BROOD EN BEKER (“Avondmaal”)

Deze studie handelt over wat wij gewoonlijk het “Avondmaal” noemen Ik heb wat moeite met de uitdrukking: “Avondmaal”. Het eigenaardige is namelijk, dat wij het altijd hardnekkig “Avondmaal” noemen, terwijl de Schrift er feitelijk geen speciale naam aan geeft. De Bijbel spreekt gewoon over “het brood en de wijn”; over “brood en beker”; over de “breking des broods”.

Naast andere Schriftplaatsen leren 1 Kor.11:20 en 21 bovendien onomwonden, dat het geen avondmaal is. Toch is deze uitdrukking zo ingeburgerd dat het waarschijnlijk onmogelijk is om hem te vermijden. Daarom gebruik ik de term ook in deze studie. Dat neemt echter niet weg, dat het strikt genomen eigenlijk niet Bijbels is. Wanneer ik de uitdrukking toch gebruik, is dat niet omdat het correct Schriftuurlijk taalgebruik is, maar omdat het correct Nederlands taalgebruik is. Uiteindelijk heeft een naam niet ten doel een volledige beschrijving te geven. Een naam dient immers enkel en alleen ter onderscheiding! Het woord avondmaal zal hier dan ook hoofdzakelijk gebezigd worden als naam en niet als zelfstandig naamwoord. Daarom zal het steeds tussen aanhalingstekens gebruikt worden.

Daarnaast wil ik er op wijzen, dat deze studie niets anders beoogt te zijn dan juist dat. Een studie dus. Het is niet bedoeld om kritiek te hebben op bepaalde al of niet Bijbelse praktijken. Het is niet de bedoeling de beschuldigende vinger uit te steken naar hen, die er een andere praktijk op na houden dan waartoe deze studie eventueel leidt. Maar wel is het zo, dat bestudering van de Schrift noodzakelijkerwijze leidt tot aanpassing van niet alleen onze overtuiging, maar ook onze praktische geloofsbeleving! Bestudering van de Schrift wordt beantwoord met geloof, niet alleen in woord maar ook in daad. Bestudering van de Schrift is nooit zonder risico. Maar laat dat ons niet weerhouden, om terug te keren tot onze oorsprong. Die oorsprong is niet onze kerkelijke of gemeentelijke traditie. Die oorsprong is uitsluitend het Woord van God zelf. Daaruit zijn wij als gelovigen wedergeboren. Daardoor laten wij ons leiden in het geloof. Daardoor laten wij ons als het goed is ook leiden in de praktijk van ons gemeentelijk leven. Moge de Heer ons de moed geven, om ons daaraan over te geven.

Wel, de Bijbel zegt er niet zo geweldig veel over. Het is daarom heel goed mogelijk, om binnen kort bestek alle Schriftgedeelten, die spreken over het “Avondmaal”, te bezien en te bestuderen.

Deze studie begint in Mattheus 26:

“En op de eerste dag der ongehevelde broden kwamen de discipelen tot Jezus, zeggende tot Hem: Waar wilt Gij, dat wij U bereiden het Pascha te eten? En Hij zeide: Gaat heen in de stad, tot zulk een, en zegt hem: De Meester zegt: Mijn tijd is nabij, Ik zal bij u het Pascha houden met Mijne discipelen. En de discipelen deden, gelijk Jezus hun bevolen had, en bereidden het Pascha.” Matt.26: 17-20. info

“En als zij aten, nam Jezus het brood, en gezegend hebbende, brak Hij het, en gaf het de discipelen, en zeide: Neemt, eet, dat is Mijn lichaam. En Hij nam de drinkbeker, en gedankt hebbende gaf hen dien, zeggende: Drinkt allen daaruit; Want dat is Mijn bloed, het bloed des Nieuwen Testaments, hetwelk voor velen vergoten wordt, tot vergeving der zonden. En Ik zeg u, dat Ik van nu aan niet zal drinken van de vrucht des wijnstoks, tot op die dag, wanneer Ik met u diezelve nieuw zal drinken in het Koninkrijk Mijns Vaders. En als zij de lofzang gezongen hadden, gingen zij uit naar de Olijfberg.” Matt.26:26-31.

Dit is de bekende geschiedenis onder het opschrift “Instelling van het heilig avondmaal.” Dat was het inderdaad, maar men had er ook een andere titel boven kunnen zetten. Bijvoorbeeld “De verklaring van de paasmaaltijd”. want dat was het. “Instelling van het heilig avondmaal, zou hier ook boven kunnen staan, maar toch wordt het dan wat moeilijk. Want wat wordt hier dan ingesteld? Welke opdracht wordt hier dan gegeven? In deze verzen lezen wij geen enkele opdracht, behalve de zeer aan plaats en tijd gebonden opdracht, gericht tot de discipelen: “Drinkt allen“, en “Neemt, eet, dat is Mijn Lichaam”. Verder is er in deze verzen niets te vinden aangaande de instelling van het heilig “Avondmaal”.

Wel vinden we hier een duidelijke beschrijving van de gebeurtenissen. Deze beschrijving begint met: “En op de eerste der ongezuurde broden.” De vertaling NBG heeft hier: “En op de eerste dag van het feest der ongezuurde broden.” In de grondtekst staat iets anders, namelijk dat het de eerste dág was van het ongezuurde. Dit is een uitdrukking, die van toepassing is op wat het Oude Testament “de ongezuurde broden” noemt. Het was dus de eerste dag van de ongezuurde broden en wij dienen op te merken, dat het woord “feest” in de grondtekst werkelijk niet gebruikt wordt. Het gaat om de ongezuurde broden. Het gaat om de dágen van ongezuurde broden.

In de praktijk is het zo, dat Israël tot op de dag van vandaag, op de 13de van de eerste maand, 13 Nisan (of Aviv), min of meer ceremonieel het hele huis doorloopt en doorzoekt. In sommige kringen gaat vader met een lampje of kaarsje voorop, en komt de hele familie achter hem aan door het gehele huis heen, om te kijken of er ergens in huis nog wat zuurdesem is. Men zoekt oud brood, gezuurd brood. Want dat gezuurde brood dient uit het huis verwijderd te worden, opdat bij het aanbreken van de 14de dag van de eerste maand, de 14de Nisan, geen gezuurd brood in huis zou zijn, maar alleen ongezuurd brood. Op de avond van deze 14de Nisan zou dan het paaslam geslacht moeten worden. Het paaslam, dat al 4 dagen officieel deel uitmaakt van de huishouding.

Dat paaslam moet geslacht worden op de namiddag van de 14de Nisan en wordt dan ’s avonds gegeten. Dat is wat er dient te geschieden op de eerste dag der ongezuurde broden. De instelling daarvan vindt u in Exodus 12. Dat is de bekende geschiedenis van de uittocht uit Egypte die plaatsvond naar aanleiding van, en als vervolg op, het eten van het paaslam.

“Spreekt tot de ganse vergadering van Israël, zeggende: Aan de tiende dezer maand neme een ieder een lam, naar de huizen der vaderen, een lam voor een huis. Maar indien een huis te klein is voor een lam, zo neme hij het en zijn nabuur, de naaste aan zijn huis, naar het getal der zielen, een iegelijk naar dat hij eten kan; gij zult rekening maken naar het lam. Gij zult een volkomen lam hebben, een mannetje, één jaar oud; van de schapen of van de geitebokken zult gij het nemen. En gij zult het in bewaring hebben tot de veertiende dag dezer maand; en de ganse gemeente der vergadering van Israël zal het slachten tussen twee avonden. En zij zullen van het bloed nemen, en strijken het aan de beide zijposten, en aan de bovendorpel, aan de huizen, in welke zij het eten zullen. En zij zullen het vlees eten in dezelfde nacht, aan het vuur gebraden, met ongezuurde broden; zij zullen het met bittere saus eten.” Ex. 12:3-9.

“in de eerste maand, aan de veertiende dag der maand, in de avond, zult gij ongezuurde broden eten, tot de eenentwintigste dag der maand, in de avond.” Ex. 12:18.

De uitdrukking “tussen twee avonden,” heeft een gelijksoortige betekenis als onze uitdrukking “tussen de middag”. Dit laatste suggereert namelijk “tussen twee middagen” Daarbij gaat het om de voormiddag en de namiddag. “Tussen twee avonden” is gewoon Hebreeuws idioom voor “tussen de vooravond en de na – avond”. En zoals onze “voormiddag” feitelijk de ochtend is, zo is de “vooravond” feitelijk de middag. Het slachten van het Paaslam diende dus plaats te vinden zo rond zonsondergang.

In Ex.18:12 lazen wij dat Israël vanaf de 14de tot en met de 21ste ongezuurde broden moest eten. Dit begon dus op de avond waarop het paaslam geslacht en gegeten werd. En wanneer in Mattheus sprake is van de eerste dag der ongezuurde broden of ongehevelde broden (wat hetzelfde is), dan gaat het uiteraard over de 14de Nisan. Bovendien staat er nadrukkelijk bij, dat het gaat om het bereiden van de paasmaaltijd. Niet van zomaar een maaltijd, maar van de paasmaaltijd. Dit staat er zelfs tot drie maal toe (vs. 17, 18 en 19).

Dit is een uitgebreide manier om te vertellen welke dag het eigenlijk was. Dit is belangrijk, omdat de maaltijd, waaraan de Heer en Zijn discipelen aanzaten, niet zomaar een maaltijd was, maar de officiële paasmaaltijd, welke was ingesteld reeds in Exodus 12 en later ook in Leviticus, enz. Het was dé paasmaaltijd en er kan dus ook geen enkele twijfel over bestaan, dat het daar op tafel aanwezige brood ongezuurd brood was. Hoe dan ook, welke datum het ook was, er staat dat het was op de eerste dag der ongezuurde broden. Als er op de zo omschreven dag brood op de tafel aanwezig was, kan dat toch echt alleen maar ongezuurd brood geweest zijn. En dat zelfs ongeacht de juiste datum of gelegenheid.

Het bijzondere van de paasmaaltijd is natuurlijk dat de maaltijd op zich bestaat uit het lam. Het belangrijkste voedsel op deze tafel was het geslachte paaslam. Het paaslam, dat een type is van de Heere Jezus, Die geslacht werd voor ons. En zoals onder Israël indertijd in Ex.12 het paaslam geslacht werd, waarop de uittocht, namelijk de verlossing uit Egypte volgde, zo is het ook met ons. Sinds de dood van de Heere Jezus zijn wij verlost geworden. Dat is een analogie, die we tegenkomen in 1 Kor.5, maar daarover straks.

