Honing


1. Inleiding

De geschiedenis uit 1 Samuël 14 speelt in de dagen van Saul, Jonathan en vervolgens ook van David. Toen was er voor het eerst sprake van een koning onder Israël. In die dagen moest er zwaar gestreden worden tegen vijanden. 1 Samuël 14 gaat dan ook over een strijd die zeker wel enige weken of maanden geduurd heeft. Het leger van Israël voert deze oorlog tegen de Filistijnen onder leiding van Saul en zijn zoon Jonathan. We pakken de geschiedenis op in: 1 Samuël 14 : 24-31

24 En de mannen van Israël werden mat te dien dage; want Saul had het volk bezworen, zeggende: Vervloekt zij de man, die spijze eet tot aan den avond, opdat ik mij aan mijn vijanden wreke! Daarom proefde dat ganse volk geen spijs.
25 En het ganse volk kwam in een woud; en daar was honig op het veld.
26 Toen het volk in het woud kwam, ziet, zo was er een honigvloed; maar niemand raakte met zijn hand aan zijn mond, want het volk vreesde de bezwering.
27 Maar Jonathan had het niet gehoord, toen zijn vader het volk bezworen had, en hij reikte het einde van den staf uit, die in zijn hand was, en hij doopte denzelven in een honigraat; als hij nu zijn hand tot zijn mond wendde, zo werden zijn ogen verlicht.
28 Toen antwoordde een man uit het volk, en zeide: Uw vader heeft het volk zwaarlijk bezworen, zeggende: Vervloekt zij de man, die heden brood eet! Daarom bezwijkt het volk.
29 Toen zeide Jonathan: Mijn vader heeft het land beroerd; zie toch, hoe mijn ogen verlicht zijn, omdat ik een weinig van dezen honig gesmaakt heb;
30 Hoe veel meer, indien het volk heden had mogen vrijelijk eten van den buit zijner vijanden, dien het gevonden heeft! Maar nu is die slag niet groot geweest over de Filistijnen.1 Samuël 14 : 24-31

Sauls verbod

Saul heeft het leger opdracht gegeven niet te eten, totdat hij de totale overwinning over zijn vijanden heeft behaald. Het lekt uit naar Saul dat er iets mis is gegaan met zijn gebod. Dan wordt hem duidelijk dat zijn eigen zoon Jonathan dat gebod heeft overtreden.

43 Saul dan zeide tot Jonathan: Geef mij te kennen, wat gij gedaan hebt. Toen
gaf het Jonathan hem te kennen, en zeide: Ik heb maar een weinig honigs
geproefd, met het uiterste des stafs, dien ik in mijn hand had; zie hier ben ik,
moet ik sterven?
44 Toen zeide Saul: Zo doe mij God, en zo doe Hij daartoe, Jonathan! gij moet den
dood sterven.
45 Maar het volk zeide tot Saul: Zou Jonathan sterven, die deze grote verlossing
in Israël gedaan heeft? Dat zij verre! zo waarachtig als de HEERE leeft, als er een
haar van zijn hoofd op de aarde vallen zal; want hij heeft dit heden met God
gedaan. Alzo verloste het volk Jonathan, dat hij niet stierf. 1 Samuël 14 : 43-45

De belangrijkste man in Israël, namelijk Sauls zoon Jonathan, is helemaal niet op de hoogte van het bevel van zijn vader. Jonathan voert het leger aan in de strijd tegen de Filistijnen. Onderweg komen zij voedsel tegen in de vrije natuur: honing. Er staat “een honingvloed” en dat geeft aan dat er heel veel was. Alleen Jonathan neemt de vrijheid en eet van de honing. Hij doet dat temidden van zijn leger, dat niet gegeten heeft. Daarom was het ook niet erg krachtig meer, maar mat, moe en zwak. Jonathan wordt pas gewaarschuwd, nadat hij gedaan heeft wat Saul verboden had. Hij is vervolgens hoogst verontwaardigd en zegt:

[…] Mijn vader heeft het land beroerd; zie toch, hoe mijn ogen verlicht zijn, omdat ik een weinig van dezen honig gesmaakt heb; 1 Samuël 14 : 29

Wat Jonathan hier zegt gaat alle perken te buiten. Hij legt namelijk een oorzakelijk verband tussen het eten van honing en zijn verlichte ogen. Hij zegt dat zijn ogen verlicht werden door het eten van honing. Er is in ieder geval iets met zijn ogen gebeurd, dat kon zijn omgeving zien. Zijn ogen, waarschijnlijk zijn gezicht, waren helemaal verlicht en begonnen te stralen. Jonathan wist dus precies wat de oorzaak was, want hij zegt: “Dat komt van de honing”. Wanneer het hele volk van de honing zou hebben gegeten, dan was het niet zo mat geweest. Dan zou de overwinning op de Filistijnen nog veel groter geweest zijn, hoewel zij sowieso al een grote overwinning hadden behaald.

Wedergeboorte

Het kan natuurlijk niet uitblijven dat Saul de hele geschiedenis te horen krijgt. Op het overtreden van zijn verbod staat de doodstraf. Saul wil zich aan zijn woord houden en daarom in overeenstemming met wat hij gezegd heeft Jonathan ter dood brengen. Dan komt het volk Israël zelf tussen beide ten behoeve van Jonathan, waardoor Jonathan niet gedood wordt. Het standpunt van Saul is natuurlijk volstrekt juist. Jonathan was des doods schuldig. Toch mag Jonathan zijn leven behouden. Dat is feitelijk een uitdrukking van opstanding uit de dood. Als iemand des doods schuldig is en toch zijn leven terugkrijgt, dat is niets anders dan het ontvangen van genade. Dan is er eigenlijk sprake van wedergeboorte. Daarvan is deze geschiedenis een uitbeelding. Het principe van wedergeboorte komt ook in 1 Samuël 14 : 33 naar voren. Saul geeft in dit vers het volk opdracht en zegt:

 […] wentelt heden een groten steen tot mij.1 Samuël 14 : 33

Het wentelen van een grote steen is een uitdrukking van wedergeboorte, van opstanding uit de dood. Het Hebreeuwse woord “gil” ( lyg, 3-10-30) voor “wentelen” en “rollen”, dat hier gebruikt wordt, wijst op wedergeboorte. De naam “Gilgal” ( l g l g, 3-30-3-30) is in feite een verdubbeling van dit woord “wentelen / rollen” en wijst eveneens op wedergeboren worden. In de geschiedenis van Saul en Jonathan staat de gedachte van nieuw leven en genade ontvangen centraal. Er is een misdaad begaan, maar mede daardoor wordt een overwinning behaald en ontvangt men dus genade en nieuw leven. Jonathan doet iets wat verboden is, waardoor hij des doods schuldig is. Desondanks heeft het een positieve uitwerking. Hij ontvangt genade voor zijn misdaad. De geschiedenis van Jonathan ligt eigenlijk in het verlengde van de geschiedenis van Simson. Bij Simson vinden we eveneens een verhaal over honing. Simson komt een leeuw tegen en verscheurt deze. Als hij een tijd later weer langs diezelfde weg komt, vindt hij honing in het kadaver van die leeuw. Hij eet ervan en geeft het ook aan zijn ouders. (Richteren 14 : 5-9) De vraag is dan: Wat is er met honing? In de geschiedenis van Simson, maar ook in de geschiedenis van Saul en Jonathan wordt al gauw duidelijk dat er iets aan de hand is met honing. Waarom worden iemands ogen verlicht als hij honing eet?

Wat zegt de Schrift over honing?

