk”, wat inhoudt dat men er loon voor ontvangt, (vergelijk Romeinen 11:6) Wedergeboorte (het eeuwige leven) is geen loon, want het is de genadegift van God. (Romeinen 6:23) Het gaat hier om het verwerven van een kroon. De Bijbel spreekt over hetgeen God door het lichaam van de gelovige heeft kunnen doen. (2 Korinthe 5:10) In dat geval wordt er over kronen gesproken. Het geeft aan dat hij deel heeft aan de erfenis van Christus.

“Vreze en beven” geeft aan dat men iets doet uit onderworpenheid aan de Opdrachtgever. “God vrezen” betekent dat men zich de mindere acht van God en zich dus aan Hem onderwerpt. Wij kunnen de Heer alleen dienen, wanneer wij de Heer als Heer erkennen. Het gaat niet om de werken van de gelovigen, want het zijn de werken Gods. Wij doen het niet uit eigen initiatief, want dan is het geen werk en ontvangen wij dus ook geen loon. Wij dienen ons te onderwerpen aan de leiding van de Heer. Die leiding, voor zover die er is, wordt niet van tevoren gegeven. Aan de ene kant staat de wil van de gelovige en aan de andere kant staat de algemene wil van God. Wanneer de gelovige een kant opgaat die in strijd is met de wil van God, terwijl hij wel de wil van God wil doen, dan corrigeert God hem. Als de gelovige een bepaalde kant opgaat en hij wil niet anders, dan grijpt God niet in. De gelovige heeft niet de verplichting om uit geloof te leven. God nodigt hem daarwel toe uit, maar Hij dwingt niemand. Wie als gelovige zelf zijn route wil uitstippelen, wordt daarin niet gehinderd. Hij komt wel dezelfde hindernissen tegen die ongelovigen ook tegenkomen bij het uitstippelen van hun route. Meestal stelt men zijn doel te ver, omdat men hoogmoedig is. Wie werkelijk de wil van God wil doen, wordt op die weg geleid.

Paulus leefde niet bewust in opstand tegen God toen hij op de weg naar Damascus door de Heer werd gegrepen. God riep hem een halt toe, omdat Paulus meende dat hij een Gode welbehaaglijk werk deed door de Gemeente te vervolgen. Hij was misleid door zijn leraren die hem de verkeerde dingen hadden geleerd. Hij was nog jong en had nog geen gelegenheid gehad om de verschijnselen in deze wereld te onderzoeken. Hij was misleid, maar hij wilde God dienen. Hij kende grote delen van het Oude Testament uit het hoofd, maar hij kende de Heer niet. God leidt een gelovige alleen als die gelovige geleid wil worden, namelijk als hij de wil van de Heer wil doen. De wil van de Heer is vaak heel anders dan wij denken. Daardoor is het vaak niet zo eenvoudig om de leiding van de Heer te verstaan. Zeker in onze dagen is dat moeilijk, omdat de Heer Zich verbergt. Het wordt nog veel moeilijker, wanneer een gelovige de Schrift niet kent. De Heer geeft leiding, opdat wij in alle waarheid geleid zouden worden. God heeft ons Zijn Geest gegeven die ons in de gehele waarheid zal leiden. (Johannes 16:13) Diezelfde Geest hebben wij ontvangen, opdat wij zouden weten wat ons van God geschonken is. (1 Korinthe 2:9-12) De Heer leidt ons wanneer wij de waarheid zoeken. Wie de waarheid zoekt, zal die waarheid vinden. Wat een gelovige als oude mens hier op aarde doet, is zeer de vraag. Er wordt in de Bijbel niets over gezegd. Wij weten niets over het aardse leven van de apostelen, omdat dat niet onderhevig was aan Gods leiding. Wij leven nog vanuit dat oude lichaam en wij danken God ervoor dat Hij ons dat oude lichaam gelaten heeft. We dienen er echter wel rekening mee te houden dat dit oude lichaam voor God dood is.

God leidt ons in de waarheid. Wat het oude leven betreft, krijgen we slechts adviezen. Die zouden niet nodig zijn als God ons in elke stap zou leiden. Wanneer wij het Woord van God door mogen geven, hoeven wij ons niet druk te maken wat wij moeten zeggen, want de Heer belooft dat Hij ons de woorden in de mond zal geven. (Jesaja 51:16) Dat kunnen alleen woorden zijn die wij in ons hart hebben. Als de gelovige het Woord van God niet in zijn hart heeft, kan God Zijn Woord niet in de mond van die gelovige geven. Daarom dient men het Woord van God te kennen, want wie het Woord van God niet kent, kan er ook niet over spreken. De Heer geeft niemand rechtstreeks woorden vanuit de hemel, want dan zou het profetie zijn. De gave van profetie wordt al eeuwenlang, (sinds 1 Korinthe 14) niet meer gegeven.

Wie het Woord van God in zijn hart heeft, wordt door de Heer geleid in het spreken van het Woord van God. Ten aanzien van de praktische levenswandel van de gelovige is leiding zeldzaam. De Bijbel geeft alleen adviezen ten aanzien van de levenswandel. De gelovige dient zelf zijn keuze te maken, want hij staat in de vrijheid. Hij heeft de vrijheid om het leven van zijn oude mens in te richten, zoals hij dat zelf wil. Het belangrijkste advies dat de Heer daarbij geeft, is: stelt uw lichamen tot een levend, heilig en voor God welbehaaglijk offer. (Romeinen 12:1) Wie dat doet, wordt (op de één of andere wijze) in het geestelijk werk van God betrokken. Als de gelovige dat wil, leidt God hem in Zijn waarheid. Wie de Bijbel bestudeert om een antwoord te vinden op een praktisch probleem in zijn leven, zal daarin niet geleid worden. Hij is namelijk op een verkeerde manier met het Woord van God bezig. Hij kan op een bepaald moment wel bij God aankloppen, omdat hij een praktisch probleem heeft waar hij antwoord op wil hebben, maar zo werkt het niet. Hij meent het vast heel serieus, maar God geeft geen antwoord. Op dié manier hoort men de Heer namelijk niet te benaderen.

Het werk van de Heer en Zijn wil horen in het leven van de gelovige centraal te staan. De gelovige hoort te vragen: “Heer wat wilt U?” Dat dient hij niet te vragen als hij in de problemen zit, maar vér daarvoor. De gelovige dient de wil van de Heer te leren kennen vanuit Zijn Woord. Dat doet hij niet met het oog op zijn eigen, oude leven, maar omdat hij de Heer liefheeft. De gelovige kan met zijn vragen bij de Heer terecht, maar die vragen horen op het werk van de Heer gericht te zijn en niet op zijn eigen, oude leven. Wie daarin geïnteresseerd is, zal door God daarin geleid worden. In dat geval kan het voorkomen dat de Heer – ter wille van Zijn werk – toch voorziet in de noden van de oude mens van die gelovige. Dat is echter nooit het doel. Het is slechts bijzaak en de gelovige heeft nooit de garantie, dat de Heer het zal doen.

Vele oprechte gelovigen zijn lichamelijk gehandicapt. Naar menselijke maatstaven worden wij gehinderd om God te dienen. Deze gelovigen zouden graag genezen willen worden; óók om te Heer te dienen. De Heer geneest hen niet, omdat Hij er geen belang bij heeft. God wordt ook via de oude schepping en via onze oude lichamen verheerlijkt. Feitelijk is het tot groter heerlijkheid van God als Hij door een ziek lichaam wordt verheerlijkt. God doet alle dingen meewerken ten goede voor degenen die Hem liefhebben. (Romeinen 8:28) Dit betekent dat God niet actief leiding geeft in het leven van de gelovige. Wie de Heer van harte liefheeft en Hem wil dienen die weet dat alle dingen meewerken ten goede. God zal de dingen die in zijn leven gebeuren, ten goede gebruiken. Wanneer zo’n gelovige de verkeerde weg opgaat, dan zal God hem van die verkeerde weg afhalen. Het kan zelfs voor komen dat God hem die verkeerde weg laat gaan, maar ook dan zal God dat doen meewerken ten goede.

Het doel is altijd de verheerlijking van Christus. Als iets meewerkt ten goede, dan is het dus gericht op de verheerlijking van Christus. Vele dingen kunnen aan die verheerlijking bijdragen. Dat geldt niet alleen voor de zondaar die tot geloof komt, maar ook de zondaar die het Woord van God afwijst. (2 Korinthe 2:14-16) Het gaat erom dat het Woord van God gepredikt wordt. Daarbij is het niet van belang hoe de mens daarop reageert, want in alle gevallen wordt God verheerlijkt. Dit alles heeft tot gevolg dat wij onder alle omstandigheden troost hebben.

Een onderwerp dat hier direct mee te maken heeft, is gebed. Als God ons in elke stap van ons leven zou leiden waarom zouden we dan vragend bidden? We hoeven de Heer niet om leiding te bidden, als Hij ons in iedere stap zou leiden. We dienen bij elke stap zelf te beslissen welke kant we opgaan. We dienen ons bij iedere stap af te vragen of wij de Heer ermee dienen of niet. In de meeste gevallen weten we echter niet of we de Heer ermee dienen of niet. Wij danken de Heer ervoor dat Hij ons in de waarheid leidt die wij zoeken. Onze interesse gaat vaak uit naar onze oude mens. God is in Christus geïnteresseerd. Als wij Hem willen dienen, dan heeft God ook interesse voor ons en onze oude mens. Het is echter zeer de vraag of Hij daarin dingen zal veranderen. De Heer zorgt voor ons, maar dat geldt alleen binnen de gevangenis waarin wij ons bevinden. Jozef zorgde voor degenen die bij hem in de gevangenis zaten. (Genesis 40) Ze bleven echter wel in de gevangenis. Onze gevangenis is in de eerste plaats de Gemeente. Aan de andere kant zijn wij in ons lichaam gebonden. Dat lichaam (onze oude mens) is onze begrenzing.

De Heer stelt ons in de vrijheid (Galaten 5:1,13) en alle dingen zijn ons geoorloofd. (1 Korinthe 6 :12; 10:23) We dienen te staan in de vrijheid waarmee Christus ons vrijgemaakt heeft. Vervolgens kunnen we niet zeggen dat God verder elke stap in ons leven bepaalt, want dat is tegenstrijdig. Wij weten dat alle dingen meewerken ten goede. Wij danken de Heer dat Hij ons met onze begrensde capaciteiten de genade heeft gegeven om een plaats in te nemen in Zijn werk. Vanuit dat denken hebben we rust. God is het die in u werkt, zowel het willen als het werken. (Filippenzen 2:13) God geeft ons eerst de wil om iets te doen. Die wil komt dus niet uit onszelf, maar God geeft die wil. Vervolgens geeft Hij ons ook de mogelijkheid om die wil te doen. Als wij wel de wil hebben, maar er doen zich geen mogelijkheden voor om die wil ten uitvoer te brengen, dan is de kans groot dat die wil niet door God bewerkt is. Als God de dingen in ons bewerkt, dan geeft Hij ook de mogelijkheden om het uit te voeren. Wij dienen alles te doen zonder murmureren en tegenspreken. (Filippenzen 2:14) Wat op onze weg gebracht wordt, doen wij; zonder protesteren. Als wij iets zouden willen en wij krijgen daartoe ook de kans, dan moeten we het ook doen. Het gaat hierbij wel om de goede werken die God voorbereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen. (Éfeze 2:10) Het gaat om de werken waar wij van Godswege loon voor zullen ontvangen.

Als een gelovige zegt dat hij door God geleid wordt, dan kan een andere gelovige dat nooit ontkennen. De gelovige die zegt dat hij geleid wordt, kan het vanuit de Schrift echter niet bewijzen. Hij kan wel geloven dat het zo is, maar het is eigenlijk niet verantwoord dat hij het zegt. Als de gelovige de Heer wil dienen, dan zullen alle wegen die hij gaat, wegen des HEEREN blijken te zijn. Dit geldt alleen voor degenen die de Heer wil dienen; zonder voorbehoud. Het kromme en verdraaide geslacht (Filippenzen 2:15) houdt zichzelf zijn eigen woord voor. Het gaat daarbij om de eigen werken. De gelovige houdt echter het Woord van God voor ogen. (Filippenzen 2:16) Hij heeft het Woord van God in zijn hart. Daarmee wandelt hij vanuit de wil om de Heer te dienen. Vanuit die wil doet hij wat zijn hand vindt om te doen, levend vanuit de zekerheid dat God alle dingen doet meewerken ten goede. In Filippenzen 3 vinden wij Paulus als voorbeeld voor de gelovigen.