Waar het nu in de eerste plaats om gaat, is, dat deze gelegenheid was het eten van die bijzondere, volgens de wet ingestelde paasmaaltijd. Dit paaslam is uiteraard een type van het offer van de Heere Jezus op Golgotha. Het bloed van het ‘paaslam’ kwam niet in een beker op tafel te staan. Het bloed van het paaslam moest oorspronkelijk aan de deurpost gestreken worden. Waar het bloed van het paaslam in latere jaren bleef, als het paaslam geslacht werd, is mij niet bekend. Maar wat er op de tafel in de beker stond, was wijn en niet het bloed van het geslachte paaslam.

Het opmerkelijke is, dat de discipelen, als ze aan tafel aanzitten, met geen woord spreken over het paaslam, terwijl het toch aanwezig is. Er werd niets van gezegd. Vermoedelijk omdat dit geen enkele toelichting behoefde. Nu weet ik wel, dat de discipelen zich niet duidelijk bewust waren van wat er de andere dag stond te gebeuren. Namelijk de overlevering van de Heere Jezus en vervolgens Zijn kruisiging, waarvan het paaslam een type was. Maar hoe dan ook, het paaslam behoefde geen toelichting, omdat, het al duidelijk genoeg had moeten zijn. Behalve het paaslam bevindt zich op de paastafel nog ongezuurd brood, wijn, zout en bittere saus, waarin men het ongezuurde brood doopte. Wij dienen nu in te zien, dat niet alleen het paaslam op tafel stond, maar dat het een gevarieerde tafel was. Nu is het merkwaardig, dat er geschreven staat:

“En als zij aten, nam Jezus het brood, en gezegend hebbende, brak hij het, en gaf het de discipelen, en zeide: Neemt, eet, dat is Mijn lichaam.” Matt.26:26.

Het ging dus om ongezuurd brood, het brood dat daar aanwezig was. Hij nam het en Hij zegende het. Dit is de gebruikelijke methode, die tot op de dag van vandaag onder Israël nog wordt gepraktiseerd. De Heer brak het en gaf het de discipelen en zeide: “Neemt, eet, dat is mijn lichaam.”

Nu wordt hier gesproken over het breken van het brood. Dit is een vaste uitdrukking. Als we geen vooroordelen hebben, van niets weten, en de vraag stellen: “Waarom brak Hij het brood?”, dan is er slechts één antwoord. Om het de discipelen te kunnen geven. Dit brood moest immers verdeeld, verbroken worden. En aangezien ongezuurd brood hard en bros is, kan het niet gesneden, doch uitsluitend gebroken worden. De Heere Jezus zegt niet dat dit breken iets betekent, maar Hij zegt: “Neemt, eet”, waarop volgt een verklaring van wat dat ongezuurde brood op deze paasmaaltijd feitelijk voorstelt.

De verklaring is eenvoudig: “dat is Mijn lichaam“. Er zijn al veel twisten geweest over de betekenis van deze eenvoudige uitspraak. Maar het lijkt mij duidelijk, dat de uitdrukking een gewone metafoor is, een stijlfiguur. Dit houdt in, dat deze woorden overdrachtelijk bedoeld zijn. Er staat: “dat is Mijn lichaam.” Dat betekent blijkbaar, dat dit ongezuurde brood een beeld, een type, is van het lichaam van Christus. Het brood verandert niet in het lichaam, maar het is een uitbeelding van het lichaam van Christus.

Maar laten wij ons goed realiseren, dat dat niet gezegd wordt van elk willekeurig brood. Het gaat om het brood op deze paasmaaltijd. Slechts dit ongezuurde paasbrood, gelegen naast het paaslam, is een beeld van het lichaam van Christus. Het is een verklaring, zoals we in de Hebreënbrief zo dikwijls verklaringen krijgen van wat de dingen en inzettingen van het Oude Verbond betekenen. Precies zo verklaart de Heere Jezus wat dit brood op de paastafel, zoals die reeds vijftien eeuwen tevoren werd ingericht, betekent. Het ziet op het Lichaam van Christus.

“En Hij nam de drinkbeker, en gedankt hebbende, gaf hen dien, zeggende: Drinkt allen daaruit;” Matt.26:27.

Dit vers is analoog aan het voorgaande. De wijn op de paasmaaltijd was een uitbeelding van het bloed van Christus. Het bloed des Nieuwen Testaments; het bloed van het Nieuwe Verbond. Hierbij moeten wij ons rekenschap geven van het feit, dat in tegenstelling tot de gangbare gedachte bloed niet de uitdrukking is van dood, maar van leven. Om voor de hand liggende redenen denken wij mensen bij het noemen of zien van bloed aan de dood. Dat komt omdat bloed, wanneer het zijn functie vervult, niet gezien wordt. Wanneer het wel gezien wordt vervult het zijn functie niet, hetgeen tot de dood kan leiden. Maar dit is zo, omdat bloed in feite leven is.

Toen bloed gestort werd op Golgotha, werd er leven gestort. Het leven stroomde weg.Want bloed is leven! Wanneer wij dat leren inzien, kunnen wij vervolgens ook vele anders onduidelijke typen begrijpen. Zo werd het leven van het paaslam als het ware overgedragen op de deur. De levende deur is daarom de voortzetting van het gestorven paaslam. De levende deur is dus eigenlijk een type van het “Lam, staande als geslacht,” (Op.5:6). Dit principe geldt uiteraard ook voor het bloed, dat gestort werd op het verzoendeksel ! Het leven van de geslachte bok werd overgedragen op dit deksel, deze bedekking. Het offerdier leefde als het ware voort als het deksel van de ark des verbonds! Dit bloed symboliseerde ook hier geen dood, maar leven. Het bloed van het Nieuwe Verbond is daarom het leven van het Nieuwe Verbond!

De uitdrukking: “Dat is Mijn bloed”, is volstrekt analoog aan de uitspraak over het brood: “Dat is Mijn lichaam”, en verder is deze wijn vanzelfsprekend de wijn van de paastafel. Maar als we zeggen, dat dat brood en die wijn een uitbeelding zijn van het lichaam en het bloed van de Heere Jezus, dan rijst daarnaast onmiddellijk een vraag, namelijk: Wat is dan de betekenis van het paaslam en het bloed van het paaslam?

Het moet zonder meer duidelijk zijn, dat het paaslam, zoals het op de tafel ligt, een uitbeelding is van het lijden en sterven dat over de Heere Jezus gekomen is. Het is dus een beeld van het lichaam van de Heere Jezus. Het bloed van het paaslam is uiteraard de uitbeelding van het bloed dat eens gestort werd op Golgotha. Natuurlijk gaat het over Golgotha en wat daar gebeurde. Het paaslam en het bloed van het paaslam spreken over het lijden en sterven van de Heere Jezus. Maar waarvan zijn brood en beker op dezelfde tafel dan een beeld? Als brood en beker eveneens een beeld zijn van lichaam en bloed van de Heiland, waarom hebben we hier dan een dubbel beeld van zijn lijden en sterven? Maar als brood en beker een andere betekenis hebben, dan het lam en het bloed, wat is dan het verschil.

Het verschil tussen het paaslam en het brood en de beker is, dat het paaslam te maken heeft met het Oude Verbond, namelijk met echt bloed. Het echte bloed van het paaslam was een type van het echte bloed van de Heere Jezus. Dat is niet overdrachtelijk. Het ligt veel dichter bij elkaar. Dit bloed van het paaslam is het type van het bloed van de Heere Jezus. En het lichaam van het paaslam, een vleselijk lichaam, was het type van het vleselijke lichaam van de Heere Jezus, dat aan het kruis genageld werd. Het had te maken met de eis van de wet, en met het Oude Verbond.

Maar wanneer we spreken over de wijn, dan staat er: “Dat is Mijn bloed, dat des Nieuwen Testaments.” Het bloed van het Nieuwe verbond. Dat is niet fysiek bloed, maar dat is leven. Leven onder het Nieuwe Verbond. En het leven onder het Nieuwe Verbond is heel eenvoudig het leven dat de dood achter zich heeft. Het verschil tussen het leven van het Oude verbond en het leven van het Nieuwe Verbond is, dat het leven van het Oude Verbond dode dingen in het vooruitzicht heeft: dat is de natuurlijke mens, met als perspectief de dood. Het leven van het Nieuwe Verbond is daarentegen het leven dat is opgestaan uit de dood en de dood inmiddels achter zich heeft gelaten.

“Maar dat Hij gestorven is, dat is Hij der zonde eenmaal gestorven; en dat Hij leeft, dat leeft Hij Gode.” Rom.6: 10.

Hier vinden we in één keer de complete verklaring van wat brood en beker op de paasmaaltijd voorstellen. Het lam is de uitdrukking van het leven onder het Oude Verbond, en dus van de Heere Jezus, Die geboren werd onder het Oude Verbond, “onder de wet, opdat Hij degenen, die onder de wet waren, verlossen zou” (GaIaten :5). Daarnaast zijn brood en beker van de paasmaaltijd een uitdrukking van het lichaam en het leven, behorend bij het Nieuwe Verbond. Het zijn dus beelden en typen van de opgestane Christus. Waar het paaslam de uitdrukking is van de Gekruisigde, zijn brood en beker de uitdrukking van de Opgewekte. En dat is een heel belangrijke aangelegenheid.

Beiden hebben natuurlijk van alles te maken met de dood. Beiden staan in een bepaalde relatie tot de dood. Maar het Oude Verbond leidt tot de dood, terwijl het Nieuwe Verbond de dood achter zich heeft. Het lichaam en het bloed van het Nieuwe Verbond is uit de dood opgestaan. Dat is een groot verschil, want het perspectief van het Paaslam was het kruis, de dood, en daarom wordt het paaslam niet meer gegeten. Ook vandaag zelfs onder het Jodendom niet. Men heeft er alleen maar een overblijfsel van, een deel van het paaslam, omdat men de tempel niet heeft. Het paasfeest moest immers gevierd worden in Jeruzalem, bij de tempel.