Als wij willen weten wat de Schrift over honing zegt, is de beste manier om alle Schriftplaatsen op te zoeken waarin het woord “honing” voorkomt. Vanwaar die positieve uitwerking van honing? Het eigenaardige is namelijk dat wanneer het gaat om de typologische betekenis van honing, die honing in het algemeen negatief wordt uitgelegd. Een Schriftgedeelte dat gebruikt wordt om de negatieve kant van honing aan te geven is Leviticus 2.

Geen spijsoffer, dat gij den HEERE zult offeren, zal met desem gemaakt worden; want van geen zuurdesem, en van geen honig zult gijlieden den HEERE vuuroffer aansteken. Leviticus 2 : 11

In dit Bijbelgedeelte wordt gesproken over de diverse offeranden die Israël geacht werd te brengen. We vinden de voorschriften van het samenstellen van die offers. Er worden hier twee soorten voedsel genoemd, die niet mochten voorkomen in het spijsoffer: zuurdesem en honing. -info-  Zuurdesem is in de Schrift altijd een beeld van de zonde, van de oude natuur of van valse leer. Kortom: zuurdesem staat voor alles dat tegen Gods bedoelingen ingaat. Zuurdesem ontwikkelt zich, maar het is hol. Het heeft dus een negatieve betekenis. Vandaar, dat het volk Israël zelfs het feest van de ongezuurde broden diende te vieren, waarbij zij zeven of eigenlijk acht dagen lang geen zuurdesem in huis mochten hebben. Zij moesten oud zuurdesem uit hun huizen verwijderen, zodat ze het feest konden vieren. Hierop komt Paulus later in de eerste Korinthebrief terug. Hij houdt ons voor in:

Zuivert dan den ouden zuurdesem uit, opdat gij een nieuw deeg zijn moogt, gelijk gij ongezuurd zijt. Want ook ons Pascha is voor ons geslacht, namelijk Christus. 1 Korinthe 5 : 7

Bij gelovigen van de huidige vijfde bedeling -info- is de oude natuur, de zonde, weggedaan. Niet omdat wij daar ons best voor gedaan hebben, maar omdat de Heer dat van ons heeft uitgezuiverd. Hij heeft onze oude mens weggenomen en vernietigd. Zuurdesem mocht dus niet voorkomen in het spijsoffer, omdat het een beeld is van zonde. Als nu gezegd wordt dat zuurdesem en honing geen van beide in het spijsoffer mochten voorkomen, dan wordt gesuggereerd dat honing wel dezelfde betekenis zal hebben als zuurdesem. Zuurdesem mocht niet in het spijsoffer, omdat het een beeld van de zonde is. Maar ook honing mocht niet in het spijsoffer voorkomen. Men gaat er op voorhand van uit dat honing ook wel iets negatiefs zal voorstellen. Wanneer we echter de Schrift erop naslaan en onderzoeken wat honing betekent, dan krijgen we geen negatief, maar een positief commentaar. Er is een positieve reden waarom honing niet in het spijsoffer mocht voorkomen. Dat de oude mens en de zonde niet aangeboden kunnen worden aan een heilig en rechtvaardige God is vanzelfsprekend. Maar er is nog iets anders dat ook niet door ons aangeboden kan worden en wat God zelfs zou opvatten als een belediging. Dat is namelijk datgene wat God Zelf ons gegeven heeft. Daarin zit het geheim van de honing. Honing is niet zoals het zuurdesem een voorstelling van iets wat de mens produceert. Honing is een beeld van wat God heeft voortgebracht.