4 Hoewel ik heb, dat ik ook in het vlees betrouwen mocht; indien iemand anders meent te betrouwen in het vlees, ik nog meer;
5 Besneden ten achtsten dage, uit het geslacht van Israël, van den stam van Benjamin, een Hebreeër uit de Hebreeën, naar de wet een Farizeeër;
6 Naar den ijver een vervolger der Gemeente; naar de rechtvaardigheid, die in de wet is, zijnde onberispelijk.
7 Maar hetgeen mij gewin was, dat heb ik om Christus’ wil schade geacht.
8 Ja, gewisselijk, ik acht ook alle dingen schade te zijn, om de uitnemendheid der kennis van Christus Jezus, mijn Heere; om Wiens wil ik al die dingen schade gerekend heb, en acht die drek te zijn, opdat ik Christus moge gewinnen.
9 En in Hem gevonden worde, niet hebbende mijn rechtvaardigheid, die uit de wet is, maar die door het geloof van Christus is, namelijk de rechtvaardigheid, die uit God is door het geloof;
10 Opdat ik Hem kenne, en de kracht Zijner opstanding, en de gemeenschap Zijns lijdens, Zijn dood gelijkvormig wordende;
11 Of ik enigszins moge komen tot de wederopstanding der doden.
12 Niet dat ik het alrede gekregen heb, of alrede volmaakt ben; maar ik jaag er naar, of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepen ben.
13 Broeders, ik acht niet, dat ik zelf het gegrepen heb.
14 Maar een ding doe ik, vergetende, hetgeen achter is, en strekkende mij tot hetgeen voor is, jaag ik naar het wit, tot den prijs der roeping Gods, die van boven is in Christus Jezus. Filippenzen 3:4-14

Het ging Paulus om de uitnemende kennis van Christus, (vers 8) Paulus rekende alle dingen van zijn oude mens schade en drek te zijn, want hij rekende anders dan de wereld. Wat voor de wereld winst is, is voor de gelovige schade en dus legde Paulus het af. Hij wilde Christus gewinnen. Dit betekent dat Christus zijn winst zou zijn. Wat hem naar de mens winst was, heeft hij schade geacht ter wille van Christus. Paulus strekte zich dus uit naar iets dat hij nog niet had. (vers 12) Paulus vergat wat achter hem was en hij strekte zich uit naar wat voor hem was. Dat deed hij door alles wat hem gewin was schade en drek te achten. Hij strekte zich uit naar Christus door de dingen die hem van nature gewin waren weg te doen. Christus kreeg dus gestalte in Paulus doordat Paulus zelf een stapje terug deed. Hij strekte zich uit naar het toekomende door het tegenwoordige weg te doen. “Vergetende hetgeen achter is” is hetzelfde als “het voor schade en drek houden van hetgeen gewin was”. In het verleden kon Paulus in het vlees roemen, maar sinds hij tot geloof gekomen was, heeft hij dat allemaal opgegeven.

Het doel van het leven van de gelovige is dat Christus in hem niet belemmerd wordt door de eigen oude natuur van de gelovige. Er is dus geen sprake van een ontwikkeling (evolutie) van Christus, maar van een devolutie van de gelovige. De ontwikkeling in het leven van de gelovige is volgens de Schrift dat zijn oude mens langzamerhand geen invloed meer heeft. Dat heeft tot gevolg dat hij langzamerhand nog slechts één identiteit overhoudt, namelijk Christus. De beste manier om dat te doen, is om met Christus bezig te zijn. Daarmee krijgt Christus de eer en daarmee wordt de oude mens veronachtzaamd.

17 Weest mede mijn navolgers, broeders, en merkt op degenen, die alzo wandelen, gelijk gij ons tot een voorbeeld hebt
18 Want velen wandelen anders; van dewelken ik u dikmaals gezegd heb, en nu ook wenende zeg, dat zij vijanden des kruises van Christus zijn;
19 Welker einde is het verderf, welker God is de buik, en welker heerlijkheid is in hun schande, dewelken aardse dingen bedenken.
20 Maar onze wandel is in de hemelen, waaruit wij ook den Zaligmaker verwachten, namelijli den Heere Jezus Christus;
21 Die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat hetzelve gelijkvormig worde aan Zijn heerlijk lichaam, naar de werking, waardoor Hij ook alle dingen Zichzelven kan onderwerpen. Filippenzen 3:17-21

Letterlijk staat er in Filippenzen 3:17: “Weest mijn mede-navolgers,…”. We dienen uiteraard navolgers van Christus te zijn, zoals we in Filippenzen 2 hebben gezien. Wij hebben Paulus daarin als voorbeeld, want hij was een navolger van Christus. (1 Korinthe 11:1) Er zijn ook gelovigen die ánders wandelen. Zij doen hun eigen werken en volgen hun eigen wil. Zij doen de wil van het vlees en van de gedachten. (Éfeze 2:3) Paulus zegt het wenende, omdat zij vijanden van het kruis van Christus zijn. Dit houdt in dat zij de betekenis van het kruis niet kennen. De praktische consequentie van de dood van de Here Jezus Christus aan het kruis van Golgotha is dat wij der wereld gestorven zijn en dat de wereld voor ons gestorven is. (Galaten 6:12-14) Dit betekent dat wij onze belangstelling niet op de wereld behoren te richten. Deze vijanden van het kruis van Christus bedenken aardse dingen. (Filippenzen 3:19) Erworden hier geen specifieke zonden genoemd, omdat het om het verkeerde denken gaat en niet om verkeerde handelingen. Wie aardse dingen bedenkt, is niet of onvoldoende veranderd door de vernieuwing van het denken. (Romeinen 12:2) Dé grote verandering in het leven van de gelovige is de verandering in het denken. Het denken van de gelovige verandert van een denken dat op aardse zaken is gericht in een denken dat op de hemelse dingen gericht is. (Kolossenzen 3 :1, 2)

Gelovigen dienen hun zinnen (hun denken) te oefenen. (Hebreeën 5:14) Dat doen zij door de vaste spijs tot zich te nemen. Aanvankelijk nemen zij melk tot zich, maar dat is slechts voor een zeer korte tijd. Al heel snel dient ervan melk overgeschakeld te worden op vaste spijs. De vaste spijs is voor de volmaakten (volwassenen). Zij hebben hun denken door de vaste spijs geoefend. De vaste spijs spreekt over de geestelijke/onzienlijke zegeningen die wij van God hebben ontvangen. Veel gelovigen houden zich bezig met de melk en willen daarom aardse/zienlijke zegeningen ontvangen. Die zijn er slechts in geringe mate. Hierdoor gaan gelovigen er vaak toe over om zelf allerlei zegeningen te bedenken die zij van God zouden hebben ontvangen, terwijl dat niet het geval is. Men is op de vergankelijke dingen gericht, maar die zijn van tijdelijke aard, evenals onze eigen oude mens. leder mens gaat op een bepaald moment dood. Men kan wel genezen worden van bepaalde ziekten, maar men verliest uiteindelijk het aardse leven. De wandel (het burgerschap) van de gelovigen is in de hemelen, op grond waarvan zij de Zaligmaker verwachten. (Filippenzen 3:20) Degenen die de aardse dingen bedenken, wandelen gericht op de aarde. Ze zijn actief in de wereld, omdat ze menen dat zij daar rechten en plichten hebben. De gelovigen van de huidige bedeling horen echter in de hemel thuis en zij dienen daarop gericht te zijn, want daar hebben zij rechten en plichten.

“Waaruit” in vers 20 betekent feitelijk “op grond waarvan” en het wijst op ons burgerschap (onze wandel). Op grond van dat burgerschap verwachten wij onze Zaligmaker, de Here Jezus Christus. De Heer zal namelijk letterlijk afdalen vanuit de hemel om ons tot Zich te trekken. (1 Thessalonicenzen 4:13-18) De gelovige is op de hemel gericht, omdat hij daar zijn domicilie heeft. (Éfeze 2:6) Daarom ligt zijn toekomst daar. Het is dus juist om te verwachten dat de Heer zal komen om ons ook lichamelijk naar de hemel te brengen. In afwachting daarvan richten wij onze blik omhoog, wandelend vanuit het burgerschap dat wij in de hemel hebben. De Heer wordt hier Zaligmaker genoemd, omdat Hij uit de hemel komt om ons zalig te maken. Wij verwachten de Here Jezus Christus, maar Hij komt in Zijn hoedanigheid van Zaligmaker. Als Hij op de wolken komt om de gemeente tot Zich te halen, dan komt Hij om ons zalig te maken (ons het loon te geven). Wij hebben onze zaligheid bewerkt met vreze en beven en dus is er loon voor ons weggelegd. Wij leven hier weliswaar nog in een vernederd lichaam, maar dat is slechts van tijdelijke aard, want wij zullen een ander lichaam ontvangen dat aan Zijn verheerlijkt lichaam gelijk zal zijn. (Filippenzen 3:21) Dit gebeurt bij de opname van de Gemeente.

De Heer is Degene die alle dingen aan Zich onderwerpt. Alle dingen zijn reeds aan Hem onderworpen, maar dat wordt nu nog niet gezien. (Hebreeën 2:8) In de toekomst zal dat geopenbaard worden. Onze oude lichamen zijn niet aan Hem onderworpen. Daarom worden zij veranderd, opdat zij aan Hem onderworpen zullen zijn. Er zijn twee machten die in ons leven werken. Aan de ene kant is dat de zonde en aan de andere kant is dat Christus. Beide oefenen macht uit over ons lichaam. Ons lichaam is een aarden vat en het onderwerpt zich niet aan de wet Gods, omdat het daartoe niet in staat is. (Romeinen 8) Ons lichaam is nog niet verlost. Het kent beperkingen. Het is een bijzondere genade van God dat Hij ons zondige lichaam wil gebruiken. Het oude lichaam is voor Hem gestorven. Toch gebruikt Hij het, zodat ook dat ten goede meewerkt. Hij zal ons lichaam veranderen. “Veranderen” heeft tevens de betekenis van “verwisselen”. De oude schepping wordt zodanig veranderd dat het een nieuwe wordt. Aan de andere kant wordt de oude schepping weggenomen en vervangen dooreen nieuwe. Dit is geen tegenstelling. De oude schepping wordt weggenomen doordat hij anders wordt. De oude schepping wordt omgezet in een nieuwe. In de oude schepping is er goud en in de nieuwe schepping zal er ook goud zijn. Dat goud van de nieuwe schepping is echter veranderd, want het is doorzichtig geworden. (Openbaring 21:18) Dit principe geldt voor alles in de nieuwe schepping. In de nieuwe schepping bestaan geen schaduwen, omdat alles licht doorlaat. Er is niets meer wat verborgen is, want alles is geopenbaard. Het licht wordt door niets meer tegengehouden, zoals in de oude schepping het geval is.

Bij de opname van de Gemeente gaan alle gelovigen van de Gemeente naar de hemel; in een zichtbaar lichaam. Het is ons eigen lichaam, maar op het moment van de opname zal dat lichaam veranderd blijken te zijn. De gelovigen laten geen lichaam achter. Toen de Heer op de berg der verheerlijking een verheerlijkte gedaante kreeg, lag Zijn oude lichaam niet ergens op de grond of iets dergelijks. Het was hetzelfde lichaam. De Heer verscheen na Zijn opstanding. Het graf was leeg! Hij had een hemels lichaam. Dat was Zijn oude lichaam dat veranderd was. Het nieuwe lichaam had kenmerken van het oude, maar het was een ander lichaam. Wij leven nu nog in een vernederd lichaam, maar wij leven uit de verwachting dat ons lichaam veranderd zal worden bij de opname van de Gemeente. Dan worden wij verlost van ons lichaam. (Romeinen 8:23) De Heer heeft reeds een verheerlijkt lichaam. Wij zullen een lichaam ontvangen dat aan Zijn verheerlijkt lichaam gelijk zal zijn. (1 Johannes 3:2) Dat gebeurt op grond van de kracht van Zijn opstanding. Gelovigen wandelen in overeenstemming met het voorbeeld van de Here Jezus Christus en het voorbeeld van de apostel Paulus. We nemen een vernederde positie in en wachten op onze toekomstige verhoging in Christus.

4 Verblijdt u in den Heere te allen tijd; wederom zeg ik: Verblijdt u.
5 Uw bescheidenheid zij allen mensen bekend. De Heere is nabij.
6 Weest in geen ding bezorgd; maar laat uw begeerten in alles, door bidden en smeken, met dankzegging bekend worden bij God;
7 En de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw zinnen bewaren in Christus Jezus.
8  Voorts, broeders, al wat waarachtig is, al wat eerlijk is, al wat rechtvaardig is, al wat rein is, al wat liefelijk is, al wat wel luidt, zo er enige deugd is, en zo er enige lof is, bedenkt datzelve;
9 Hetgeen gij ook geleerd, en ontvangen, en gehoord, en in mij gezien hebt, doet dat; en de God des vredes zal met u zijn. Filippenzen 4:4-9

De gelovige wordt hier opgeroepen om zich altijd te verblijden. Dat kan hij, omdat hij de blijde boodschap heeft ontvangen en omdat hij daaruit leeft. Hij heeft de blijde boodschap van het nieuwe verbond ontvangen en daaruit leeft hij. Als het een gelovige aan blijdschap ontbreekt, komt dat meestal omdat hij niet vanuit het nieuwe verbond (de genade en de waarheid; Johannes 1:17) leeft, maar zich onder het oude verbond (de wet en de leugen) heeft laten plaatsen.