Het paaslam wordt in die zin niet meer geslacht, omdat het “Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt”, waarvan het paaslam een type was, inmiddels geslacht is. Het paaslam zag vooruit naar de dood! Doch wij eten brood en drinken wijn, die typen zijn van nieuw leven. Het zijn daarom geen typen van de dood, maar van opstanding! Daar gaat het om. Dat is een elementair verschil. Helaas ziet men bij de bediening van het “Avondmaal” dikwijls uitsluitend achterom. Men ziet terug naar het kruis en de dood. Maar dat is nu juist niet de betekenis en de zin van brood en beker, want dat is de betekenis van het paaslam. En dat eten wij niet meer. Uiteraard niet! Daar wij de dood hebben overwonnen, daar wij met Christus zijn opgestaan uit de dood, behoren wij geconfronteerd te worden met leven. Want dat is de enige betekenis van brood en beker.

Het schijnt een goede gewoonte te zijn tegenwoordig, om vooral in de week, die aan de viering van brood en beker vooraf gaat, zichzelf te onderzoeken. Vooral te zien op de oude mens, om te zien of men wel waardig is om aan te zitten. Wie dat werkelijk goed doet, laat het wel uit zijn hoofd om aan te zitten aan het “Avondmaal”. Want dan zijn wij daartoe immers niet waardig.

Maar wij moeten juist niet zien op onszelf. Dit zien op onszelf hangt juist samen met een leven onder de wet. Een leven onder het Oude Verbond. En zoveel Christenen hebben zich onder de wet geplaatst. Zij lezen uit de Bijbel verlost te zijn van de wet. Maar geen nood, zij maken vervolgens zelf een andere wet, om zich daaronder te plaatsen, om maar met het oude bezig te kunnen zijn. En binnen datzelfde kader past waarschijnlijk ook het verschijnsel dat heel dikwijls de paasmaaltijd gevierd wordt, niet met ongezuurd brood, maar met gezuurd brood. Dat is dan ook meer terecht in dit verband. Want gezuurd brood is een type van het oude, zondige leven. Want zuurdesem is in elk geval een beeld van de zonde.

Ik steek geen beschuldigende vinger uit naar hen, die dat in onwetendheid doen. Daar gaat het mij helemaal niet om. Het zij verre van mij kritiek te hebben op bepaalde praktijken, dat is niet de bedoeling. Het gaat er mij alleen maar om, het Woord te laten zien en de dingen met elkaar in verband te brengen. Laten wij daarom verder gaan met Matt.26. Er staat:

“Want dat is Mijn bloed, het bloed des Nieuwen Testaments, hetwelk voor velen vergoten wordt, tot vergeving der zonden.” Matt.26:28.

Het bloed, dat is de wijn dus, wordt vergoten. Dit betekent, dat een ieder ervan drinkt, zoals er gezegd wordt: “Drinkt allen daaruit.” En dat drinken van allen uit die ene beker, houdt verband met de uitspraak: “Hetwelk voor velen vergoten wordt.” Dit vergieten heeft daarom dezelfde betekenis als het verbreken van het brood; het hangt samen met het uitdelen. De betekenis is niet, dat het brood daarbij echt verbroken wordt, en dat dit ziet op een verbroken lichaam of iets dergelijks. Net zo min als er staat dat de wijn in stukjes verdeeld is, en dat het dus ziet op een uitgestort bloed. Integendeel. Het is zo, dat het verbreken van het brood, en het vergieten van de wijn, noodzakelijk zijn om iedereen daaraan deel te kunnen laten hebben. Dit is beslist geen eigenzinnige verklaring. We zullen zien, dat in 1 Kor.10 ronduit staat:

“Want .één brood is het, zo zijn wij velen één lichaam, dewijl wij allen ééns broods deelachtig zijn.” 1 Kor. 10: 17.

Hier staat dus dat het nog steeds één brood is, hoewel wij allen van dit brood gegeten hebben! Waarom? Omdat het breken van het brood voor de verklaring van de typologie, de verklaring van het beeld, nauwelijks een rol speelt! Het wordt slechts gebroken om het te kunnen uitdelen. Want officieel blijft het één brood, omdat het brood het type is van één lichaam, namelijk het lichaam van Christus onder het Nieuwe Verbond. De toevoeging “tot vergeving der zonden“, is een versterking van deze gedachte. Want natuurlijk is het juist, dat de Heer leed en stierf en “overgeleverd is om onze zonden”, maar Hij werd “opgewekt om onze rechtvaardigmaking” (Rom. 4-.25).

De opstanding van Christus is daarom de basis van de vergeving der zonden.

Zegt niet 1 Kor.15

“En indien Christus niet opgewekt is, zo is uw geloof tevergeefs, zo zijt gij nog in uw zonden!” 

Wij zien dus, dat het “bloed dat voor velen vergoten wordt tot vergeving der zonden” de uitdrukking is van het opstandingsleven van Christus onder het Nieuwe Verbond!

Want:

“het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde,’ 1 Joh.1:7.

Het is immers de levende Heiland, die ons reinigt (Hebr.7.25). Maar laten wij eerst zien, wat de Evangeliën ons leren over deze inzetting. Eerst nogmaals Mattheus:

“En Ik zeg u, dat Ik van nu aan niet zal drinken van de vrucht des wijnstoks, tot op dien dag, wanneer Ik met u dezelve nieuw zal drinken in het Koninkrijk Mijns Vaders.” Mat. 26:29.

Dit wordt gezegd tot gelovigen: “Ik zal niet meer van de vrucht des wijnstoks drinken, tot op dien dag, wanneer ik met u dezelve nieuw zal drinken.” Nieuwe wijn dus! “Zal drinken in het Koninkrijk Zijns Vaders” is een opmerkelijke uitspraak. Want waar is de Heer Jezus nu? Hij is gezeten in het Koninkrijk Zijns Vaders. Weliswaar gaat het daarbij om het nog verborgen Koninkrijk. Maar dat is wel degelijk het Koninkrijk van de Vader. Daar is Hij nu. En waar zijn wij nu? Op dezelfde plaats natuurlijk. Ook in het Koninkrijk des Vaders. “Het Koninkrijk van de Zoon” wordt het genoemd (in Kol.1:13) en het is tegelijkertijd het Koninkrijk van de Vader ook. Zo zit dat namelijk met het erfrecht: Vader en Zoon hebben dezelfde bezittingen. Zo gaat het met erfrecht onder Israël, en zo is het hier ook.

Dat Koninkrijk is de Heer reeds lang ingegaan. En wat staat er dat Hij in dat koninkrijk zou doen? Die wijn drinken, de vrucht des wijnstoks. Maar nu staat er dat Hij ze “nieuw” zal drinken in het Koninkrijk Zijns Vaders, niet dat Hij ze “wéér” zal drinken. Zo wordt het gewoonlijk wel opgevat, maar zo staat het er niet. Dat wil zeggen, dat het niet gaat om diezelfde wijn, die Hij zal drinken in het Koninkrijk. Maar het gaat om nieuwe wijn!

Dat dit nieuwe wijn is, betekent vanzelfsprekend niet, dat het gaat om nieuwe wijn omdat de oude op is. In dat geval had het woord “nieuw” hier zelfs gewoon weggelaten kunnen worden. Het is duidelijk, dat als het één keer gedronken is, het niet voor de tweede keer gedronken wordt. Het gaat er blijkbaar om, dat er in het Koninkrijk des Vaders iets anders gedronken wordt dat de wijn, zoals die hier op de paastafel voorkomt. Maar de wijn is er wel degelijk een beeld van. We kunnen het daarom rustig wijn blijven noemen, maar dan in de overdrachtelijke of geestelijke betekenis.

Wijn is de vrucht van de wijnstok. in zijn diepste wezen is de wijnstok een type van Christus als het Zaad van Abraham. Abraham was de wijnstok; Christus is de wáre Wijnstok als het Zaad van Abraham. Hoe dan ook, het bloed, waar de wijn een type van is, dat is het leven. Het leven van het Nieuwe Verbond. En het is dat leven waaraan gedronken wordt. Nu! Door Christus Zelf en door ons.

Dat is niet iets, dat in de toekomst vervuld zal worden, en dat te maken heeft met een normale beker met wijn, maar het gaat om dat, waarvan die wijn een type is. Het gaat om het leven van het Nieuwe Verbond. Het leven dat er is in Christus. Het leven van het Nieuwe Verbond. Hoe heet dat? Dat heet Geest! Dat is het leven onder het Nieuwe Verbond. Het leven onder het Oude Verbond heet ziel. De ziel, die zal zondigen zal sterven. De eerste mens, Adam, was een levende ziel, maar de tweede mens, die leeft onder het Nieuwe Verbond, is Geest. Hij wordt in 1 Kor.15  “de Heere uit de hemel” genoemd. Enige hoofdstukken eerder staat het ook reeds:

“Want ook wij allen zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt; Hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij dienstknechten, hetzij vrijen; en wij zijn allen tot één Geest gedrenkt.” 1 Kor. 12:13.

Wij zijn door één Geest (de wijn) tot één Lichaam (het ongezuurde brood) gedoopt. En wij drinken allen aan dezelfde Geest, dezelfde wijn. En wij doen dat binnen (de verborgenheid van) het Koninkrijk. In precies dezelfde betekenis komen we brood en beker later nog tegen in het Evangelie van Markus:

“En op de eerste dag der ongehevelde broden, wanneer zij het Pascha slachtten, zeiden Zijn discipelen tot Hem: “Waar wilt Gij, dat wij heengaan, en bereiden, dat Gij het Pascha eet.”
Mark. 14:12.

Hier krijgen we weer de tijdsaanduiding. Er staat “bereiden op de eerste dag der ongehevelde broden” en “wanneer zij het Pascha slachtten.” Nu zouden we zeggen: “Nu weten we het wel,” maar het gaat nog even door: “en wanneer zij het Pascha slachtten, zeiden de discipelen tot Hem.. “Waar wilt Gij, dat wij heen gaan, en bereiden dat Gij het Pascha eet?” Er kan geen misverstand over bestaan. Het gaat weer over dezelfde gebeurtenis, dezelfde dag, dezelfde datum, de veertiende Nisan. En Hij zond twee van zijn discipelen uit.

“De Meester zegt: Waar is de eetzaal, daar Ik het Pascha met Mijn discipelen eten zal.” Mark. 14:14b.

“En Zijn discipelen gingen uit, en kwamen in de stad, en vonden het, gelijk Hij hen gezegd had, en bereidden het Pascha.” Mark. 14:16.