Het teruggeven van een geschenk wordt in het algemeen opgevat als een belediging voor de gever. Helaas zijn er ook veel christenen die, wat God hen in genade geschonken heeft, teruggeven. Ze zeggen dan vaak uit een soort vrome overweging: “Ik heb er niets aan en ik weet er niets mee te doen” of: “Neemt U het Zelf maar”. Dat klinkt misschien wel erg vroom, maar daar schieten we niets mee op. Er zijn dus dingen die de Heer ons in genade gegeven heeft. Die zijn beslist niet voor Hem, maar ze zijn bestemd voor ons. Honing is een spijze die de Heer ons gegeven heeft en die dus niet tot Hem terug mag keren. Honing is iets wat van de Heer Zelf is en waar wij de beschikking over gekregen hebben. Dit maakt de geschiedenis van Jonathan al heel wat begrijpelijker. Het leger van Israël was vermoeid door het verbod van de koning. Men komt onderweg honing tegen. Alleen Jonathan, die van niets wist, steekt zijn staf in de honing en eet ervan. Hij heeft vervolgens ook niet de minste aarzeling om de verandering van zijn lichaam en zijn ogen aan de honing toe te schrijven.

Er zijn nog veel meer mensen in de Bijbel, die zomaar wisten wat iets betekende en waarom het zo was! Een duidelijk voorbeeld is de droom van Jozef, waarin hij zag dat de zon, maan en de elf sterren voor hem bogen. Jakob zegt als commentaar op die droom: “Dacht je nu echt dat je moeder en ik en je broers zullen buigen voor jou?” Er wordt helemaal geen uitgebreide theologische beschouwing op poten gezet, om te bekijken wat die droom nu eigenlijk betekent. Het is niet eens een vraag voor Jakob. Zon, maan en elf sterren waren voor hem geen raadsel. De man was simpelweg op de hoogte van de betekenis van deze symbolen. Zo iemand kennen we ook in de persoon van David. Je hoeft de Psalmen maar te lezen om te zien welke geweldige kennis hij gehad moet hebben van de dingen in de natuur, hun werking en hun betekenis. Zo wist David bijvoorbeeld waarvan het gras sprak, namelijk van een kortstondig en vergankelijk leven.

Dan hebben we het nog niet eens over een man als Salomo, van wie de traditie zegt dat hij de taal van de dieren, planten en bloemen verstond. Wij zeggen misschien dat dit overdreven is. We beweren zelfs dat dieren en planten niet kunnen spreken. Maar dat is onzin. Dieren en planten spreken wél. Op een iets andere wijze dan wij, maar ze getuigen van iets. Alleen al in hun aanwezig-zijn, in hun vorm, positie en aard, getuigen zij op een bijzondere wijze van Christus. Salomo wist dus wat dieren te zeggen hadden. Hij wist hoe dat zat met het schaap, waarvan later gezegd wordt dat het stom is voor Zijn scheerders en Zijn mond niet opendeed als het ter slachtbank geleid werd. (Jesaja 53 : 7) Hij wist hoe dat was met die roos van Saron en wat de lelie der dalen te vertellen had. (Hooglied 2 : 1) Maar waarvan getuigt de honing in de Bijbel, in de natuur, in ons dagelijkse leven? Waarom was het daar aan de kant van de weg te vinden? Waarom had het die uitwerking? De Bijbel zelf verklaart al deze dingen.

Twee soorten zegeningen

Daarom ben Ik nedergekomen, dat Ik het verlosse uit de hand der Egyptenaren, en het opvoere uit dit land, naar een goed en ruim land, naar een land, vloeiende van melk en honig, tot de plaats der Kanaanieten, en der Hethieten, en der Amorieten, en der Ferezieten, en der Hevieten, en der Jebusieten. Exodus 3 : 8

Het woord “honing” wordt in de Bijbel het meest gebruikt in de uitdrukking “een land, overvloeiende van melk en honing”. Er worden twee dingen genoemd, waarmee het land, dat aan Israël beloofd is, rijkelijk gezegend is: melk en honing. Deze twee dingen horen bij de positie die Israël voor eeuwig beloofd is. Het land Kanaän, dat overvloeit van melk en honing, is natuurlijk niet slechts een geografische aanduiding. Als het dat was, is het zelfs nog zeer omstreden, want niemand weet precies waar dat land lag, hoe groot het was en waar de grenzen lagen. Het land is in feite de aanduiding en tevens een beeld van de eeuwigheidpositie en van de bestemming die de Heer weggelegd heeft in smal verband voor Israël, maar

in breder verband voor elke gelovige. Melk en honing zijn totaal verschillend van oorsprong en ze worden in de Bijbel tegenover elkaar geplaatst. Beide behoren tot de zegeningen die de Heer geeft en beloofd heeft.