“Bescheidenheid” betekent “soepelheid”. (Filippenzen 4:5) Het geeft aan dat men over aanpassingsvermogen beschikt. Men weet zich aan de omstandigheden aan te passen. Het is een synoniem voor nederigheid en zachtmoedigheid. De gelovige zou zich moeten kunnen aanpassen, zoals de Heer dat ook deed. Het betekent niet dat men zich aan de omstandigheden moet onderwerpen. De Heer is nabij, hetgeen inhoudt dat wij ons in de eerste plaats aan de Heer moeten aanpassen. Als de Heer ons Zijn zaken openbaart, dan dienen wij ons daaraan te onderwerpen en ons aan Zijn denken aan te passen. Wij passen ons niet alleen aan de Heer en aan Zijn Woord aan, maar ook aan de omstandigheden. De gelovige kan zich permitteren om zich aan te passen, omdat hij niet onder een wet leeft.

Gelovigen hoeven in niets bezorgd te zijn. (Filippenzen 4:6) Wanneer een gelovige wel bezorgd is, is dat een gevolg van zijn gevoelens. Hij kan zich zorgen maken over de zaken waarvoor hij zich verantwoordelijk voelt. Vaak zijn wij bezorgd over zaken waarvoor wij helemaal niet verantwoordelijk zijn, maar die onze gevoelens raken. Door die zorgen komen wij onder een bepaalde druk te staan die wij kwijt moeten zien te raken. De enige manier om dit soort druk kwijt te raken, is door het uit te spreken. Daarom zegt Paulus dat wij ons in gebed tot God kunnen wenden, zodat wij die druk kwijtraken. Het is niet verkeerd om onze zorgen met broeders en/of zusters te delen. Wij lopen daarbij echter het risico dat wij broeders en/of zusters met zorgen belasten die zij evenmin kunnen dragen als wij. Daarom worden wij niet aangemoedigd om onze zorgen bij onze medegelovigen te brengen. Paulus roept ons op om onze zorgen bij de Heer te brengen. Hij is nabij. Hij is Mens geweest, zoals wij. (Hebreeën 2:18; 4:15) Hij kent onze harten en Hij luistert beter dan welk mens. Paulus zegt hier dus niet dat we niet bezorgd mogen zijn. leder mens heeft zorgen; de gelovige mens ook! Als wij zorgen hebben, kunnen wij ons hart bij de Heer uitstorten. Dat geldt ook voor onze begeerten (de dingen die wij wensen). Dat dient wel gepaard te gaan met dankzegging.

Wanneer wij zorgen hebben waaraan wij zelf iets kunnen doen, dan hoeven wij de Heer daar niet mee lastig te vallen. In die gevallen dienen wij er zelf iets aan te doen. Wanneer er zaken zijn waaraan wij niets kunnen doen, dan mogen we dat bij de Heer brengen. Wij zijn niet bij machte ze op te lossen, maar alles ligt binnen Zijn macht. Daarom kunnen wij onze zorgen het beste bij Hem brengen. Wij mogen onze begeerten bij de Heer bekendmaken, maar dat wil niet zeggen dat Hij ons alles zal geven waarom wij vragen. Het resultaat van het gebed, zoals Paulus dat hier noemt, is vrede van God die alle verstand te boven gaat. (Filippenzen 4:7) Die vrede zal onze harten en ons denken bewaren in Christus Jezus. Het resultaat is niet dat de problemen waarmee wij zitten, worden opgelost. Het resultaat is dat wij vrede en dus rust ontvangen. Dit soort gebed is uiteraard alleen nodig als wij zorgen hebben. Wanneer wij geen zorgen hebben, is het ook niet nodig om dit soort gebed tot de Heer te richten. Het is pas noodzakelijk om onze zorgen bij de Heer te brengen, wanneer wij zorgen hebben. Wanneer wij onze zorgen bij de Heer brengen dienen wij ze ook daar te laten. Dit betekent dat wij er afstand van nemen. We hebben onze zorgen bij de Heer gebracht en daarmee hebben we die zorgen “van ons af gepraat”. Daarmee zijn de omstandigheden niet veranderd, maar daardoor hebben we wel rust en vrede ontvangen. Wanneer wij vrede van God hebben ontvangen, kunnen wij ons (weer) verblijden in Hem. Ditzelfde principe geldt in 1 Johannes.

7 Maar indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, zo hebben wij gemeenschap met elkander, en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde.
8 Indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, zo verleiden wij ons zelven, en de waarheid is in ons niet.
9 Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeve, en ons reinige van alle ongerechtigheid. 1 johannes 1:7-9

Hier staat niet dat Hij onze zonden niet vergeeft als wij ze niet belijden! Brengen wij zonden bij de Heer? Dat is vreemd, want wat onze oude mens betreft zijn wij voor God gestorven en onze nieuwe mens zondigt niet. Praten wij met de Heer over onze oude, zondige mens waarvan Hij zegt dat die gestorven is? Wanneer wij zonden belijden, dan is Hij getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven. Wij mogen onze zonden dus bij de Heer brengen. Waarom zouden we dat doen? Doen wij dat opdat onze schuld wordt weggenomen? Dat kan niet, want Christus hééft die schuld allang weggenomen. Wij belijden onze zonden opdat ons schuldgevoel zou worden weggenomen. Als wij het gevoel hebben dat wij schuldig staan tegenover God, dan dienen wij dat te belijden. Het gaat er daarbij niet of dat terecht of onterecht is. Wanneer wij schuldgevoel hebben, dan mogen wij onze zonden voor God belijden, hoewel Hij die zonden allang heeft weggenomen.

Het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, reinigt ons van alle zonde, (1 Johannes 1:7) Dat is het uitgangspunt. De gelovige dient te weten dat het bloed van Jezus Christus hem reinigt van elke zonde. Dat doet Hij; ongeacht of wij die zonde aan Hem belijden! Onze zonden worden namelijk niet vergeven op grond van onze belijdenis, maar op grond van geloof. Onze zonden zijn vergeven. Wanneer wij toch last hebben van bepaalde zonden, dan mogen wij die zonden bij de Heer brengen. In zo’n situatie moet het ook, want het is de enige manier om van onze schuldgevoelens verlost te worden.

De gelovige dient de dingen te bedenken die waar, eerlijk, rechtvaardig, rein en lieflijk zijn. (Filippenzen 4:8) Dit is het bedenken van de Geest; niet het bedenken van het vlees. (Romeinen 8:5) Deze dingen zouden het denken van de gelovigen moeten bepalen. Het denken bepaalt de gevoelens. Wie mistige/zwarte gedachten heeft dient het Woord van God tot zich te nemen. Dat Woord brengt ons namelijk op andere gedachten. Door het Woord van God leren we aan betere dingen te denken (zie de brief aan de Hebreeën). Wanneer wij onze gedachten niet bij deze goede dingen kunnen bepalen, dan komt dat dikwijls, omdat wij het Woord van God te weinig tot ons nemen. Het is niet mogelijk dat wij voortdurend de dingen van de Geest bedenken, want wij leven nog steeds in ons oude lichaam. Toch worden wij ertoe opgeroepen om zoveel mogelijk met ons denken met de geestelijke dingen bezig te zijn. Dan houden wij ons dus bezig met Christus en met de dingen die ons van God geschonken zijn. De gelovige heeft de Geest ontvangen waardoor hij de dingen van de Geest kan bedenken. Het dient hem onderwezen te worden wat hij ontvangen heeft. Hij moet het dus horen. (Filippenzen 4:9) Bovendien hadden de gelovigen uit Paulus’ dagen het ook in zijn leven kunnen zien. Zij dienden hem ook daarin na te volgen. Wanneer iemand dat doet, zal de God des vredes met hem zijn. Er staat niet dat God met de gelovige zal zijn, maar dat de God des vredes met hem zal zijn. De nadruk ligt hier op het woord “vrede”. De gelovige merkt dat God met hem is, want hij heeft Zijn vrede ontvangen. Die vrede is alleen bij God te vinden!

De Here Jezus was de volmaakte Gelovige. Toch was Hij wel eens bedroefd. (Johannes 11:35; Matthéüs 26:38) Toch zag Hij tegen bepaalde dingen op. (Matthéüs 26:39, 42) Dat komt omdat Hij Mens was, zoals wij. Hij had weliswaar geen zondige natuur, maar Hij had net als ieder mens gevoelens en emoties. De Heer trok Zich daarom dikwijls terug om met Zijn hemelse Vader te praten. In de stilte kon Hij afstand nemen van de dingen die Hem als mens belastten. Hij ging vaak ook naar een hoge plaats, omdat de dingen van een afstand beter zijn te overzien. Wanneer men de dingen van een afstand bekijkt, is men veel beter in staat de dingen te relativeren. Wanneer men ergens middenin zit, is men niet in staat de dingen te overzien en kan men niet de juiste beslissingen nemen. Wanneer de gelovige afstand genomen heeft van zijn problemen, is hij meestal ook in staat de problemen op te lossen. Het is daarom van groot belang om de problemen bij de Heer te brengen. Het kan ook verhelderend werken door letterlijk afstand van problemen te nemen. In 1 Johannes 1 wordt niet over een bidstond gesproken, want de aanwezigheid van anderen is meestal een belemmering. De gelovige doet er goed aan om in stilte tot de Heer te gaan; alleen. De Heer deed het op die manier en wij doen er goed aan Zijn voorbeeld te volgen. De gelovige mag zich tot de Heer wenden, wanneer hij daar behoefte toe heeft. Dit betekent niet dat hij verplicht is zo’n behoefte te hebben. Iedere gelovige zal echter van tijd tot tijd zo’n behoefte hebben en hij mag dan in alle vrijmoedigheid tot de Heer naderen. Dan ontvangt hij Zijn rust en vrede. Daardoor kan hij weer verder vanuit Zijn kracht.

7. Heiligmaking

Het leven van de gelovige in de praktijk houdt verband met het begrip “heiligmaking”. Er zijn losse verzen waarin de uitdrukking “heiligmaking” voorkomt. Deze verzen laten wij bij deze studie buiten beschouwing. We behandelen alleen de gedeelten waarin uitgebreid op de heiligmaking wordt ingegaan. Het uitgangspunt is de dood en opstanding van de Here Jezus Christus waaraan gelovigen deel hebben gekregen. (Romeinen 6:3-8) Gelovigen zijn wedergeboren tot een levende hoop. (1 Petrus 1:3) Zij hebben leven ontvangen met/in Christus. De gelovige dient ermee te rekenen (houdt het ervoor) dat hij voor de zonde dood is, maar voor God levend is in Christus Jezus. (Romeinen 6:11) Paulus roept gelovigen op om hun leden (lichaam) niet in dienst van de zonde te stellen tot wapenen der ongerechtigheid, maar in dienst van God tot wapenen der gerechtigheid. (Romeinen 6:13) Dat kunnen gelovigen, omdat zij uit de doden levend zijn geworden. Daarom hoeft de zonde niet langer over hen te heersen, want zij zijn niet langer onder de wet, maar onder de genade. (Romeinen 6:14) Die heeft heerschappij over de gelovige. We horen ons lichaam niet ten dienste te stellen van de zonde die in ons woont, maar aan Christus die in ons woont. Daarmee stellen wij ons lichaam tot een levend, heilig en voor God welbehagelijk offer. (Romeinen 12:1)

18 En vrijgemaakt zijnde van de zonde, zijt gemaakt dienstknechten der gerechtigheid.
19 Ik spreek op menselijke wijze, om der zwakheid uws vieses wil; want gelijk gij uw leden gesteld hebt, om dienstbaar te zijn der onreinigheid en der ongerechtigheid, tot ongerechtigheid, alzo stelt nu uw leden, om dienstbaar te zijn der gerechtigheid, tot heiligmaking.
20 Want toen gij dienstknechten waart der zonde, zo waart gij vrij van de gerechtigheid.
21 Wat vrucht dan hadt gij toen van die dingen, waarover gij u nu schaamt? Want het einde derzelve is de dood.
22 Maar nu, van de zonde vrijgemaakt zijnde, en Gode dienstbaar gemaakt zijnde, hebt gij uw vrucht tot heiligmaking, en het einde het eeuwige leven.
23 Want de bezoldiging der zonde is de dood, maar de gena- degift Gods is het eeuwige leven, door Jezus Christus, onzen Heere. Romeinen 6:18-23

Gelovigen zijn vrijgemaakt van de zonde. (Romeinen 6:18) Het doel daarvan is dat zij de gerechtigheid dienen. Paulus gaat dit principe nu verder uitleggen vanuit de menselijke kant bekeken. (Romeinen 6:19) leder mens stelt zijn leden (lichaam) ten dienste van de onreinheid en de ongerechtigheid (wetteloosheid). De gelovige dient zich ten dienste van de gerechtigheid te stellen. Het doel daarvan is (de voltooiing van de) heiligmaking. Het “proces” van heiligmaking is dus feitelijk hetzelfde als het stellen van ons lichaam tot wapenen der gerechtigheid. (Romeinen 6:13) Heiligmaking komt overeen met het in de praktijk (leren) dienen van Christus, onze Gerechtigheid.

Maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus, Die ons geworden is wijsheid van God, en rechtvaardigheid, en heiligmaking, en verlossing; 1 Korinthe 1:30

Christus is onze rechtvaardigheid, onze heiligmaking en onze verlossing. Het is de bedoeling dat Hij de belangrijkste kracht in ons leven is. Hij hoort altijd prioriteit te hebben in ons leven. Alle andere zaken die ons leven beïnvloeden dienen aan Hem ondergeschikt te zijn. Het gaat bij heiliging om het praktische leven van de gelovige. Heiligmaking veronderstelt dat hij verbonden wordt met de Heilige. Er is slechts één Heilige en dat is God. Als iemand anders naast God toch geheiligd wordt, dan komt dat omdat die ander in gemeenschap met God gebracht wordt. Met andere woorden: hij wordt met God verzoend. De gelovige is in gemeenschap met God, de Heilige, gebracht. Het praktische leven in die gemeenschap met de Heer heet “heiligmaking”.

Het werk dat God door de lichamen van de gelovigen kan doen, brengt loon voor de gelovigen met zich mee. Dat loon zal de gelovige in de toekomst ontvangen. Dit houdt in dat heiligmaking als resultaat heeft de beloning (het loon) dat de gelovigen zullen ontvangen. Hoe meer Christus door het lichaam van de gelovige heeft kunnen werken, des te meer loon zal de gelovige daarvoor ontvangen. De gelovige ontvangt dus feitelijk loon voor de heiligmaking. Naarmate hij meer verbonden is met de Heilige, zal die Heilige meer in zijn leven kunnen doen. Daarvoor ontvangt hij loon.

De mens dient van nature de zonde en heeft geen deel aan de gerechtigheid. (Romeinen 6:20) De vrucht van zijn leven onder de zonde is de dood. (Romeinen 6:21, 23) Als die mens tot geloof komt, is hij vrijgemaakt van de zonde en aan God dienstbaar gemaakt. (Romeinen 6:22) De vrucht daarvan is heiligmaking. Die heeft een eindpunt, namelijk het ontvangen van loon. Heiligmaking is namelijk een vrucht van het stellen van de leden tot wapenen der gerechtigheid. Het einddoel is de opname van de Gemeente, waarbij de gelovige loon zal ontvangen. Het eeuwige leven staat tegenover de dood. Wie de zonde dient, komt in de dood. Wie tot geloof gekomen is, ontvangt van God eeuwig leven; op grond van genade. Werkt men voor de principes van de wereld, dan leidt dat tot de dood. Dient men de Heer, dan leidt dat tot heiligmaking en eeuwig leven.

5 En gij hebt vergeten de vermaning, die tot u als tot zonen spreekt: Mijn zoon, acht niet klein de kastijding des Heeren, en bezwijkt niet, als gij van Hem bestraft wordt;
6 Want dien de Heere liefheeft, kastijdt Hij, en Hij geselt een iederen zoon, die Hij aanneemt.
7 Indien gij de kastijding verdraagt, zo gedraagt Zich God jegens u als zonen; (want wat zoon is er, dien de vader niet kastijdt?)
8 Maar indien gij zonder kastijding zijf welke allen deelachtig zijn geworden, zo zijt gij dan bastaarden, en niet zonen.
9 Voorts, wij hebben de vaders onzes vieses wel tot kastijders gehad, en wij ontzagen hen; zullen wij dan niet veel meer den Vader der geesten onderworpen zijn, en leven?
10 Want genen hebben ons wel voor een korten tijd, naar dat het hun goed dacht, gekastijd; maar Deze kastijdt ons tot ons nuf opdat wij Zijner heiligheid zouden deelachtig worden
11 En alle kastijding als die tegenwoordig is, schijnt geen zaak van vreugde, maar van droefheid te zijn; doch daarna geeft zij van zich een vreedzame vrucht der gerechtigheid dengenen, die door dezelve geoefend zijn. Hebreeën 12:5-11

De Heer kastijdt iedere zoon die Hij aanneemt. (Hebreeën 12:5) “Kastijden” heeft hier de betekenis van “opvoeden”. Hij kastijdt eenieder die Hij liefheeft. (Hebreeën 12:6) Dit wijst op de zoonstelling (iedere zoon die Hij aanneemt). Hij kastijdt ons tot nut, opdat wij Zijn heiligheid deelachtig zouden worden. (Hebreeën 12:10) Heiligmaking wil zeggen dat wij Zijn heiligheid deelachtig worden. Wij worden zelf niet heilig, maar wij krijgen deel aan Zijn heiligheid. Die kastijding geeft een vrucht der gerechtigheid. Die vrucht is “vrede”. Die vrucht is voor degenen die door de kastijding geoefend zijn.

14 Jaagt den vrede na met allen, en de heiligmaking, zonder welke niemand den Heere zien zal;
15 Toeziende, dat niet iemand verachtere van de genade Gods; dat niet enige wortel der bitterheid, opwaarts spruitende, beroerte make en door dezelve velen ontreinigd worden. Hebreeën 12:14,15

De gelovige dient de vrede na te jagen. Die vrede is de vrucht van de kastijding. Alles moet ons leiden tot vrede. Door het Woord van God ontvangen wij vrede. Genade en vrede zijn de belangrijkste kenmerken van het nieuwe verbond, dat tot stand gekomen is door de opstanding van Christus. Christus is onze Vrede (Éfeze 2) en het is dus logisch dat wij daarom op Hem gericht zijn. De gelovige dient eveneens de heiligmaking na te jagen, zonder welke niemand de Here zien zal. De gelovige dient dus de vrede en de heiligmaking na te streven. Beide zaken bepalen uiteraard de praktijk van het christelijke leven. “Heiligmaking” wijst op onze onderwerping aan het Woord van God. Het wijst tevens op onze dienstbaarheid aan Zijn gerechtigheid. Wij zijn zonen van God en worden als zodanig geacht onze hemelse Vader te dienen. Zonder die heiligmaking zal niemand de Heer zien. Sommigen denken dat men de Heer alléén zal zien wanneer men zich voldoende geheiligd heeft. Men denkt dan dat men wel in de hemel komt, maar dat men de Heer niet zal zien. Dit is onjuist, want de Heer zal Zich zelfs vertonen aan de ongelovigen. (Openbaring 6:15, 16) Het kan daarom niet zo zijn dat minder trouwe gelovigen de Heer nooit zullen zien. Het gaat hier om een algemene uitspraak. Bovendien staat in 1 lohannes 3:2 dat kinderen Gods Christus zullen zien (hier staat hetzelfde werkwoord) gelijk Hij is. De uitspraak in Hebreeën 12:14 heeft geen betrekking op het zien met de ogen, maar op het zien met geestelijke ogen. (Éfeze 1:17,18) Wie de heiligmaking niet najaagt, zal geen inzicht krijgen in het werk en het Woord van de Heer. In de toekomst zal zo’n gelovige de Heer wel degelijk zien. Hij is behouden, maar hij zal weinig of geen loon ontvangen.

“Heiligmaking” is evenals “zaligheid” een uitdrukking die op het gehele proces slaat; van de wedergeboorte tot en met opname. Het geeft tevens de voltooiing van het proces aan. De heiligmaking is pas voltooid, wanneer men loon heeft ontvangen. Alle gelovigen worden in de Bijbel als heiligen beschouwd, omdat zij met Christus zijn opgewekt en daarmee deel hebben gekregen aan het leven van de Heilige. Heiligmaking moet beschouwd worden als een verdere uitwerking van de heiligheid die men al ontvangen heeft. Wanneer een gelovige totaal geen deel heeft aan het proces van heiligmaking, dan zal hij de Heer niet zien. Dit betekent dat hij in zijn aardse leven niet leeft in gemeenschap met de Heer. Iedere andere uitleg van deze tekst doet afbreuk aan andere teksten in het Woord van God. De Heer is de Heilige en wij worden door Hem geheiligd. (Hebreeën 2:11) Wij zien Hem met eer en heerlijkheid gekroond. (Hebreeën 2:9) Dit wijst niet op een letterlijk zien, want wij zien de Heer niet letterlijk op een troon in de hemel zitten. In Hebreeën 12:14 heeft het woord “zien” (Grieks: horaoo) dezelfde betekenis, hoewel in het Grieks verschillende woorden worden gebruikt. Het is een zien in geestelijke zin.

In Hebreeën 11:27 staat dat Mozes handelde als ziende de Onzienlijke. Volgens het woordenboek is dit onmogelijk, maar binnen de taal van de Bijbel is het mogelijk. Mozes heeft de Heer diverse malen letterlijk ontmoet, maar daarop wordt hier niet gedoeld. Het gaat er hier om dat Mozes op de Heer gezien (vertrouwd) heeft. De heiligmaking is bij de opname van de Gemeente voltooid. Dan worden de gelovigen geopenbaard voor de rechterstoel van Christus. (2 Korinthe 5:10) Daar zullen zij de Heer daadwerkelijk zien. Heiligmaking kan beschouwd worden als het totale heilswerk van Christus. Gelovigen dienen er bij het najagen van de vrede en de heiligmaking op toe te zien dat niemand verachtert van de genade van God. (Hebreeën 12:15) Wie zijn leden stelt tot wapenen der gerechtigheid ziet er in de eerste plaats op toe dat niemand van de genade van God verachtert. Wij zijn door genade zalig geworden en die genade dienen wij vast te houden. Het is van belang dat wij die genade, namelijk het nieuwe verbond, prediken. Wij prediken dat Christus onze Vrede is dat Hij ons begenadigd heeft en dat Hij ons heiligt door Zijn Geest. (1 Thessalonicenzen 5:23 en 2 Thessalonicenzen 2:13)

Wij hebben een onbeweeglijk koninkrijk. Daarom dienen wij de genade vast te houden. (Hebreeën 12:28) Heiligmaking heeft dus alles met “genade” te maken en speciaal met het dienen van die genade. Het is makkelijk om van de genade te verachteren, omdat de beginselen van deze wereld wet zijn. Gelovigen zijn door genade zalig geworden, maar zij plaatsen zichzelf en anderen gemakkelijk onder een wet. Daarmee doen zij afbreuk aan de genade van God. Wanneer de ene gelovige de andere vertelt hoe zijn praktisch geloofsleven eruit moet zien, plaatst hij hem onder een wet. Daarom staan dergelijke zaken niet in de Bijbel. De gelovige dient zelf te bepalen hoe hij de praktijk van zijn leven invult. De mens legt een ander graag zijn wetten op, want daarmee is hij zelf aan de macht en verhoogt hij zichzelf.

De prediking aan zondaren is dezelfde als de prediking aan gelovigen. Die prediking is: de genade van God. Wij zijn uit genade behouden geworden. Vervolgens dienen wij uit die genade te leven. Wij worden door genade geregeerd. Wij ontvangen genade voor genade. (Johannes 1:16) Wij hebben tweemaal genade ontvangen: éénmaal om behouden te worden en vervolgens genade om daaruit te leven. Dat geldt alleen in onze bedeling. Het is altijd genade van God geweest dat Hij geloof tot rechtvaardigheid rekent. In onze bedeling geeft Hij bovendien genade om vanuit die genade te leven. Hij regeert nu vanuit genade. (Hebreeën 4:16) Wij dienen die genade vast te houden. Door die genade mogen wij God dienen, met eerbied en godvruchtigheid. (Hebreeën 12:28) Het slaat op onze bedeling, zoals uit het gedeelte blijkt dat tussen Hebreeën 12:15 en Hebreeën 12:28 in staat.