Dat het ging om het eten van het Pascha met ongezuurd brood, staat er dus vier maal. In Mattheus drie maal. Dan vervolgens in hetzelfde boek, hetzelfde hoofdstuk:

“En als zij aten, nam Jezus brood, en als Hij gezegend had, brak Hij het, en gaf het hun, en zeide: “Neemt, eet, dat is Mijn lichaam.” Mark. 14:27.

Dit is precies dezelfde formulering als in Matt.26:26. Vervolgens lezen we in dit hoofdstuk:

“En Hij nam de drinkbeker, en gedankt hebbende, gaf hen dien; en zij dronken allen uit denzelven. En Hij zeide tot hen: Dat is Mijn bloed, het bloed des Nieuwen Testaments, hetwelk voor velen vergoten wordt. Voorwaar, Ik zeg u, dat Ik niet meer zal drinken van de vrucht des wijnstoks, tot op die dag, wanneer Ik dezelve nieuw zal drinken in het Koninkrijk Gods.” Mark. 14:23-27.

Laten we het woordje “nieuw” weg, dan gaat het gewoon over wijn. Maar staat het woordje “nieuw” ertussen, dan blijkt het helemaal niet over wijn te gaan, maar over dat waar de wijn een type van is, namelijk: Het leven dat uit de dood is opgewekt. In Markus vinden we dus precies hetzelfde als in Mattheus, en daarom is verder commentaar hier overbodig. En zo komen we dan terecht bij Lukas:

“En de dag der ongehevelde broden kwam, op welke het Pascha moest geslacht worden.” Luk.22:7.

En de dag der ongehevelde broden kwam.” Let u er wel op, dat we nog geen enkele keer hebben gelezen over het féést van de ongezuurde broden. Het gaat gewoon over de dagen waarop slechts ongezuurde broden in huis waren, uiteraard te beginnen met de 14de Nisan. In deze tekst gaat het dus over de eerste dag van de ongezuurde broden. In de hier volgende teksten wordt vier maal over het Pascha geschreven.

“En Hij zond Petrus en Johannes uit , zeggende: “Gaat heen en bereidt ons het Pascha, opdat wij het eten mogen.” Luk. 22: 8.

“En gij zult zeggen tot de huisvader van dat huis: De Meester zegt u: Waar is de eetzaal, daar Ik het Pascha met Mijn discipelen eten zal?” Luk. 22: 11.

“En zij heengaande, vonden het, gelijk Hij hen gezegd had, en zij bereidden het Pascha.” Luk.22:13.

“En hij zeide tot hen:”Ik heb grotelijks begeerd, dit Pascha met u te eten, eer dat Ik lijde.” Luk. 22:15.

Intussen hebben wij nu al twaalf verwijzingen, dat deze bijeenkomst in de opperzaal de viering van het Pascha was, namelijk 3x in Mattheus, 4x in Markus en 5x in Lukas. Na al deze bevestigingen dat het gaat om de paasmaaltijd en dus om ongezuurde broden, Iezen wij:

“Want Ik zeg u, dat Ik niet meer daarvan eten zal, totdat het vervuld zal zijn in het Koninkrijk Gods.” Luk.22:16.

Totdat het vervuld zal zijn”, d.w.z , wanneer de Heer opnieuw van dit brood zal eten, is het niet meer dit brood zelf, maar de vervulling daarvan. Dit betekent, dat de Heer dan inderdaad niet slechts deel heeft aan dit brood, maar ook aan het lichaam, waarvan het brood een type is. Uiteraard zal Hij dan niet slechts drinken van de letterlijke wijn, maar van de Geest en het Leven, waarvan de wijn een type is! Zo eenvoudig is dat. AI deze dingen spreken over “de opstanding en het leven” onder het Nieuwe Verbond en in het Koninkrijk!

“En als Hij een drinkbeker genomen had, en gedankt had, zeide Hij: Neemt dezen, en deelt hem onder ulieden.” Luk. 22:17.

Eerst wordt hier de wijn genoemd. Merkwaardig. In de andere Evangeliën was dit niet zo. Hier wordt eerst de wijn genoemd, en Hij zegt: “Deelt hem onder u lieden.” Reeds eerder heb ik opgemerkt, dat het breken van het brood en het uitgieten van de wijn slechts genoemd worden, omdat dat nodig was om het te verdelen. Het moest verdeeld worden, opdat iedereen er deel aan zou krijgen. En dan staat er:

“Want Ik zeg u, dat Ik niet drinken zal van de vrucht des wijnstoks, totdat het Koninkrijk Gods zal gekomen zijn”. Luk. 22: 18.

Wanneer we even heel diep op de dingen in gaan, zouden we uit dit vers kunnen besluiten, dat de wijnstok een beeld is van het Koninkrijk. Dit is temeer zo, omdat de wijnstok een type is van de opgewekte Christus, terwijl Christus de Koning en daarom ook het Koninkrijk zelf is. Misschien wat moeilijk te begrijpen, maar beslist Bijbels! En dan staat er:

“En Hij nam het brood en als Hij gedankt had, brak Hij het en gaf het hun, zeggende: Dat is Mijn Lichaam, hetwelk voor u gegeven wordt.” Luk.22:19.

Een lichaam, dat voor u “gegeven” wordt, niet een lichaam dat voor u “gedood” wordt. Bovendien staat er ook niet: Dit is mijn lichaam hetwelk voor u “verbroken” wordt. Dit laatste is een heel hardnekkig cliché, maar het stáát er niet. We hebben het ook tot nu toe niet gelezen. Er staat: Hetwelk voor u, dus ten behoeve van u, gegeven wordt.

Doet dat (d.i .het eten van het ongezuurde brood) tot Mijn gedachtenis.” Luk. 22:19.

Dit betekent, dat wij bij het eten van het brood verondersteld worden aan de Heer te denken. Maar wij hebben geen dode, doch een levende Heiland! Daarover spreken deze beelden. Zo ook de drinkbeker:

“Desgelijks ook de drinkbeker na het avondmaal, zeggende: Deze drinkbeker is het Nieuwe Testament in Mijn bloed, hetwelk voor u vergoten wordt.” Luk.22:20.

Na het avondmaal” staat er. Wij zien hier dus, dat de drinkbeker niet tot het avondmaal, de maattijd als zodanig, gerekend wordt! “Deze drinkbeker is het Nieuwe Testament in Mijn bloed” of: “deze drinkbeker is het Nieuwe Testament namelijk Mijn bloed” of: “dit is het Nieuwe Testament verbonden met Mijn bloed.” Want dat is eigenlijk de betekenis van het woordje “in”. Het hangt met elkaar samen. Het Nieuwe Verbond hangt samen met het bloed van Christus, dat door de wijn wordt voorgesteld.

En dan staat er: Hetwelk voor u vergoten wordt.

En verder in het volgende vers:

“Doch ziet, de hand Desgenen, die Mij verraadt is met Mij aan de tafel…..“ Luk.22:21.

Ook hier wordt er verder niets meer over deze gebeurtenis gezegd. En wat er gezegd wordt is volstrekt in overeenstemming met de voorgaande Evangeliën. In het volgende Bijbelboek wordt het iets moeilijker.

“En voor het feest van het Pascha, Jezus wetende dat Zijn ure gekomen was, dat Hij uit deze wereld zou overgaan tot de Vader….” Joh. 13: 1.

Nu is het zo aardig, dat we hier te maken krijgen met een vers dat als eerste genoemd wordt wanneer gesproken wordt over de verschillen tussen de Evangelisten, de Evangeliën. Men zegt namelijk dikwijls, dat de Evangeliën niet met elkaar in overeenstemming zijn. Dat er zoveel tegenstrijdigheden zijn tussen Mattheus, Markus, Lukas en Johannes. En gevraagd naar voorbeelden van deze veronderstelde tegenstrijdigheden wordt steevast als eerste het “probleem” van Joh.13:1 genoemd. Want daar staat: “En voor het feest van Pascha ….“, waarbij de klemtoon gelegd wordt op voor.

Voor het feest van Pascha, Jezus wetende dat Zijn ure gekomen was dat Hij uit deze wereld zou overgaan tot de Vader…”, enz.

Dit is hier blijkbaar de aanduiding voor de dag waarop de paasmaaltijd gevierd werd. Want daar gaat dit hoofdstuk over. Hoofdstuk 13, 14 en 15 gaan over de bijeenkomst aan de paastafel, die we eerder beschreven vonden bij de andere Evangelisten. Deze hoofdstukken spreken o.a. over de voetwassing, de belofte van de Heilige Geest en de Ware Wijnstok. Dit laatste hoogstwaarschijnlijk naar aanleiding van de Wijn, die als vrucht van de wijnstok een beeld is van het nieuwe leven, de Heilige Geest.

Het bijzondere hierbij is echter, dat in deze hoofdstukken helemaal niet over het paaslam en brood en beker gesproken wordt. Wel over de wijnstok. Dit verslag is daarom eigenlijk veel uitgebreider dan dat van de andere Evangelisten. Waar het om gaat is, dat deze dingen wel degelijk gebeuren ter gelegenheid van het Pascha op de avond van de 14de Nisan. Het woord “avondmaal” is blijkbaar een normale aanduiding voor deze paasmaaltijd.

Een heel gangbare opvatting is nu, dat deze gebeurtenissen in Joh.13 en volgende hoofdstukken volgens vers 1 niet op de 14de maar op de 13de plaatsvonden. Dit zou in strijd zijn met de andere Evangelisten. Men concludeert dit uit de aanhef in Joh.13:1: “En voor het feest van Pascha.” De enige fout die men dan maakt is, dat men de klemtoon verkeerd legt. Dat is alles. De klemtoon moet niet liggen op voor, maar op féést! En dan is de hele kwestie opgelost. Het was volgens vers 1 namelijk voor het féést van Pascha. Het was niet voor ongezuurde broden, maar het was voor het féést van de ongezuurde broden.

Het eigenaardige is, dat wij altijd praten over het féést van Pascha. Maar in de Bijbel is Pascha helemaal geen feest. Wij noemen het zo, maar de Bijbel doet dat niet. Daarom hadden de vertalers het woord “feest” nooit mogen invoegen in Mattheus, Markus en Lukas. Het gaat daar niet over het féést van de ongezuurde broden of het feest van Pascha (hetgeen twee verschillende aanduidingen van hetzelfde feest zijn) maar over de dagen van de ongezuurde broden.