15 Toeziende, dat niet iemand verachtere van de genade Gods; dat niet enige wortel der bitterheid, opwaarts spruitende, beroerte make en door dezelve velen ontreinigd worden.
16 Dat niet iemand zij een hoereerder, of een onheilige, gelijk Ezau, die om een spijze het recht van zijn eerstgeboorte weggaf.
17 Want gij weet, dat hij ook daarna, de zegening willende beerven, verworpen werd; want hij vond geen plaats des berouws, hoewel hij dezelve met tranen zocht.
18 Want gij zijt niet gekomen tot den tastelijken berg, en het brandende vuur, en donkerheid, en duisternis, en onweder,
19 En tot het geklank der bazuin, en de stem der woorden; welke die ze hoorden, baden, dat het woord tot hen niet meer zou gedaan worden.
20 (Want zij konden niet dragen, hetgeen er geboden werd: Indien ook een gedierte den berg aanraakt, het zal gestenigd of met een pijl doorschoten worden.
21 En Mozes, zo vreselijk was het gezicht, zeide: Ik ben gans bevreesd en bevende).
22 Maar gij zijt gekomen tot den berg Sion, en de stad des levenden Gods, tot het hemelse Jeruzalem, en de vele duizenden der engelen;
23 Tot de algemene vergadering en de Gemeente der eerstgeborenen, die in de hemelen opgeschreven zijn, en tot God, den Rechter over allen, en de geesten der volmaakte rechtvaardigen;
24 En tot den Middelaar des nieuwen testaments, Jezus, en het bloed der besprenging, dat betere dingen spreekt dan Abel.
25 Ziet toe, dat gij Dien, Die spreekt, niet verwerpt; want indien dezen niet zijn ontvloden, die dengene verwierpen, welke op aarde Goddelijke antwoorden gaf, veelmeer zullen wij niet ontvlieden, zo wij ons van Dien afkeren, Die van de hemelen is;
26 Wiens stem toen de aarde bewoog; maar nu heeft Hij verkondigd, zeggende: Nog eenmaal zal Ik bewegen niet alleen de aarde, maar ook den hemel.
27 En dit woord: Nog eenmaal, wijst aan de verandering der bewegelijke dingen, als welke gemaakt waren, opdat blijven zouden de dingen, die niet bewegelijk zijn. Hebreeën 12:15-27

Dit Schriftgedeelte spreekt over het eerstgeboorterecht dat de Gemeente heeft ontvangen. Ook dit heeft met de heiligmaking te maken. De Gemeente is een Gemeente van eerstgeborenen. (Hebreeën 12:23) Een eerstgeborene ontvangt een dubbel deel van de erfenis. Dit dubbele deel houdt in dat de gemeente niet alleen de aarde beërft, maar ook de hemel. In Hebreeën 12:15 wordt over onreinheid gesproken. Uit het volgende vers leren we wat die onreinheid inhoudt. Het blijkt om hoererij te gaan. De hoereerder is een onheilige. Hij heeft in ieder geval onvoldoende deel aan de heiliging. De term “onheilig” kan op een ongelovige en op een wedergeboren mens die geen proces van heiligmaking heeft doorgemaakt, van toepassing worden gebracht. Ezau wordt hierbij als voorbeeld van een hoereerder en onheilige aangehaald. Vanuit het Oude Testament is daar niets over bekend. Wat de hoererij hier inhoudt, staat er achter: hij gaf zijn eerstgeboorterecht op voor aardse dingen, (een maaltijd; Hebreeën 12:16) Dit wordt door de Bijbel “hoererij” genoemd. Hij was ontrouw aan het eerstgeboorterecht dat hij van nature zou ontvangen. Hij hechtte er weinig waarde aan, want hij gaf het op ter wille van een maaltijd. Het eerstgeboorterecht wijst op de beloften die God gedaan heeft en is daarom zeer waardevol. Hier worden de termen “onreinheid”, “hoereerder” en “onheilige” specifiek gebruikt voor het niet erkennen van het eerstgeboorterecht dat God aan de gemeente gegeven heeft. Het belangrijkste van het eerstgeboorterecht is het dubbele deel. Het gaat niet alleen om het aardse deel, maar vooral om het hemelse deel van onze erfenis.

De eerstgeborene diende in de tempel aan de Heer gewijd te worden. Voorbeelden daarvan zijn Samuël en de Here Jezus Christus. De Gemeente is de eerstgeborene, omdat de Gemeente als eerste deel heeft gekregen aan de opstanding van Christus. Hoererij houdt hierin dat men dat eerstgeboorterecht niet aanvaardt. God heeft het gegeven en wij hebben als gelovige niet het recht om te zeggen dat wij dat niet willen hebben. Wij dienen de gaven van God te accepteren. Velen vinden het hoogmoedig van ons dat wij een hemelse positie claimen. Wij claimen niets. Wij accepteren alleen wat God ons in Christus geschonken heeft. Dat is geen hoogmoedigheid, maar juist nederigheid, want daarmee onderwerpen wij ons aan het Woord dat God gesproken heeft. Het afwijzen van het eerstgeboorterecht in de praktijk van ons leven, wordt door de Heer beschouwd als hoererij. Het is overspel, want daarmee heeft men gemeenschap met de wereld. Als de gelovige aardse dingen bedenkt en leeft, alsof zijn burgerschap op aarde is in plaats van in de hemel, dan is hij een hoereerder, zoals Ezau. Ezau had het eerstgeboorterecht ontvangen, hetgeen een garantie is voor eeuwig leven. Het zei hem niets. Hij was liever trouw aan de wereld dan aan God. Later kreeg hij daar spijt van, maar toen was het te laat. (Hebreeën 12:17) Dit is voor ons ter lering. Wij behoren ons in onze levenswandel vast te houden; zelfs als ons dat ons aardse leven zou kosten, zoals bij Ezau. Wij zijn niet tot een zichtbare berg gekomen (Hebreeën 12:18), maar tot Sion, de stad van de levende God. Sion is een beeld van het Nieuwe Verbond. (Galaten 4:26) Dat is het hemelse Jeruzalem. Wij maken deel uit van de Gemeente van eerstgeborenen die in de hemel opgeschreven zijn. (Hebreeën 12:23) Wij hebben het hemelse burgerschap ontvangen.

Wij dienen erop toe te zien dat wij de Here Jezus Christus, de Middelaar van het nieuwe verbond, niet verwerpen. (Hebreeën 12:24, 25) Hij heeft over het eerstgeboorterecht gesproken. Het nieuwe verbond houdt in dat wij hemels burgerschap hebben ontvangen en geen aards burgerschap en dat wij leven onder de genade en niet onder de wet. Daarom dienen wij de dingen te zoeken/bedenken die boven zijn. (Kolossenzen 3:1, 2) Wanneer wij de dingen zoeken die op de aarde zijjn, dan plegen wij hoererij. Wij kunnen in de praktijk van ons leven het eerstgeboorterecht afwijzen. Dat is hoererij. Daarmee raken wij uiteraard ons nieuwe, eeuwige leven niet kwijt. We dienen uiteraard geen hoererij te bedrijven, maar vanuit het eerstgeboorterecht te leven. We dienen ons bewust te zijn dat wij hier geen blijvende stad hebben. Wij dienen ons op het onbeweeglijke koninkrijk van Christus te richten. (Hebreeën 12 : 28)

Het volgende Schriftgedeelte is uit de eerste brief aan de Thessaloni-cenzen. Het onderwerp van deze brief is “heiligmaking”. Daarom vinden wij ook de opname van de Gemeente vermeld, want dat is de voltooiing/ het einde van de heiligmaking, 1 Thessalonicenzen 1 en 2 en een groot deel van hoofdstuk 3 spreken over de dienst van Paulus aan de Heer. Hij heeft het over zijn heiligmaking en zijn toewijding aan de Heer.

10 Nacht en dag zeer overvloediglijk biddende, om uw aangezicht te mogen zien, en te volmaken, hetgeen aan uw geloof ontbreekt.
11 Doch onze God en Vader Zelf, en onze Heere Jezus Christus richte onzen weg tot u.
12 En de Heere vermeerdere u, en make u overvloedig in de liefde jegens elkander en jegens allen, gelijk wij ook zijn jegens u;
13 Opdat Hij uw harten versterke, om onberispelijk te zijn in heiligmaking, voor onzen God en Vader, in de toekomst van onzen Heere Jezus Christus met al Zijn heiligen. 1 Thessalonicenzen 3:10-13

Paulus was gericht op de opbouw van het geloof van deze Thessalonicenzen. Daarom bad hij ook, opdat hij naar hen toe mocht komen. (1 Thessalonicenzen 3:10, 11) Hij wilde graag dat hun geloof zou groeien, omdat er nog iets aan hun geloof ontbrak. Geloof neemt toe, wanneer men het Woord van God tot zich neemt en accepteert. De Thessalonicenzen worden hier opgeroepen toe te nemen in liefde voor elkaar (1 Thessalonicenzen 3:12) opdat hun harten versterkt zouden worden om onberispelijk te zijn in heiligmaking (heiligheid) voor God, de Vader. Zij zullen bij de opname (de toekomst van de Here Jezus Christus) onberispelijk blijken te zijn. Paulus gaat vanaf 1 Thessalonicenzen 4:13 verder over die opname van de Gemeente. In het eerste deel van 1 Thessalonicenzen 4 gaat hij eerst nader in op de heiligmaking.

1  Voorts dan, broeders, wij bidden en vermanen u in den Heere Jezus, gelijk gij van ons ontvangen hebt, hoe gij moet wandelen en Gode behagen, dat gij daarin meer overvloedig wordt.
2 Want gij weet, wat bevelen wij u gegeven hebben door den Heere Jezus.
3 Want dit is de wil van God, uw heiligmaking: dat gij u onthoudt van de hoererij;
4 Dat een ieder van u wete zijn vat te bezitten in heiligmaking en eer;
5 Niet in kwade beweging der begeerlijkheid, gelijk als de heidenen, die God niet kennen.
6 Dat niemand zijn broeder vertrede, noch bedriege in zijn handeling; want de Heere is een wreker over dit alles, gelijk wij u ook te voren gezegd en betuigd hebben.
7 Want God heeft ons niet geroepen tot onreinigheid, maar tot heiligmaking.
8 Zo dan die dit verwerpt, die verwerpt geen mens, maar God, Die ook Zijn Heiligen Geest in ons heeft gegeven.
9 Van de broederlijke liefde nu hebt gij niet van node, dat ik u schrijve; want gijzelven zijt van God geleerd om elkander lief te hebben.
10 Want gij doet ook hetzelfde aan al de broederen, die in geheel Macedonië zijn. Maar wij vermanen u, broeders, dat gij meer overvloedig wordt;
11 En dat gij u benaarstigt stil te zijn, en uw eigen dingen te doen, en te werken met uw eigen handen, gelijk wij u bevolen hebben;
12 Opdat gij eerlijk wandelt bij degenen, die buiten zijn, en geen ding van node hebt. 1 Thessalonicenzen 4:1-12

“God behagen” (vers 1) is hetzelfde als heiligmaking. Daarin dienen wij overvloediger te worden. Paulus heeft daartoe aanbevelingen (bevelen; vers 2) gegeven. Het gaat om hetgeen geboodschapt is. De wil van God is: onze heiligmaking, (vers 3) Wat dit betekent, staat er achter: u onthouden van de hoererij. Het gaat hier om dezelfde hoererij als van Ezau. In het algemeen dient de mens zich te onthouden van hoererij. Dat hoeft hier niet specifiek vermeld te worden. Toch wordt de uitdrukking hier gebruikt vanwege het proces van heiligmaking. In ons taalgebruik wordt hoererij alleen toegepast op overspel bij mensen. Hoererij wordt in de Bijbel vaak toegepast op de verhouding tussen God en de mens. Hoererij is dan feitelijk hetzelfde als afgoderij. Heiligmaking houdt in de eerste plaats in dat wij de Heer en Zijn Woord dienen. Dat Woord spreekt over het Nieuwe Verbond, namelijk over de heerschappij van de genade en over de hemelse roeping van de gelovigen van onze (vijfde) bedeling. Dit behoort gepredikt te worden, omdat dit niet vanzelfsprekend is. Wanneer het niet gepredikt wordt, raakt men deze waarheden heel snel kwijt.

De gelovige is een aarden vat en hij dient dat vat te bezitten in heiligmaking. (vers 4) Een vat wordt heilig/eervol door de inhoud van dat vat. De gelovige wordt geheiligd wanneer hij gevuld wordt met het Woord van God, de Heilige Geest dan wel Christus. Hij dient met het leven Gods gevuld te worden. Dat gebeurt door het Woord van God tot je te nemen. Wanneer het hart van de gelovige gevuld is met het Woord van God, dan is dat hart gevuld met de Heilige Geest.