Het bijzondere is alleen, dat de dágen van de ongezuurde broden lopen van 14 t/m 21 Nisan en dat het féést van de ongezuurde broden duurt van 15 t/m 21 Nisan. Dat is alles.

Het Féést van de ongezuurde broden, ook genoemd het féést van Pascha, duurde van 15 t/m 21 Nisan. Het werd gevierd op grond van het daaraan voorafgaande Pascha, dat op 14 Nisan viel en geen feest genoemd wordt! Ook op 14 Nisan, de dag van Pascha, de dag van het slachten en eten van het paaslam, was er slechts ongezuurd brood en mocht er geen zuurdesem in huis zijn. Daarin komt de 14de Nisan met de zeven dagen van het féést overeen. Dit betekent, dat de acht dagen van de 14de tot en met de 21ste allemaal dagen waren van ongezuurde broden. Maar de eerste daarvan was de dag van het Pascha, waarop het nog geen feest was. Daarop volgden de 15de tot en met de 21ste, waarop het wel feest was. Dit feest heet dan “het feest van ongezuurde broden” of “het feest van Pascha”.

Beide namen zijn natuurlijk eenvoudig te verklaren. De eerste slaat op de afwezigheid van zuurdesem, terwijl de tweede wijst op het Paaslam als de grondslag voor het feest! Beide namen worden dus door elkaar en willekeurig gebruikt. Zo spreekt ook de joodse historicus Flavius Josefus over “het feest der ongezuurde broden, dat wij Pascha noemen” (Oudh.14,2,1; 17,9,3). Maar wat in de Bijbel niet door elkaar gebruikt wordt is de uitdrukking “feest”. Het slachten en eten van het paaslam wordt in de grondtekst nooit “feest” genoemd. Maar wel de zeven dagen die, daarop volgen.

Deze belangrijke waarheid vinden we uiteraard in de eerste plaats in het Oude Testament. We lezen in de wet:

“Deze zijn de gezette hoogtijden des Heeren, de Heilige samenroepingen, welke gij uitroepen zult op hunne gezette tijden.” Lev.23:4.

En dan komt het:

“In de eerste maand, op de veertiende der maand tussen twee avonden is des Heeren Pascha.” Lev. 23:5.

Hier vinden we geen vermelding van een feest, doch alleen de uitdrukking “des Heeren Pascha”.

“En op den vijftiende dag derzelver maand, is het Féést van de ongezuurde broden des Heeren; zeven dagen zult gij ongezuurde broden eten. Op de eerste dag zult gij een Heilige samenroeping hebben; geen dienstwerk zult gij doen.” Lev . 23:6 en 7.

0p de eerste dag.” Dat is uiteraard de eerste dag van het féést. En dat is niet de 14de, maar de 15de Nisan. We zien hier, dat eerst Pascha gehouden wordt op de 14de Nisan, en dat de dag daarop pas het féést begint. Het féést dat feitelijk gebaseerd is op de paasmaaltijd en op het slachten van het paaslam. Het bijzondere is trouwens, dat het Pascha als zodanig bij de opsomming van de feesten, wanneer ze kort samengevat worden, niet eens genoemd wordt. In Exodus 23 wordt gesproken over de drie feesten, die Israël jaarlijks moest vieren in Jeruzalem:

“Drie reizen in het jaar zult gij Mij feest houden.” Ex. 23:14.

Drie reizen, want Israël moest naar Jeruzalem reizen om de feesten te kunnen vieren. En dan wordt er vervolgens gezegd:

“Het feest van de ongezuurde broden zult gij houden: zeven dagen zult gij ongezuurde broden eten (gelijk Ik U geboden heb), ter bestemder tijd in de maand Abib; want in dezelve zijt gij uit Egypte getogen…“ Ex. 23:15.

“Abib” is gewoon een andere naam voor de maand Nisan. Het is opmerkelijk, dat hier in Ex.23 de feesten worden opgesomd, waarbij Pascha inderdaad niet genoemd wordt. Het komt in de opsomming niet voor! Het maakt er geen deel van uit, want Pascha, dat in de eerste plaats te maken heeft met het slachten en eten van het paaslam, is geen féést. Het ziet immers primair op de kruisiging, en de kruisiging van de Heere Jezus is geen féést.

Het is daarom niet zo vreemd, dat wij tot op heden van Goede Vrijdag gewoonlijk geen feestdag maken. Op Goede vrijdag gedenken wij het lijden en sterven van de Heere Jezus en we maken daar geen féést van. We slaan het als het ware over. En inderdaad, in de Bijbel is het zeker geen féést. Het féést begint officieel de dag na het Pascha. In Exodus vinden we echter een vers, waarvan de vertaling suggereert, dat Pascha een feest is. Sprekend over het Pascha aan de avond van de 14de wordt er gezegd:

“En deze dag zal ulieden wezen ter gedachtenis, en gij zult hem den Heere tot een feest vieren; gij zult hem vieren onder uw geslachten tot een eeuwige inzetting. Zeven dagen zult gijlieden ongezuurde broden eten…“ Ex. 12:14, 15.

De tegenstrijdigheid ontstaat, doordat de vertalers de woorden “hem” en “tot” gemeend hebben te moeten invoegen. Wanneer we die woorden alsnog weglaten, is de tegenstrijdigheid weer verdwenen:

“En deze dag (slechts één dag; de 14de; het Pascha) zal u lieden wezen ter gedachtenis.
En gij zult ( ) den Heere ( ) een feest vieren zeven dagen…” Id.

Van het Pascha en de daarbij horende paasmaaltijd wordt hier gezegd, dat hij dient “ter gedachtenis”, precies zoals dat later gezegd wordt van brood en beker op deze tafel. Vervolgens wordt er gesproken over het “feest van Pascha” of “het feest der ongezuurde broden”, dat op het Pascha volgde op de 15de t/m de 21ste der maand. Geen enkele tegenstrijdigheid dus. Niet hier en niet in Joh.”1. “Voor het féést van Pascha” betekent dus “nog niet op de 15de maar nog op de 14de Nisan”. En dat is volkomen in overeenstemming met Mattheus, Markus en Lukas! En dan te bedenken, dat deze zogenaamde tegenstrijdigheid altijd als voorbeeld gebruikt wordt voor de onbetrouwbaarheid van de Evangelisten!

We gaan nu direct verder naar het commentaar, dat op brood en beker gegeven wordt in de enige overgebleven plaats in het Nieuwe Testament. Dat is in de eerste brief aan Korinthe. We komen dan eerst in het vijfde hoofdstuk terecht. Niet omdat brood en beker daar genoemd worden, maar omdat het feest van de ongezuurde broden daar genoemd wordt in verband met het voorafgaande Pascha.

“Uw roem is niet goed. Weet gij niet, dat een weinig zuurdesem het gehele deeg zuur maakt? Zuivert dan de oude zuurdesem uit, opdat gij een nieuw deeg zijn moogt, gelijk gij ongezuurd zijt. Want ook ons Pascha is voor ons geslacht, namelijk Christus. Zo dan, laat ons féést houden, niet in de oude zuurdesem, noch in de zuurdesem der kwaadheid en der boosheid, maar in de ongezuurde broden der oprechtheid en der waarheid.” 1 Kor.5:6-9.

Als dat geen duidelijke taal is, weet ik het niet meer. Natuurlijk is dit allemaal overdrachtelijk, maar daarom is het wel duidelijk. Er staat in de eerste plaats dat zuurdesem het gehele deeg doorzuurt. Want zuurdesem is agressief. Zuurdesem is een type van zonde in het algemeen, en meer in het bijzonder van valse leer. Hier is het daarom speciaal een type van de zondige oude mens met zijn dwalingen. Daarom wordt er gezegd: “Zuivert het oude zuurdesem (namelijk de oude mens) uit.” Waarom? “0pdat gij een nieuw deeg zijn moogt, gelijk gij ongezuurd zijt.” Dat wil zeggen, dat het nieuwe, ongezuurde deeg bij gelijkenis wordt toegepast op de gelovigen te Korinthe. “0pdat gij een nieuw, (namelijk ongezuurd) deeg zijn moogt, gelijk gij ongezuurd zijt.” En dat ongezuurde deeg, dat een ongezuurd brood moet worden, is een type van de Gemeente. Dat is de bedoeling en daarom moet het zuurdesem verwijderd worden. En wat staat er dan verder?

“Want ook ons Pascha is voor ons geslacht, namelijk Christus.” 1Kor.5:7.

Want het punt was, dat onder Israël het zuurdesem moest worden weggedaan vanwege het slachten van het paaslam. En als het paaslam geslacht is, dan volgt daarop het féést van de ongezuurde broden. Zo staat het hier dan ook: “Ons Pascha is voor ons geslacht.” Dat betekent, dat het zuurdesem is weggedaan. Anders kan men geen Paaslam slachten. Maar dat betekent vervolgens, dat wij na het slachten van het paaslam féést vieren. “Zo laat ons féést houden, niet in de oude zuurdesem …“, want dat is geen reden om feest te vieren. Dat oude zuurdesem doorzuurt het hele deeg.

Denkt u maar aan de gelijkenis van die vrouw, die zuurdesem verborg in drie maten fijn meel (Matt.13:33). En het werd helemaal doorzuurd. Het ging helemaal de verkeerde kant op. Zuurdesem geeft geen reden tot féést vieren. Maar hier is wél reden tot feestvieren. Want bij ons is het zuurdesem in principe uitgezuiverd. Daar gaat trouwens de hele brief over. Beide brieven aan de Korinthiërs betogen, dat het oude zuurdesem geacht wordt uitgezuiverd te zijn. De oude mens wordt geacht dood te zijn. Daar hadden de Korinthiërs zoveel moeite mee. Met hun vleselijke levenswandel. Ik zeg niet zondige levenswandel. Zo wordt het dikwijls wel uitgelegd. Maar het gaat om hun vleselijke gezindheid. Hun gerichtheid op de aardse dingen 1Kor.3:1-3).

Maar die aardse dingen zijn zuurdesem. Zij zijn verbonden met het Oude Verbond, de oude wereld, die in feite onder de wet thuishoort. Maar daar horen wij niet bij. Wij zijn gestorven en begraven en met Christus opgewekt en gezet in de hemel. Wij leven na de dood. Na het slachten van het Paaslam. Daarom eten wij officieel ongezuurd brood. Het is het type van het Lichaam, dat niet geplaatst is onder het Oude Verbond, maar onder het Nieuwe. Het gaat om Lichaam en Leven onder het Nieuwe Testament (Verbond).