De heidenen vullen zich met kwade beweging der begeerlijkheid, (vers 5) Een gelovige hoort dit uiteraard niet te doen. De gelovige dient zijn broeder niet te vertreden (vers 6), maar hem lief te hebben. Naarmate hij meer geheiligd is, zal hij zijn broeders meer liefhebben. God heeft ons niet geroepen tot onreinheid, maar tot heiligmaking, (vers 7) Onreinheid staat dus tegenover heiligmaking. In 1 Thessalonicenzen 4:3 stond hoererij tegenover heiligmaking. Hoererij is inderdaad onreinheid. Heiligmaking heeft de betekenis van “rein maken”, “reinheid” of “reiniging”. Wie de heiligmaking verwerpt, verwerpt God. De heiligmaking geschiedt door de Heilige Geest die in ons is. Door dat Goddelijke leven kunnen wij onze leden stellen tot wapenen der gerechtigheid. Wanneer wij de heiligmaking niet toelaten, dan belemmeren wij het werk van de Heilige Geest in ons. Daarmee bedroeven wij de Heilige Geest. (Éfeze 4:30) In dat geval stellen wij onze leden tot wapenen der ongerechtigheid. Het gevolg daarvan is dat wij geen loon zullen ontvangen.

De gelovige dient vast te houden wat hij heeft. (Openbaring 3:11) Hij heeft eeuwig leven ontvangen, namelijk de Heilige Geest. Dat dient hij vast te houden (daaruit te leven), opdat niemand zijn kroon neme. Die kroon ligt voor iedere gelovige gereed op grond van Gods genade. Wanneer hij de heiligmaking in zijn leven afwijst, raakt hij die kroon echter kwijt. Hij is die kroon niet waardig, omdat hij niet waardig zijn roeping heeft gewandeld. Hij is weliswaar behouden en hij gaat mee met de opname, maar voor de rechterstoel van Christus zal hij geen loon/ kroon ontvangen. Paulus hoefde de gelovigen van Thessalonica niet te schrijven over de broederlijke liefde, want zij hadden de broeders lief. (vers 9) Dit gaat samen met het proces van heiligmaking. Christus heeft de gelovigen lief en als Hij in hen werkt, zullen zij de broeders eveneens liefhebben. Dit is uiteraard geen liefde met betrekking tot de oude mens, maar met betrekking tot de nieuwe, geestelijke mens. Die liefde spreekt over de eenheid die er binnen het Lichaam van Christus bestaat.

Heiligmaking houdt bovendien in dat wij stil zijn. (vers 11) Dit stil zijn betekent dat de oude mens het niet voor het zeggen heeft. De praktische eenheid wordt vaak verbroken doordat wij ons niet stilhouden. Wanneer wij ons benaarstigen de eenheid te bewaren, dan zullen wij stil zijn. Daarbij doen we alleen onze eigen dingen en bemoeien wij ons niet met (het werk van) de ander. Dit geldt ook ten aanzien van het werk van die ander dat hij voor de Heer doet. Iedere gelovige is daar namelijk zelf verantwoordelijk voor. We dienen erop toe te zien dat wij onze eigen gaven goed besteden, zonder andere gelovigen in de gaten te houden om te zien of zij hun gaven wel goed besteden. Kritiek op anderen hebben is heel gemakkelijk, maar daar krijgen wij geen loon voor. We dienen met onze eigen handen te werken, want zo wandelen wij eerlijk bij degenen die buiten zijn. (vers 12) We zijn bij het gebruiken van onze eigen gaven niet afhankelijk van anderen. Wij dienen onze eigen gaven goed te besteden; met onze eigen handen.

Als Paulus dit allemaal heeft doorgegeven, gaat hij verder met de definitieve afronding van de heiligmaking. Hij gaat namelijk over de opname van de Gemeente spreken. Paulus begint 1 Thessalonicenzen 4:13 met “maar”, wat betekent dat het voorgaande rechtstreeks te maken heeft met de dingen die nu volgen. De opname van de Gemeente is namelijk de voltooiing van de heiligmaking. Bij de opname van de Gemeente houdt onze heiligmaking op, want heiligmaking vindt alleen hier op aarde plaats. Wij ontvangen slechts loon voor hetgeen de Heer hier op aarde door onze lichamen heeft kunnen doen. Na de opname van de Gemeente volgt meteen de rechterstoel van Christus. (2 Korinthe 5:10) waarbij de gelovigen hun loon voor de heiligmaking zullen ontvangen. Daar mogen wij elkaar mee vertroosten. (1 Thessalonicenzen 4:18) Paulus roept ons op om elkaar daarmee te vertroosten. Het gaat hier niet om dreigementen. Integendeel! Het is juist een bemoediging en vertroosting dat wij de Heer in de toekomst zullen zien. Na de opname mogen we voor Zijn stoel verschijnen en zullen dan de verheerlijkte Christus zien. Dan zullen wij ook onze broeders en zusters zien die dan eveneens een verheerlijkt lichaam zullen hebben. Bij die gelegenheid zullen wij zelfs loon ontvangen, wanneer wij het proces van heiligmaking aan ons hebben laten voltrekken. Dat is een geweldige troost!

God heeft ons niet gesteld tot toorn, maar tot verkrijgen van de zaligheid. (1 Thessalonicenzen 5:9) De Here Jezus Christus is gestorven, opdat wij met Hem zouden leven. (1 Thessalonicenzen 5:10) Het maakt daarbij niet uit of wij waken of slapen. Het gaat hier uiteraard niet om letterlijk slapen of waken. Ook zogenaamde “slapende gelovigen” (gelovigen die geen praktisch geloofsleven hebben) zullen deel hebben aan de opname van de Gemeente. De Gemeente is door God tot een eenheid gemaakt. Hij brengt daar zelf vervolgens geen scheidingen in aan waarbij sommige gelovigen wel met de opname van de Gemeente mee zouden gaan en andere gelovigen niet. In 1 Thessalonicenzen 5:11 staat opnieuw dat wij elkaar dienen te vertroosten, want hier staat hetzelfde woord als in 1 Thessalonicenzen 4:18.

Paulus legt uit dat alle gelovigen van onze bedeling – ongeacht hun mate van heiligmaking – deel zullen hebben aan de opname van de Gemeente. Daarbij horen uiteraard ook de gelovigen die vóór de opname gestorven zijn. Er zijn gelovigen die het jammer vinden dat nu gelovigen overlijden, omdat die dan de opname “niet gehaald” hebben. Dit is een misverstand. Iedere gelovige van onze bedeling heeft deel aan de opname van de Gemeente, (vergelijk i Korinthe 15:50-52: “allen”) Alle gelovigen zullen gezamenlijk – in een verheerlijkt lichaam – van de aarde de Heer tegemoet gaan in de lucht. Bij die gelegenheid zullen zij de verheerlijkte Heiland zien, want Hij openbaart Zich bij die gelegenheid aan hen. Dit geldt voor alle gelovigen, hetgeen een enorme troost voor ons is.

En de God des vredes Zelf heilige u geheel en al; en uw geheel oprechte geest, en ziel, en lichaam worde onberispelijk bewaard in de toekomst van onzen Heere Jezus Christus. 1 Thessalonicenzen 5:23

Wij worden door Christus bewaard. Dat gebeurt door de God des vredes. “Vrede” wijst eveneens op eenheid. (Éfeze 2:14) De God des vredes heiligt de gelovige. “Heiligen” betekent “heel maken” en geeft dus opnieuw een eenheid aan. De gelovige wordt geheel en al geheiligd. Dat wijst dus ook op een eenheid. Vaak wordt dit vers gebruikt om op de verdeeldheid van de mens te wijzen. De strekking is echter dat de gehele geest, ziel en lichaam een eenheid is. De gelovige is één geheel en dat geheel wordt onberispelijk bewaard tot in de toekomst van onze Here lezus Christus. Het lichaam waarover hier gesproken wordt, is ons oude lichaam. De mens als geheel wordt onberispelijk bewaard tot de opname van de Gemeente. Dit betekent niet dat de gelovige in leven blijft tot aan de opname van de Gemeente, want de meeste gelovigen zijn sinds de opstanding van Christus gestorven. De gelovige wordt tijdens zijn aardse leven bewaard, opdat hij geheiligd zou worden. Die heiligmaking wordt door de God des vredes bewerkt in de gelovige die zich aan Gods Woord onderwerpt.

13 Maar wij zijn schuldig altijd God te danken over u, broeders, die van den Heere bemind zijt, dat u God van den beginne verkoren heeft tot zaligheid, in heiligmaking des Geestes, en geloof der waarheid;
14 Waartoe Hij u geroepen heeft door ons Evangelie, tot verkrijging der heerlijkheid van onzen Heere Jezus Christus.
15 Zo dan, broeders, staat vast en houdt de inzettingen, die u geleerd zijn, hetzij door om woord, hetzij door onzen zendbrief.
16 En onze Heere Jezus Christus Zelf, en onze God en Vader, Die ons heeft liefgehad, en gegeven heeft een eeuwige vertroosting en goede hoop in genade,
17 Vertrooste uw harten, en versterke u in alle goed woord en werk. 2 Thessalonicenzen 2:13-17

God heeft de gelovigen uitverkoren tot zaligheid, heiligmaking des Geestes en geloof der waarheid, (vers 13) Daartoe heeft Hij hen geroepen, namelijk door het enige evangelie dat er is. God heeft hen daartoe uitverkoren, opdat zij de heerlijkheid van de Here lezus Christus zouden verkrijgen, (vers 14) De Here lezus Christus hééft die heerlijkheid reeds ontvangen en de gelovigen zullen in die heerlijkheid mogen delen. Dat is inderdaad een blijde boodschap.

Paulus roept de gelovigen er toe op staande te blijven, de inzettingen vasthoudende. Wanneer zij dat doen, zal de Here lezus Christus Zelf hun harten vertroosten en versterken in alle goed woord en werk. Dat is heiligmaking. Het is de kracht van God die zich uitwerkt in het leven van de gelovige tot eer van Hem. Het begint met het Woord van God dat daarna een uitwerking heeft in zijn leven (werk). Onze God en Vader geeft de gelovige eeuwige vertroosting en goede hoop in genade. Dat heeft de gelovige in Christus die hem liefheeft. God heeft de gelovige liefgehad, maar hij is nog steeds het voorwerp van Gods liefde.

In de verbinding met die liefde van God (in die eenheid) stellen wij onze lichamen tot een levend, heilig en voor God welbehagelijk offer. Dat doen wij zolang wij nog op aarde zijn, uitziende naar de opname van de gemeente waarbij wij de Heer zullen zien in al Zijn heerlijkheid. Dan is onze heiligmaking voltooid. Dan hebben wij de loopbaan van ons geloof voleindigd. Dan is onze goede strijd des geloofs voorbij en zullen wij loon ontvangen. Wij dienen echter niet gericht te zijn op dat loon, maar op de Heer. Daartoe dienen wij onze levens te besteden in de dienst van de Heer. Hij behoort de eerste plaats in ons leven in te nemen. Daarbij houden wij ons oog gericht op onze overste Leidsman en de Voleinder des geloofs (Hebreeën 12:2) de Here lezus Christus. Hij zal spoedig wederkomen en ons als Gemeente voor altijd bij Zich voegen. (1 Thessalonicenzen 4:13-18)

8. Appendix

Het begrip “parousia”

Het Griekse woord “parousia” krijgt pas betekenis, wanneer we het in de context van de Bijbel bekijken. In de Bijbel heeft het niet de betekenis van “aanwezigheid”, hoewel het wel de achterliggende gedachte is. Het gaat bij het woord “parousia” om Zijn toekomstige aanwezigheid. De Heer is momenteel niet aanwezig op de manier zoals Hij in de toekomst aanwezig zal zijn. In de toekomst zal Hij zichtbaar aanwezig zijn. In sommige teksten staat “parousia” tegenover “apousia” (afwezigheid, absentie). We leven nu in de tijd waarin de Heer niet zichtbaar aanwezig is. Het woord “parousia” duidt op een “zichtbare aanwezigheid”. Daarom heeft het woord met de toekomst te maken. “Parousia” wijst op de zichtbare aanwezigheid van Christus in de toekomst; in heerlijkheid, (vergelijk i Johannes 3:2) De Heer is nu weliswaar (onzichtbaar) aanwezig, maar het woord “parousia” wordt in dat verband door de Bijbel nooit gebruikt.

Wij gaan nu bekijken waar en in welk verband het woord parousia in de Bijbel voorkomt. “Parousia” is een Grieks woord, zodat we het Oude Testament buiten beschouwing kunnen laten, want die is in het Hebreeuws geschreven. De beste manier is om het woord waarom het gaat, overal waar het in de Bijbel voorkomt op te zoeken. De betekenis van een woord wordt doorgaans ontleend aan de eerste tekst waar dat woord voorkomt. Als een schrijver een woord voorde eerste keer gebruikt, gebruikt hij het in zijn meest fundamentele betekenis. Dit geldt in het algemeen, maar óók met betrekking tot de Bijbel. Vaak wordt in een voorwoord van een boek meegedeeld wat de schrijver onder een bepaald woord/begrip verstaat. Het woord “parousia” komt 24 keer voor.

En als Hij op den Olijfberg gezeten was, gingen de discipelen tot Hem alleen, zeggende: Zeg ons, wanneer zullen deze dingen zijn, en welk zal het teken zijn van Uw toekomst, en van de voleinding der wereld? Matthéüs 24:3

“Deze dingen” zijn de dingen die in Matthéüs 24:2 genoemd werden: Hier (in de tempel) zal geen steen op de andere gelaten worden die niet afgebroken zal worden. De discipelen vroegen wanneer dat zal gebeuren. Verder vroegen ze wat het teken van Zijn toekomst zal zijn en van de voleinding der eeuw (wereld). De eerste vraag begint met “wanneer” en de tweede vraag begint met “welk”. De discipelen stelden dus twee vragen.

Vanaf Matthéüs 24:15 geeft de Heer antwoord op de eerste vraag. Hij geeft een tijdsaanduiding, hoewel Hij er geen exacte data bij noemt. De tweede vraag was: “Welk zal het einde zijn van Uw toekomst en van de voleinding der eeuw?” Dit is één vraag, want er is slechts één vragend voornaamwoord. Hier wordt het woord “parousia” voor de eerste keer gebruikt en we weten dus nog niet wat dit woord betekent. Daarom wordt verklaard wat het betekent: de voleinding der eeuw (wereld). “De voleinding der eeuw” wijst op de laatste jaren van deze tegenwoordige, boze eeuw. (Galaten 1:4) In die laatste jaren vindt de wederkomst (toekomst) van de Heer plaats. Zijn toekomst (parousia) bewerkstelligt juist het einde van die tegenwoordige, boze eeuw. Het is dus volkomen juist om te zeggen dat de wederkomst van Christus samenvalt met de voleinding van de eeuw, want die eeuw wordt voleindigd door de wederkomst van Christus. De toekomst van de Heer is niet exact gelijk aan (synoniem met) de voleinding van de eeuw, maar deze twee zaken vallen wel samen. Als de Heer zichtbaar verschijnt, breken de laatste jaren van deze tegenwoordige, boze eeuw aan. Het doel van Zijn parousia is juist het beëindigen van deze eeuw.

Want gelijk de bliksem uitgaat van het oosten, en schijnt tot het westen, alzo zal ook de toekomst van den Zoon des mensen wezen. Matthéüs 24:27

“Schijnen” is de vertaling van het Griekse woord “faino” (31 x; bijvoorbeeld Johannes 1:5; Openbaring 1:16 – schijnen) dat nauw verwant is met “faneroö”. Hier wordt het opnieuw met “parousia” gecombineerd waaruit blijkt dat beide woorden rechtstreeks met elkaar te maken hebben. Bliksem schijnt (wordt gezien), want als het niet gezien wordt, is het geen bliksem. De toekomst van de Zoon des mensen is het licht (de bliksem) van de Zoon des mensen en is dus zichtbaar. Zijn toekomst (parousia) is als de bliksem. Die wordt gezien, dit in tegenstelling tot de wind die niet gezien wordt. (Johannes 3:8) “Wind” is een beeld van Zijn huidige, geestelijke aanwezigheid. Zijn openbaring in de toekomst is een zichtbare aanwezigheid en daarvan is de bliksem een beeld. De bliksem komt vanuit het oosten en schijnt tot het westen; zichtbaar!

We weten nu dus dat de tegenwoordige, boze eeuw pas verdwijnt, wanneer de Heer daadwerkelijk verschijnt; zelfs aan de hemel en in heerlijkheid, zoals uit de volgende verzen van Matthéüs 24 blijkt.

37 En gelijk de dagen van Noach waren, alzo zal ook zijn de toekomst van den Zoon des mensen.
38 Want gelijk zij waren in de dagen voor den zondvloed, etende en drinkende, trouwende en ten huwelijk uitgevende, tot den dag toe, in welken Noach in de ark ging;
39 En bekenden het niet, totdat de zondvloed kwam, en hen allen wegnam; alzo zal ook zijn de toekomst van de Zoon des mensen. Matthéüs 24:37-39

Het gaat niet alleen om de laatste dag vóór de zondvloed, maar ook om de tijd daarvoor. Uit Matthéüs 24:3 weten we reeds dat “de toekomst” gelijk is aan “de voleinding der eeuw”. De toekomst van de Zoon des mensen wordt hier vergeleken met de “toekomst” van Noach. Noach was lichamelijk en zichtbaar aanwezig. De dagen van Noach eindigden met het oordeel, de ark en daarna een “koninkrijk” van Noach. Ditzelfde geldt voor de dagen van de Zoon des mensen. Hij zal zichtbaar verschijnen en oordelen over de dan levende mensheid en vervolgens Zijn koninkrijk oprichten. Zoals Noach de zijnen naar een “nieuwe” aarde leidde, zo zal de Zoon des mensen – Christus – de gelovigen bij Zijn zichtbare aanwezigheid naar een nieuwe eeuw leiden. De gelovigen zullen dan het koninkrijk binnengaan. Noach is daar nadrukkelijk een beeld van. In Matthéüs 24:39 wordt het woord “toekomst” nogmaals gebruikt waardoor er extra nadruk op wordt gelegd. In Matthéüs 24 wordt “parousia” totaal viermaal gebruikt. In dit hoofdstuk wordt dit woord voor het eerst gebruikt. Het wordt zelfs uitgebreid genoemd waardoor het woord verklaard wordt. Een woord wordt namelijk het beste verklaard door het te gebruiken binnen een bepaald verband. Een woord betekent pas iets als het door iemand wordt gebruikt. Als God een woord gebruikt, krijgt het van God Zelf een betekenis mee.

Maar een ieder in zijn orde: de eersteling Christus, daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst. 1 Korinthe 15:23

Het gaat hier over de opstanding. Er is een bepaalde (volg)orde. De Eersteling is Christus. Daarna vindt de opstanding plaats van degenen die van Christus zijn in Zijn toekomst. Dat is dus bij de voleinding der eeuw, zoals we uit Matthéüs 24 reeds hebben geleerd. In verband met de voleinding der eeuw zullen degenen die van Christus zijn opstaan, want zij zullen in Zijn toekomst opgewekt worden. Ten aanzien van de wederkomst van Christus en dus de voleinding der eeuw zijn er slechts twee groepen die zullen opstaan. De eerste groep bestaat uit de ontslapen gelovigen van de Gemeente van de huidige (vijfde) bedeling, want daarmee begint Zijn parousia feitelijk (bij de opname/wegrukking der Gemeente; i Korinthe 15:50-52; 1 Thessalonicenzen 4:15). De tweede groep bestaat uit de martelaren uit de grote verdrukking; aan het einde van de volgende (zesde) bedeling. (Openbaring 20:4)

De opstanding van Christus vond aan het begin van de huidige bedeling plaats. De opstanding van de ontslapen gelovigen van de Gemeente zal aan het einde van deze bedeling plaatsvinden, gevolgd door de wegruk- king van de gehele Gemeente. De opstanding van de martelaren uit de grote verdrukking zal aan het einde van de volgende (zesde) bedeling plaatsvinden. Daarna zal het einde zijn (1 Korinthe 15 : 24), namelijk het einde van de opstanding, want daar ging het over. Het woord “parousia” heeft hier dus op zijn vroegst een toepassing met betrekking tot de wegrukking van de Gemeente.

En ik verblijde mij over de aankomst van Stefanas, en Fortunatus, en Achaikus, want dezen hebben vervuld hetgeen mij aan u ontbrak; 1 Korinthe 16:17

Het gaat hier over de letterlijke, lichamelijke en zichtbare aanwezigheid van bepaalde gelovigen. Deze tekst heeft niets met de parousia van Christus te maken en dus laten we deze tekst verder rusten. Dit geldt ook voor de teksten in de tweede brief aan de Korinthiërs en die aan Filippi.

Doch God, Die de nederigen vertroost, heeft ons getroost door de komst van Titus. 2 Korinthe 7:6

En niet alleen door zijn komst, maar ook door de vertroosting, met welke hij over u vertroost is geweest, als hij ons verhaalde uw verlangen, uw kermen, uw ijver voor mij; alzo dat ik te meer verblijd ben geweest. 2 Korinthe 7:7

Want de brieven (zeggen zij) zijn wel gewichtig en krachtig; maar de tegenwoordigheid des lichaams is zwak, en de rede is verachtelijk. 2 Korinthe 10:10

Opdat uw roem in Christus Jezus overvloedig zij aan mij, door mijn tegenwoordigheid wederom bij u. Filippenzen 1:26

Alzo dan, mijn geliefden, gelijk gij te allen tijd gehoorzaam geweest zijt, niet als in mijn tegenwoordigheid alleen, maar veelmeer nu in mijn afwezen (Grieks: apou- sia), werkt uws zelfs zaligheid met vreze en beven; Filippenzen 2:12

Want welke is onze hoop, of blijdschap, of kroon des roems? Zijt gij die ook niet voor onzen Heere Jezus Christus in Zijn toekomst? 1 Thessalonicenzen 2:19

De apostel krijgt een kroon, wanneer de kronen uitgedeeld worden. Dat gebeurt als de Heer komt. Dat is dus na de wegrukking van de Gemeente. In de dag van Christus zal Hij loon geven aan de gelovigen op grond van hetgeen Hij door die gelovigen heeft kunnen doen. (vergelijk 2 Korinthe 5:10) Het gebeurt niet op het moment dat een gelovige overlijdt (ontslaapt), maar pas bij de wederkomst van Christus. Het gebeurt dus in Zijn parousia, zoals hier staat.

Het woord “voor” is de vertaling van het Griekse “emprosthen” dat “ten overstaan van” of “in het aangezicht van” betekent. Dit wijst dus eveneens op de lichamelijke, zichtbare aanwezigheid van de Heer.

Opdat Hij uw harten versterke, om onberispelijk te zijn in heiligmaking, voor onzen God en Vader, in de toekomst van onzen Heere Jezus Christus met al Zijn heiligen. 1 Thessalonicenzen 3:13

Christus is Degene die bepaalt of een gelovige onberispelijk is in heiligmaking. Hij bepaalt dat in de dag van Christus. (Filippenzen i : io) Hier wordt dat “de toekomst van onze Here Jezus Christus” genoemd. De brief aan de Thessalonicenzen handelt vooral over de wegrukking van de Gemeente. In i Thessalonicenzen 4:13-18 wordt daar uitgebreid over gesproken. Feitelijk spreekt deze brief over heiligmaking. De wegrukking van de Gemeente wordt beschouwd als de afsluiting van de heiligmaking van alle gelovigen van de Gemeente. Pas dan wordt het loon betaald.

Want dat zeggen wij u door het Woord des Heeren, dat wij, die levend overblijven zullen tot de toekomst des Heeren, niet zullen voorkomen degenen, die ontslapen zijn. 1 Thessalonicenzen 4:15

Er zijn gelovigen die op het moment van de wegrukking van de Gemeente nog leven. Hier wordt dat niet “de wegrukking van de Gemeente” genoemd, maar “de toekomst des Heren”. Zijn toekomst begint feitelijk met de wegrukking van de Gemeente. Paulus legt uit dat degenen die ontslapen zijn, eerst zullen worden opgewekt. Vervolgens zullen zij, samen met degenen die levend overgebleven zijn, de Heer tegemoet gaan in de lucht, (i Thessalonicenzen 4:17) Hetgeen Paulus hier beschrijft, gebeurt niet tijdens het leven op aarde van een gelovige. Het wijst op het einde van deze (vijfde) bedeling. Dan begint de parou- sia van de Heer. Het woord parousia is tot op heden nog nergens van toepassing gebracht op een geestelijke aanwezigheid van de Heer in de Gemeente of in de gelovige, zoals sommigen beweren.

En de God des vredes Zelf heilige u geheel en al; en uw geheel oprechte geest, en ziel, en lichaam worde onberispelijk bewaard in de toekomst van onzen Heere Jezus Christus. 1 Thessalonicenzen 5:23

De gehele geest, ziel en lichaam (de gehele mens) wordt bewaard in de toekomst van onze Here Jezus Christus. “Toekomst” slaat hier niet op een geestelijke, onzienlijke verschijning van Christus nu in de Gemeente of in de gelovige. De gelovigen worden bewaard. Dit betekent dat de gelovigen wachten op het moment van Zijn toekomst. Dit gold voor de Thessalonicenzen, maar ook voor ons. Wij worden bewaard tot de toekomst van de Heer aanbreekt.