De bijbehorende wijn heeft als kenmerk, dat het de gistende en zurende werking: reeds achter zich gelaten heeft. Het is uitgegist en uitgezuurd. Het gistende zuur heeft zijn werking daarin inmiddels verloren. In plaats daarvan bevat het alcohol, dat een type is van de Geest. Wij drinken deze wijn, omdat het een beeld is van de Heilige Geest, het nieuwe leven, het leven van het Nieuwe Verbond. Precies zoals het door de Heere Jezus verklaard wordt. Wat zegt Paulus hiervan? Paulus verklaart brood en beker niet eens. Dat hoeft hij niet te doen omdat deze typen zo duidelijk zijn en omdat zij door de Heer Zelf al verklaard waren! Hij verbindt er alleen conclusies aan. Hij gaat er van uit dat iedereen weet wat het betekent en hij wijst daarop als voorbeeld. Hij gebruikt het als uitgangspunt voor de praktijk van het Christelijk leven!

Het eigenaardige is, dat Paulus te maken heeft met zoveel vleselijk levende Christenen en dan niet zegt: “Denk er om, dat u niet zomaar aan het “Avondmaal” mag, want dan ontheiligt u het, of woorden van gelijke strekking. Maar hij zegt: “Kijk eens naar het “Avondmaal”,waar u zo dikwijls aan deelneemt. Leert u daar dan niets van?”Hij gaat er van uit, dat men daar
begint, aan die tafel, opdat men het vervolgens in de praktijk van het leven ook waar kan maken. Omdat men er door brood en beker steeds weer bij bepaald wordt! Waarbij? Bij het leven dat er is in Christus. Niet bij zuurdesem, niet bij het leven van de oude mens, maar bij het leven van de nieuwe mens; dat wat opgestaan is.

Niet bij het paaslam, want dat is terecht niet meer aanwezig. Maar bij het ongezuurde brood. Dan hebben wij reden om féést te vieren. Dan lopen wij niet dag in dag uit te zuchten en te verlangen naar de zondag, waarop wij weer geestelijk gesterkt kunnen worden. Want zo hoort het niet! Nee, het is andersom. De zondag is niet de laatste, maar de eerste dag der week. We beginnen met de maaltijd. We beginnen met deel te hebben aan het leven van Christus. We beginnen met het drinken van de wijn. Met als consequentie dat we deel hebben aan het Lichaam. En we eten van het ongezuurde brood. Dat is de volgorde, die in l Kor.12:13 genoemd wordt. Want wij zijn “door één Geest tot één Lichaam gedoopt.” En dan, dan wordt het een heel ander leven. Dan hebben wij het zogenaamde “Avondmaal” niet als een bijkans onbereikbaar ideaal voor ons staan. Integendeel, dan hebben wij het als uitgangspunt!

Dat is het verschil tussen het Oude en het Nieuwe Verbond. Want ons Paaslam is voor ons geslacht. Dat is gebeurd, dat is vervuld in Christus.

“Zo dan, laat ons féést houden, niet in de oude zuurdesem, noch in de zuurdesem der kwaadheden en der boosheid, maar in de ongezuurde broden der oprechtheid en der waarheid” (1 kor.5:8).

Aan deze zelfde gelovigen schrijft de apostel Paulus later in zijn tweede brief:

“Zo dan, wij kennen van nu aan niemand naar het vlees; en indien wij ook Christus naar het vlees gekend hebben, nochtans kennen wij Hem nu niet meer naar het vlees. Zo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel: het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden.” 2 Kor.5:16, 17.

Christus heeft de oude mens weggedaan. Al wat gezuurd is kennen wij niet meer. Zou het misschien symptomatisch kunnen zijn, dat wij dikwijls op de avondmaalstafel gezuurd brood hebben staan en tegelijkertijd onze broeders en zusters, die rond die tafel zitten, bekritiseren? Komt die kritiek niet voort uit het kennen van de oude mens, waarvan zuurdesem het Bijbelse type is? In plaats van de oude mens te onderzoeken, zouden wij moeten onderzoeken, wat de leerstellige maar ook praktische betekenis is van brood en beker, waaraan wij als gelovigen deel hebben.

De vraag is namelijk niet of wij of anderen daar wel het recht toe hebben. Nee, de vraag is, wat de praktische consequentie is van ons gezamenlijk deelnemen aan dezelfde tafel! Vragenderwijs stelt de apostel Paulus ons deze consequentie voor:

“Als tot verstandigen spreek ik; oordeelt gij hetgeen ik zeg…” 1 Kor. 10: 15.

Paulus leert niet iets, Paulus vráágt de Korinthiërs iets. Hij vraagt hen hun gezond verstand te gebruiken. “0ordeelt gij hetgeen ik zeg”:

“De drinkbeker der dankzegging, dien wij dankzeggende zegenen, is die niet een gemeenschap des bloeds van Christus? Het brood, dat wij breken, is dat niet een gemeenschap des lichaams van Christus?” 1Kor. 10: 16.

Dat is de dubbele vraag die ons gesteld wordt. Is dat soms niet zo? Is dat niet een beeld, een gemeenschap des bloeds, niet van Jezus (want dat is eens gestort op Golgotha en daar is het gebleven), maar is het niet een gemeenschap des bloeds van Christus? Het gaat niet om het leven van Jezus, het gaat om het leven van Christus. Het gaat niet om het leven van de Gekruisigde, dat uitgestort werd, maar het gaat om het leven van de Opgewekte, dat in Hem is en dat in ons is. Is het niet een gemeenschap des bloeds van Christus?

Geven wij door te drinken van de wijn niet uitdrukking aan het feit, dat wij deel hebben aan het bloed, aan het leven van Christus? Het leven van het Nieuwe Verbond? Niet leven in vlees, maar leven in Geest, waar de wijn een beeld van is. Hetzelfde geldt voor het brood. Het brood dat wij breken, is dat niet een gemeenschap des lichaams van Christus? En wat is dat Lichaam dan?

Het lichaam van Christus kennen we best. Dat is niet het lichaam dat gekruisigd werd! Het lichaam van Christus is dat Lichaam waar wij leden van geworden zijn, waar wij gemeenschap mee hebben, waar wij deel aan hebben. Waarin wij bepaalde verantwoordelijkheden hebben. Ook hier zien we weer dezelfde verhoudingen. Het Paaslam is het type van het lichaam van de Gekruisigde. Maar het ongezuurde brood naast het paaslam en op dezelfde paastafel is het type van het lichaam van de Opgewekte. Het Lichaam van Christus! Met andere woorden: Het éne brood, waaraan wij allen deel hebben is een type van de Gemeente waarvan wij allen leden zijn!

Let u dan nu eens op het volgende vers in uw Bijbel:

“Want één brood is het, zo zijn wij velen één Lichaam, dewijl wij allen eens broods deelachtig zijn.” 1 Kor. 10: 17.

Want hoeveel stukjes brood zijn het? Dat is waar wij menselijkerwijze de nadruk op zouden leggen. Wij zouden de nadruk leggen op het feit, dat elk afgebroken stukje brood nu eenmaal verschillend is. Maar de Schrift doet dat niet! De Schrift benadrukt, dat dit éne brood in wezen één brood blijft! “Want één brood is het… ” En dat, terwijl het voorgaande vers spreekt over “ …. het brood dat wij breken…. “ De betekenis is niet, dat het brood nadien geen brood meer is, omdat het in stukjes verdeeld is! Integendeel!

De essentie is, dat het brood gebroken wordt om het uit te kunnen delen, opdat wij allemaal deel hebben aan hoeveel broden? Aan één brood! Ja, inderdaad! Het is niet zo, dat we ieder een stukje hebben van wat nu geen brood meer is, maar dat we allen deel hebben aan één brood. Want hoewel wij er allen deel aan gekregen hebben, blijft het voor de betekenis wel degelijk één héél brood!

Dat staat hier ook: “één brood is het”! Niet: “één brood was het.” Het gaat niet over het lichaam aan het kruis, dat overigens ook één bleef. Dat lichaam werd net zo min gebroken. Dat wilde men doen, maar de profeten hadden gezegd dat het niet gebroken zou worden! Er zou helemaal geen been van Hem gebroken worden (Joh.19:33, 36; Ex.12:46; Num.9:16). Maar hier gaat het om het in alle opzichten ongebroken Lichaam van Christus, waaraan wij deel hebben.

Want één brood is het, zo zijn wij velen één lichaam, dewijl wij ééns broods deelachtig zijn.” (1 kor.10:17).

Duidelijker kan het toch al niet gezegd worden. Er kan geen andere verklaring zijn, dan dat dit éne ongezuurde brood op de paastafel een type is van de Gemeente, het Lichaam van Christus, waarvan wij deel uit maken.

Gelijk gij ongezuurd zijt(1 kor.5:7).

En zo vinden we dat ook in het volgende hoofdstuk. Dat wordt waarschijnlijk wel het meest geciteerd in dit verband:

“En als Hij gedankt had, brak Hij het en zeide: Neemt, eet, dat is Mijn lichaam, dat voor u gebroken wordt; doet dat tot Mijn gedachtenis.” 1 Kor. 10: 24.

Alleen de Statenvertaling heeft hier, en ook alleen maar hier: “dat voor u gebroken wordt.
Dat is bijzonder jammer, aangezien het er niet behoort te staan. In de betere handschriften staat namelijk gewoon: “dat is Mijn lichaam voor u” De betekenis van dit “voor u” is uiteraard gelijk aan de uitdrukking “dat voor u gegeven wordt”, zoals het voorkomt in de Evangeliën. “Voor u” betekent namelijk eenvoudig “ten behoeve van u”. Dit belangrijke vers herhaalt dus slechts de betekenis van de oorspronkelijke woorden van de Heere Jezus.

Bovendien behoren wij ons heel goed te realiseren, dat dit absoluut de enige Schriftplaats is, waarin deze zo vaak geciteerde woorden voorkomen. Alleen hier vinden we de uitspraak “dit is Mijn lichaam, dat voor u gebroken wordt‘“ En aangezien de Statenvertaling hierin abuis is, komt de uitdrukking dus in de gehele Schrift niet voor! In de vertaling van het NBG is zij dan ook niet terug te vinden.

Dit betekent, dat we deze uitdrukking absoluut niet mogen gebruiken. Het hier bedoelde lichaam van Christus onder het Nieuwe Verbond is niet dood en kan niet gedood worden. Juist daarom vieren wij féést. Het zeven dagen durende feest van ongezuurde broden! Want dit ongezuurde brood is de uitbeelding van het onbevlekte, onverwelkelijke en onverderfelijke leven van de opgewekte Christus! Het heeft de dood achter zich. Want het sterfelijke werd gesymboliseerd door het paaslam, dat inmiddels terecht van de tafel verdwenen is!

Het is een bekend gegeven, dat waar in het Oude Verband, in de ceremoniële wet, sprake was van dood, dikwijls ook sprake was van opstanding. Dat principe vinden wij bijvoorbeeld in de twee bokken van de Grote Verzoendag. Eén werd gedood, en de ander werd de woestijn in gestuurd (Lev.16). Dood en opstanding dus. Een ander voorbeeld vinden wij in de twee vogels. Eén werd gedood en de ander werd gedoopt in het bloed van de eerste en vervolgens vrijgelaten (Lev.14). Dood en opstanding dus. Dit vinden we hier in de paasmaaltijd ook terug. Aan de ene kant het geslachte paaslam en daarnaast brood en beker als type van de opstanding!

Volledigheidshalve moet ik erop wijzen, dat niet alleen “dat ….. gebroken wordt” in 1 Kor 11:24 overcompleet is, maar dat ook de woorden “neemt, eet” in de hetere handschriften niet voorkomen. Waarschijnlijk is deze inmiddels bekende verbastering ontstaan, doordat ooit iemand de woorden uit de Evangeliën heeft ingevoegd. Maar genoeg daarover.

Hij zeide: Dit is Mijn lichaam voor u; doet dit tot Mijn gedachtenis.”

De bedoeling van het gebruiken van brood en beker is dus, dat wij aan Hem zouden denken. Het is echter niet de bedoeling dat wij denken aan de Gekruisigde, maar aan de Opgewekte. De Opgewekte met wie wij gemeenschap hebben. En dat kan uiteraard alleen als Hij leeft. Nu! Anders konden wij geen gemeenschap met Hem hebben.

“Desgelijks nam Hij ook de drinkbeker na het eten des avondmaals, en zeide: Deze drinkbeker is het Nieuwe Testament in Mijn bloed. Doe dat, zo dikwijls als gij dien zult drinken tot Mijn gedachtenis.” 1 Kor.11:25.

Ook hier zien wij, dat brood en beker gebruikt werden ná de maaltijd, zodat zij feitelijk geen deel uitmaakten van wat het “Avondmaal” genoemd wordt! En ook door de wijn worden wij herinnerd aan de Opgewekte. Wij worden herinnerd aan Christus, Zijn Leven en Zijn Geest! En dan volgt het enige vers in de gehele Schrift waarin met betrekking tot het brood en de beker gesproken wordt over de dood:

“Want zo dikwijls als gij dit brood zult eten en deze drinkbeker zult drinken, zo verkondigt de dood des Heeren, totdat Hij komt.” 1 Kor. 11: 26.

Tegelijkertijd is dit het laatste vers in de gehele Bijbel, dat spreekt over het “Avondmaal”. Het is het enige vers dat spreekt over de dood. Maar er staat niet, dat brood en beker een type zijn van het sterven des Heeren. Nee, het gaat om de dood des Heeren. Het verschil is, dat sterven de aanduiding is van het proces, zoals dat voltrokken wordt, terwijl dood wijst op het feit, dat dit proces in het verleden voltooid werd.

Het verkondigen van de dood des Heeren is het verkondigen van het feit dat Hij in het verleden leefde en stierf. Het wijst op iets, dat voltooid is. Het punt is juist, dat brood en beker geen type zijn van de stervende Christus, maar van de Opgewekte, Wiens sterven in het verleden ligt! En wanneer wij de opgewekte Christus prediken, of demonstreren (dat doen wij als wij brood en beker tot ons nemen), dan is dat tegelijkertijd de verkondiging van de dood (niet het sterven) van het oude. Als we de typen hanteren van het Nieuwe Verbond, dan demonstreren en verkondigen wij tegelijkertijd het einde van het Oude Verbond. Zo zegt de apostel Paulus het ook:

“Als Hij zegt: Een Nieuw Verbond, zo heeft hij het eerste oud gemaakt; dat nu oud gemaakt is en verouderd, is nabij de verdwijning.” Hebr. 8: 13.

Waar wij leven onder een Nieuw Verbond, heeft het Oude afgedaan. Welnu, daar gaat het hier ook over. Er staat niet: verkondigt de dood van Jezus, of iets dergelijks. Maar er staat: Zo verkondigt de dood des Heeren. Als we het in het Hebreeuws zouden zeggen, zou het moeten zijn: “Zo verkondigt de dood van JeHoWaH.” En wie is JeHoWaH, wie is de Heere? Hij is Degene, Die Zich openbaarde op de Sinaï en zei: “Denk erom, Ik ben JeHoWaH Uw God; Ik ben de Heere uw God, Die u uit Egypteland hebt uitgeleid. Doe wat Ik zeg! Hier is Mijn wet!” De Heere is de God met wie Israël in een verbond trad.

Maar wat leert Paulus, wat leert het Nieuwe Testament erover? Dat Diezelfde Heere gestorven is aan het kruis. JeHoWaH, met Wie Israël een verbond had en met Wie Israël gehuwd was, stierf op Golgotha. Daarmee kwam er een eind aan de huwelijksrelatie tussen de Heer en Israël (Rom.7). Daardoor werd Israël vrij van de wet. Waartoe?

“Opdat gij zoudt worden eens Anderen, namelijk Desgenen, Die van de doden opgewekt is” (Rom.7:4b).

Opdat gij u zoudt verbinden met die andere Man, Die uit de doden is opgewekt. En wanneer dat gebeurt, wanneer wij ons verbinden met die Opgewekte, betuigen en verkondigen wij inderdaad de dood van JeHoWaH, namelijk het einde van het Oude Verbond; het einde van de natuurlijke mens. Want dat is de consequentie: het einde van het vlees. Het einde van de oude mens, daar gaat het om. Dat is de boodschap aan de gelovigen te Korinthe.

Dat is trouwens het hart van deze brief. Het gaat hier niet om de instelling van het “Avondmaal”. Het gaat om de lering door het “Avondmaal”. Het “Avondmaal” leert Immers het leven onder het Nieuwe Verbond. Een leven, niet in het vlees, maar een leven in de Geest. Een leven dat niet gericht is op de aardse, vleselijke, vergankelijke dingen, maar op de onzienlijke, eeuwige, geestelijke dingen. Een nieuw leven op grond van de dood van het oude leven. Dat is wat wij verkondigen! Eigenlijk zouden wij deze enkele verzen uit 1 Kor.” in een veel breder verband moeten lezen en bestuderen. Want in de volgende hoofdstukken, een paar verzen verder reeds, spreekt de apostel over de verschillende gaven in dat ene Lichaam. En dan krijgen we die tekst, die ik al eerder heb aangehaald.

“Want gelijk het lichaam één is, en vele leden heeft, en al de leden van dit ene lichaam, vele zijnde, maar één lichaam zijn, alzo ook Christus.” 1 Kor. 12:12.

Alzo ook het brood op de Paastafel. Zo staat het er natuurlijk niet. Er staat “alzo ook Christus“. Maar dat is wet degelijk hetzelfde. Het brood is (een beeld van) het lichaam van Christus. En zoals er vele stukjes van één brood zijn gebroken, zo is er toch maar één brood. En zoals er vele leden zijn van het Lichaam, zo is er maar één Lichaam, De klemtoon ligt daarbij op één Lichaam, op één Christus. En dan volgt de verklaring:

“Want ook wij allen zijn door één Geest tot één Lichaam gedoopt; hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij dienstknechten, hetzij vrijen; en wij zijn allen tot één Geest gedrenkt.” 1 Kor. 12:13.

  • “Eén Geest”: de wijn.
  • “Eén Lichaam”: het brood.

“Tot één Geest gedrenkt” betekent zoveel als “Wij drinken allen aan dezelfde Geest.” Zoals we allen drinken aan dezelfde beker bij het “Avondmaal”, zo drinken we allen aan dezelfde Geest. En door één Geest zijn we tot één Lichaam gedoopt. Is het u ook opgevallen, dat in dit vers eerst gesproken wordt over de Geest, dan over het Lichaam en dan weer over de Geest? Zoals in Lukas eerst gesproken wordt over de wijn, dan over het brood, en dan weer over de wijn. Het begint bij de Geest.

Het begint bij de werking van Gods Geest, Die ons doopt tot één Lichaam, Die ons maakt tot één Lichaam, eenvoudig omdat die Geest in elk van ons is. En waar één Geest in elk van ons is, zijn we vanzelfsprekend één Lichaam.

Zoals één geest in al mijn lichaamsdelen is en daardoor al die lichaamsdelen tot één lichaam maakt, zo is in ons allen één Geest, namelijk de Geest van Christus, Die ons allen maakt tot het Lichaam van Christus. En omdat wij één Lichaam zijn drinken we wij vervolgens ook uit één Geest, zegt de apostel. Het begint met de Geest en het eindigt met de Geest. Het Begint met de wijn en het eindigt met de wijn. Door aan te zitten aan de “Tafel des Heeren”, om die uitdrukking maar eens te gebruiken, geven we geen uitdrukking aan het lijden en sterven van de Heere Jezus, want dat is eigenlijk nog een fase terug, maar geven we uitdrukking aan de verbondenheid en aan de gemeenschap des Lichaams van Christus. Omdat wij onze gemeenschap met de Eersteling van een nieuwe Schepping uitdrukken, verkondigen wij de dood van de Heere van de oude schepping. Wij drukken dus onze verbondenheid met Hem uit.

Daarom heeft het in wezen helemaal niet met de dood te maken. Maar wanneer we zo leven, en wanneer we deze waarheden op deze wijze uitdrukken in het “Avondmaal”, dan is dat uiteraard niet omdat dit moet. Nee, dan is dat vanzelfsprekend de verkondiging, de prediking van de dood van Jehova. Het einde van het Oude Verbond. Het eind van de wet maar ook het eind van het vlees. En in dat laatste zijn beide Korinthe-brieven gekarakteriseerd. Daar gaat het Paulus om.