Er zijn mensen die zeggen dat die toekomst op een bepaald moment in het leven van de gelovige slaat. In dat geval zou er een moment moeten zijn waarop de heiligmaking voltooid is en Zijn toekomst aanbreekt (als gevolg van die heiligmaking). Vanaf dat moment zou de gelovige niet langer bewaard hoeven te worden. Dit is onzin, want iedere gelovige heeft nog steeds zijn oude, zondige vlees. Indien een gelovige zegt dat hij geen zonde meer heeft (volmaakt geheiligd is), dan maakt hij Christus tot een leugenaar. (1 Johannes 1:8,10)

En wij bidden u, broeders, door de toekomst van onzen Heere Jezus Christus, en onze toevergadering tot Hem, 2 Thessalonicenzen 2:1

Uit het vervolg van dit hoofdstuk blijkt duidelijk dat het om (ook nu nog) toekomende dingen gaat. De mens der zonde (wetteloosheid), de zoon des verderfs (vers 3) moet nog steeds geopenbaard worden (Grieks: “apokalupto”). In 2 Thessalonicenzen 2:1 wordt over de toevergadering tot Hem gesproken. Dat is de belangrijke betekenis van de toekomst (parousia) van de Heer voor de gelovigen van de huidige (vijfde) bedeling. Dat gebeurt niet één voor één, op grond van heiligmaking, maar allen tezamen en op één bepaald moment, zoals uit de voorgaande teksten reeds duidelijk is geworden. Uit dit vers blijkt dus dat de toekomst des Heren samenvalt met de toevergadering tot Hem van alle gelovigen van de huidige (vijfde) bedeling.Tot die toekomst des Heren moeten we onberispelijk bewaard worden. Na de wegrukking van de Gemeente is die bewaring niet langer nodig, omdat we dan niet langer in vijandig gebied zijn, maar in de hemel.

En alsdan zal de ongerechtige geopenbaard worden, den- welken de Heere verdoen zal door den Geest Zijns monds, en te niet maken door de verschijning Zijner toekomst; 2 Thessalonicenzen 2:8

Die ongerechtige (de mens der wetteloosheid uit vers 3) zal geopenbaard worden (Grieks: “apokalupto”). De Heer zal de ongerechtige verdoen door de Geest van Zijn mond. De Heer zal hem te niet maken door de verschijning (Grieks: “epifaneia”) van Zijn toekomst (parousia). Dit betekent ook: “door de verschijning, namelijk Zijn parousia”. Dit gebeurt dus bij Zijn letterlijke, zichtbare verschijning op aarde. De ongerechtige wordt niet tijdens onze bedeling weggedaan. Johannes zegt in 1 Johannes 2:18 dat er nu weliswaar vele antichristen zijn, maar die worden niet weggedaan, doordat de Heer in ons leven aanwezig is. Zijn aanwezigheid in ons wordt nergens “parousia” genoemd. In onze dagen behoort de gelovige zijn geestelijke wapenrusting aan te hebben, omdat de boze voortdurend doorgaat. Hij is nog steeds actief, maar hij kan de gelovige geen kwaad doen, zolang die zijn wapenrusting draagt. In de toekomst wordt de ongerechtige verdaan (vervloekt), doordat de Heer Zijn vloek over hem uitspreekt. Dat gebeurt, wanneer de Heer daadwerkelijk in deze wereld zal verschijnen. Hij zal die vloek uitspreken over een mens die dan letterlijk op aarde zal zijn, zoals de Heer dan letterlijk en lichamelijk op aarde zal zijn. Nu is de werking van de ongerechtige er reeds, maar in het verborgene. (2 Thessalonicenzen 2:7)

Hem, zeg ik, wiens toekomst is naar de werking des satans, in alle kracht, en tekenen, en wonderen der leugen; 2 Thessalonicenzen 2:9

De ongerechtige (2 Thessalonicenzen 2:3; letterlijk: “de wetteloze”) handelt naar de werking van de satan. Die is nu onzichtbaar werkzaam, in het verborgene, (vers 7) In de toekomst zal de satan in een zichtbare en lichamelijke gedaante aanwezig zijn, namelijk in de ongerechtige. Daarom wordt het woord “parousia” gebruikt, want het gaat om een zichtbare aanwezigheid.

Zo zijt dan lankmoedig, broeders, tot de toekomst des Heeren. Ziet, de landman verwacht de kostelijke vrucht des lands, lankmoedig zijnde over dezelve, totdat het den vroegen en spaden regen zal hebben ontvangen. Jakobus 5:7

De gelovigen worden ertoe opgeroepen om lankmoedig (geduldig) te zijn tot de toekomst (parousia) van de Heer. Dan verschijnt de Heer zichtbaar in Zijn verheerlijkte gedaante. Als Hij in heerlijkheid verschijnt, zullen de gelovigen met Hem in heerlijkheid geopenbaard worden. Hier wordt “de toekomst des Heren” met “de oogst” in verband gebracht. Vanuit Matthéüs 13:39 weten we dat de oogst “de voleinding der eeuw” (wereld) is. In Matthéüs 24:3 werden “de toekomst des Heren” en “de voleinding der eeuw” óók reeds met elkaar verbonden. De toekomst des Heren brengt de oogst. De oogst is de voleinding der eeuw. Deze zaken leren we door de Bijbel te bestuderen; niet door het woordje “oogst” in een woordenboek op te zoeken.

Weest gij ook lankmoedig, versterkt uw harten; want de toekomst des Heeren genaakt. Jakobus 5:8

Hier wordt opnieuw de lankmoedigheid genoemd in verband met de toekomst van de Heer. Die toekomst genaakt (nadert).

Want wij zijn geen kunstelijk verdichte fabelen nagevolgd, als wij u bekend gemaakt hebben de kracht en toekomst van onze Heere Jezus Christus, maar wij zijn aanschouwers geweest van Zijn majesteit. 2 Petrus 1:16

“Kunstelijk verdichte fabelen” zijn verhalen die door de mens zelf bedacht zijn. Ze zitten ingenieus in elkaar, maar het zijn leringen van mensen. Petrus en de zijnen zijn geen fabelen nagevolgd. Hieruit dienen we te concluderen dat er andere mensen waren die dat wél hebben gedaan. Petrus maakte de kracht en toekomst van onze Here Jezus Christus bekend. Dat zijn uiteraard geen fabelen. De kracht van de Here Jezus Christus komt tot uitdrukking in Zijn toekomst (parousia). Dat is wanneer Hij met de Geest van Zijn mond de ongerechtige zal verdoen. (2 Thessalonicenzen 2:8) Petrus en de zijnen zijn aanschouwers geweest van Zijn majesteit. Parousia wordt hier verbonden met het begrip “aanschouwen”, wat met een letterlijk zien te maken heeft. Petrus maakte de kracht en toekomst van de Heer bekend. Dat zijn geen fabelen, want hij heeft het zelf gezien. Wij zien weliswaar uit naarde toekomstige verschijning van Christus in heerlijkheid en dat is terecht. In het verleden is die verheerlijkte Christus echter minstens tweemaal aan Petrus verschenen. De eerste keer gebeurde dat op typologische wijze, namelijk op de berg der verheerlijking. (Matthéüs 17:1 en volgende verzen) De tweede keer was na de opstanding van Christus, (onder andere Johannes 20:19-23) Die majesteit wordt ook door Johannes beschreven. (1 Johannes 1:1, 2)

“Kracht” wijst uiteraard ook op de opstanding van Christus. Hij is als de opgestane en verheerlijkte Heer aan Petrus verschenen/geopenbaard. Petrus zegt er trouwens bij wanneer hij de Heer aanschouwd heeft. Dat was toen God – de Vader – Hem eer en heerlijkheid gaf en de stem van de hoogwaardige heerlijkheid zei: “Deze is Mijn geliefde Zoon, in Dewelken Ik Mijn welbehagen heb”. (2 Petrus 1:17) Deze stem klonk toen enkele discipelen met de Heer op de berg waren. (2 Petrus 1:18) Op de berg der verheerlijking vertoonde de Heer Zich in een verheerlijkte gedaante. Daarmee greep Hij vooruit op Zijn opstanding uit de doden.

En zeggen: Waar is de belofte Zijner toekomst? Want van dien dag, dat de vaders ontslapen zijn, blijven alle dingen alzo gelijk van het begin der schepping. 2 Petrus 3:4

Er zijn spotters (vers 3) die zullen zeggen: “Waar is de belofte van Zijn toekomst?” Hij heeft beloofd dat Hij in heerlijkheid en zichtbaar zou verschijnen, maar dat is nog niet gebeurd. Spotters trekken Zijn belofte dus in twijfel. Petrus legt vervolgens uit dat het in het verleden wel eens wat lang duurde, voordat bepaalde beloften vervuld werden. Hij legt bovendien uit hoe lang het zal duren voordat de Heer deze belofte zal vervullen. In het verleden heeft God aangekondigd dat de wereld door water geoordeeld zou worden. Dat is inderdaad gebeurd. In de dagen van Noach waren er ook spotters die dit belachelijk vonden. Het had tot dan toe immers nog nooit geregend. Volgens de wetten van de kansberekening was het zeer onwaarschijnlijk dat het wel zou gaan regenen. Het had gedurende 1656 jaar nog nooit geregend, zodat men ervan uitging dat het in het 1656-ste jaar óók wel droog zou blijven. Zó redeneren wetenschappers. Het ging in de dagen van Noach wél regenen en alle spotters kwamen om. De Heer hééft beloofd dat Hij zichtbaar en verheerlijkt zal verschijnen en dus zal het gebeuren.

Petrus legt verder uit hoe lang het zal duren voor Hij zal verschijnen. Eén dag is bij de Heer als duizend jaren en duizend jaren als één dag. (vers 8) Hier worden dus twee dagen genoemd, hetgeen overeenkomt met tweeduizend jaren. (vergelijk Hoséa 6:2) Hiermee heeft Petrus feitelijk gezegd dat het tweeduizend jaar zal duren voor de toekomst des Heren aanbreekt. Dit betekent tevens dat die toekomst nooit op een geestelijke verschijning van de Heer in de Gemeente of in de gelovige kan slaan. Voor de wereld verschijnt de Heer voor het eerst (officieel) op de Olijfberg; ten behoeve van Israël. Voor de Gemeente verschijnt de Heer eerder, maar dan verschijnt Hij alléén aan de gelovigen van de Gemeente (in de lucht). De wereld ziet Hem dan (nog) niet. Op aarde verschijnt Hij officieel aan het einde van de zeventigste week van Daniël. (Daniël 9:24-27) Te dien dage zullen Zijn voeten staan op de Olijfberg. (Zacharia 14 :4) Dat is op de Bijbelse klok exact tweeduizend jaren (van 360 dagen) na de dag van de opstanding van Christus. Dat is dus de parousia van Christus. Dit blijkt ook uit 2 Petrus 3:12.

Verwachtende en haastende tot de toekomst van den dag Gods, in welken de hemelen, door vuur ontstoken zijnde, zullen vergaan, en de elementen brandende zullen versmelten. 2 Petrus 3:12

“Dag” kan ook opgevat worden als “oordeel”. Het gaat hier om de zichtbare verschijning van het oordeel van God. De hemelen zullen, door vuur ontstoken zijnde, vergaan. Dit is niet geestelijk bedoeld. Het is geen beeldspraak, maar realiteit. De hemelen zullen vergaan.

En nu, kinderkens, blijft in Hem; opdat, wanneer Hij zal geopenbaard zijn, wij vrijmoedigheid hebben, en wij van Hem niet beschaamd gemaakt worden in Zijn toekomst. 1 Johannes 2:28

Dit is de laatste tekst uit de Bijbel waar het woord “parousia” voorkomt. Dit houdt in dat de betekenis van het woord niet meer kan veranderen. Als deze laatste tekst een andere betekenis zou hebben, dan moeten we een tekst hebben gemist, want een zaak staat vast op grond van twee of drie getuigen. (Deuteronomium 19:15; Matthéüs 18:16) Er moeten dus minimaal twee teksten zijn die hetzelfde zeggen. Het is onmogelijk om een woord in één tekst een andere betekenis te geven dan in alle overige teksten. De laatste tekst is feitelijk het uitgangspunt van deze studie geweest. Johannes roept de gelovige ertoe op om in Hem te blijven/te wonen. Als Hij geopenbaard zal zijn, zullen zij dan vrijmoedigheid hebben en zij zullen niet beschaamd gemaakt worden in Zijn parousia. De zichtbare verschijning in verband met Zijn parousia wordt hier dus alleen maar bevestigd en zelfs versterkt door het werkwoord “faneroö”.

Amen


 Gerelateerde bijbelezing o.a.:
* De gelovige op weg naar morgen


Bijbelstudies door: Ab Klein Haneveld




Dit is een bewerking van de Brochure "De gelovige op weg naar morgen" 

https://www.bijbelspanorama.nl/

https://www.bijbelstudie.nl/