Daarom is het meest elementaire van de gemeentelijke waarheden dat het Oude Verbond geen enkele geldigheid meer heeft, en dat wij leven onder een Nieuw Verbond, zoals Paulus ook in de Hebreën-brief uiteenzet. Dat is de betekenis van de dood van JeHoWaH. Dat is de betekenis van “de dood des Heeren”.

In feite hebben wij nu alle Schriftplaatsen bezien, waar ‘ de instelling van brood en beker aan de orde komt. Dat neemt echter niet weg, dat er op meer plaatsen in het Nieuwe Testament over het “breken des broods” gesproken wordt. In al die gevallen vinden wij slechts de bevestiging van het voorgaande. Eén van die gelegenheden vinden wij in de geschiedenis van de “Emmaüsgangers” in Luk.24. In dat hoofdstuk vinden we eerst de opstanding van de Heere Jezus beschreven “op de eerste dag der week, zeer vroeg in de morgenstond” (Luk.24:1).

Daarna ontmoeten wij de teleurgestelde Emmaüsgangers “op dezelfde dag” (v s .13). Het gaat dus om gebeurtenissen op de dag van de opstanding van Christus, de eerste dag der week. Bovendien was deze dag één van de dagen van het feest der ongezuurde broden! Dit feest was immers begonnen op de dag van de kruisiging, namelijk 15 Nisan. De dag van de opstanding was “na twee dagen” en “op de derde dag”. De opstanding vond dus plaats op 17 Nisan, de eerste dag der week gedurende de zeven dagen van het feest van ongezuurde broden.

Zonder nu op de geschiedenis zelf in te gaan, komen we terecht bij de woorden:

“En het geschiedde, als Hij met hen aanzat, nam Hij het brood, en zegende het, en als Hij het gebroken had, gaf Hij het hun. En hun ogen werden geopend, en zij kenden Hem; en Hij kwam weg uit hun gezicht.” Luk.24:30, 31.

Deze dingen gebeurden op de eerste zondag na de paasmaaltijd in de opperzaal. De eerste zondag na de zogenaamde instelling van het heilig “Avondmaal”. In deze geschiedenis vinden we dan ook de eerste viering van deze inzetting! Wij zien hier, dat “Hij met hen aanzat”. De woorden drukken de gemeenschap uit tussen de Heer en deze twee mensen.

Daarna lezen wij woorden, die volstrekt overeenkomen met die aangaande de bediening van brood en beker tijdens de paasmaaltijd van enige dagen geleden. “Hij nam het brood, en zegende het, en als Hij het gebroken had, gaf Hij het hun…

Dit brood is uiteraard ongezuurd brood, omdat het het feest van ongezuurde broden is! En zodra deze Emmaüsgangers dit brood aangereikt krijgen, staat er “en hun ogen werden geopend en zij kenden Hem.” Dit is wel een heel treffende illustratie van wat het betekent om dit brood te eten “tot Zijn gedachtenis“. Zij ontvangen dit brood en als gevolg daarvan kennen zij Hem. Zij nemen dit brood, en zij weten Wie Hij is! Hij is de Opgewekte! Hij is de verrezen Messias, “Die Israël verlossen zou(v s .21). Want dit ongezuurde brood is het type van de opgewekte Christus, Die met hen aanzat! De eerstvolgende opmerking is nu “en Hij kwam weg uit hun gezicht” (v s .31).

Want dat is het kenmerk van de tegenwoordige bedeling. Wij hebben een verrezen Messias. Een levende Heiland en Hogepriester. Maar wij zien Hem niet. Hij heeft Zijn aangezicht verborgen, zoals de profeten gesproken hadden. Maar in plaats van Hem Zelf te zien, hebben wij de beelden van brood en wijn, die dienen tot Zijn gedachtenis. Want deze eenvoudige en zichtbare beelden, zijn typen van de Onzienlijke Hogepriester, die is ingegaan achter het voorhangsel in het binnenst heiligdom.

Ook deze Emmaüsgangers houden slechts het brood over. De Heer Zelf verdween uit hun gezicht. Hij werd de Onzienlijke. Maar het brood was genoeg om hen bij de Onzienlijke te bepalen. Zij spreken in het volgende vers (v s.32) verder over dit Paaslam, dat opstond hoewel het geslacht was. Want Hij is Degene, Die de Schriften opent. Want al de profeten en al de Schriften getuigen van Hem (v s.27), Die leed en stierf en vervolgens door opstanding de dood overwon.

Daarom is Hij Degene, Die de Schriften opent (v s.32)!! Doordat zij gemeenschap geoefend hadden met de Christus, Die was opgestaan, stonden ook zij op (v s.33) en keerden vervolgens terug naar Jeruzalem. En in Jeruzalem getuigden zij van de betekenis van het ongezuurde brood, dat de Heer nam, zegende en brak. Want nadat de discipelen tot hen zeiden “De Heer is waarlijk opgestaan” (v s.34), vertelden deze beide Emmaüsgangers “hoe Hij hun bekend was geworden in het breken des broods“! Het brood, dat tot gedachtenis van de levende Christus is! Deze eerste “avondmaalsviering” was niet de laatste.

In Hand.2 lezen wij, dat de eerste gelovigen na de Pinksterdag

“waren volhardende in de leer der apostelen, en in de gemeenschap, en in de breking des broods, en in de gebeden” (Hand.2:42).

Dit “volharden” betekent, dat zij iets volhielden, iets voortzetten. Dit houdt in, dat zij vasthielden aan wat zij reeds eerder ontvangen en uitgevoerd hadden. Hoewel deze dagen in Hand.2 niets meer van doen hebben met het feest van ongezuurde broden, hebben wij geen enkele reden om aan te nemen, dat deze “breking des broods” iets geheel anders zou zijn. Integendeel. Het breken van het brood wijst juist op het feit, dat het ongezuurd en dus hard brood was!

Bovendien wordt de breking des broods hier in één adem genoemd met “gemeenschap”.
En

“het brood dat wij breken, is dat niet een gemeenschap des lichaams van Christus?” (1 kor.10:16).

Ook de volgende verzen (Hand. 2.44-47) spreken uitdrukkelijk over de gemeenschapszin van de eerste gemeente, waarbij het breken des broods weer speciaal vermeld wordt (v s.46).

Daarna vinden we het breken van het brood vermeld in Hand.20:7, waar het eveneens geschiedt op de eerste dag der week. Bovendien wordt daar gesuggereerd, dat de gelovigen gewoon waren, dit zo te doen. ‘Daarbij verdient het speciale vermelding, dat het ook hier gebeurde in de avond! Dat was al zo bij de instelling tijdens de paasmaaltijd van de Heer en de discipelen. Dat was ook zo bij de Emmaüsgangers. In Hand.2 vinden wij geen vermelding omtrent de tijd, maar hier in Hand.20 blijkt het weer in de avond te zijn, precies zoals het woord “Avondmaal” suggereert!

Opmerkelijk is nu, dat men blijkbaar overgaat tot het breken van het brood, nadat “een zeker jongeling met name E’utychus” (v s.9) niet alleen “van de derde zoldering nederwaarts” (v s.9) gevallen en gestorven was, maar ook weer was opgewekt (vs11). Zelfs zonder te zien dat deze val van de derde verdieping overeenkomt met de vernedering van de Heiland vanuit de derde hemel; en zelfs zonder te zien, dat de opstanding van deze E’utychus verband houdt met de opstanding van Christus; kunnen wij vaststellen, dat het breken van het brood hier in direct verband staat met opstanding uit de dood in het algemeen. En daar gaat het nu maar om!

Dit geldt ook, wanneer het breken van het brood genoemd wordt in Hand.27. Daar spreekt de apostel Paulus zijn reisgenoten en medegevangenen bemoedigend toe, en zegt:

“…niemand van u zal een haar van het hoofd vallen. En als hij dit gezegd had en brood genomen had, dankte hij God in aller tegenwoordigheid; en gebroken hebbende begon hij te eten. En zij allen, goedsmoeds geworden zijnde, namen ook zelven spijze.. … ” Hand.27:35, 36.

Eerst wordt gezegd, dat zij gered zullen worden, dan volgt het breken van het brood, en daarna volgt de definitieve redding. Ook deze geschiedenis van Paulus’ schipbreuk is vol typologie. Dit schip en zijn inzittenden zijn een type van de Gemeente temidden van de woelige baren van de “volkerenzee”. Maar ons behoud is zeker. Geen voorspoedige reis, maar wel een behouden aankomst. Een redding op grond van de levende Christus, Die onze Hogepriester is! Wie deel heeft aan het ongezuurde brood; wie deel heeft aan het lichaam van Christus, is van zijn behoud volkomen zeker. Laten wij daarom door brood en wijn onze blik richten op onze eeuwige Hogepriester naar de ordening van Melchizedek. Onze Hogepriester naar de orde van Hem, die ooit brood en wijn voortbracht (Gen.14:18). 0nze Hogepriester, tot wiens gedachtenis wij brood en wijn gebruiken.

Onze onvergankelijke Hogepriester, Die…

“voIkomen kan zalig maken degenen, die door Hem tot God gaan, alzo Hij altijd leeft om voor hen te bidden” (Hebr.7:25).

Want deze volkomen zaligheid is volgens de Schrift niet slechts het resultaat van de kruisiging! Want indien Christus niet is opgewekt, zo zijn wij nog in onze zonden (1 kor.15:17).

Maar deze zaligheid is het gevolg van Zijn overwinning op de dood. Zijn overwinning ook over deze oude schepping. Daarom is Hij de Eersteling en het Hoofd geworden van een nieuwe schepping. Daarom ook is Hij de Middelaar van het Nieuwe Verbond. Onze Heere Jezus Christus, welke werd overgeleverd om onze zonden, maar Die Gode zij dank ook werd “opgewekt om onze rechtvaardigmaking(Rom.4:25).

Van dit laatste zijn brood en beker de zienlijke beelden. Zij bepalen ons bij de levende Christus, Wiens leden wij zijn. Opdat wij zouden leven en wandelen,

“…… ziende op de overste Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus, Dewelke voor de vreugde, die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen, en schande veracht, en is gezeten aan de rechterhand des troons van God.” Hebr. 12:2.

Door Ab Klein Haneveld

https://www.bijbelspanorama.nl/

https://www.bijbelstudie.nl/