Melk

We hebben gezien dat honing vaak op twee verschillende wijzen wordt verklaard. De ene verklaart honing negatief en de andere verklaart het positief. Datzelfde gebeurt echter op een wat andere wijze ook met melk. Petrus geeft een positieve betekenis aan de melk. Dat lezen we in de eerste brief van de apostel.

En als nieuw geboren kinderkens, zijt zeer begerig naar de redelijke (letterlijk: logische), onvervalste melk, opdat gij door dezelve moogt opwassen. 1 Petrus 2 : 2

De gelovigen worden hier als pasgeboren kinderen opgeroepen te verlangen naar de redelijke, onvervalste melk. Door die melk groeit men. Melk heeft dus een positieve betekenis, althans in dit Schriftgedeelte. Petrus zegt meteen wat melk is. Die melk bestaat uit rede, namelijk uit Woord. Het woord “logos” ( lovgofl) wordt hier ook inderdaad gebruikt: de logische ( l ogikovfl), de redelijke melk. Melk bestaat uit “woord”. Melk is dus de uitdrukking van het Woord van God. Het is duidelijk dat de gelovige, die immers wedergeboren wordt door het Woord van God, ook opgroeit door het Woord van God. Een paar verzen eerder in deze zelfde brief zegt Petrus:

Gij, die wedergeboren zijt, niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad, door het Levende Woord van God. 1 Petrus 1 : 23

Door “logos”, door het Woord van God, zijn wij wedergeboren. Iemand die wedergeboren is en verder niets, is dus een baby, een nieuwgeboren kind. Als je eenmaal zover bent en wedergeboren bent door dat Woord van God, dan moet je vervolgens begerig zijn naar de melk. Er is namelijk geen andere bron van leven. Die bron van leven is uiteraard Christus, want het Woord was het licht en in hetzelve was het leven:

1 In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God.
2 Dit was in den beginne bij God.
3 Alle dingen zijn door Hetzelve gemaakt, en zonder Hetzelve is geen ding gemaakt, dat gemaakt is.
4 In Hetzelve was het Leven, en het Leven was het Licht der mensen. Johannes 1 : 1-4

Door dat Woord zijn wij geboren en groeien wij op. Want waardoor leeft de mens?

[…] De mens zal bij brood alleen niet leven, maar bij alle woord, dat door den mond Gods uitgaat. Matthéüs 4 : 4

Wij leven uit wat de mond van God uitgaat. Woord, namelijk licht, namelijk leven, wordt hier in dit bepaald verband door melk voorgesteld. Het gaat hier om het Woord dat bestemd is voor mensen die pas tot geloof zijn gekomen. Daarvan zegt Petrus dat dit redelijke en onvervalste (onverdunde) melk is. De eerlijke echte moedermelk. Eén van de problemen, die wij in ons menselijk leven tegenkomen, is dat er kinderen geboren worden die niet willen drinken. Ze moeten op één of andere wijze geforceerd gevoed worden, omdat ze het zelf niet doen. Dit probleem komt evengoed voor in het geestelijke leven.

Wanneer iemand uit de Geest, uit God, geboren is, komt het ook wel eens voor dat er niet gedronken wordt. De net wedergeboren mens weigert het Woord van God tot zich te nemen. Zo’n leven ontwikkelt zich niet. Het verdwijnt. Er komt niets van terecht. Het hoort zo te zijn dat een kind van nature naar de melk zoekt en die tot zich neemt. Het bijzondere van deze melk is natuurlijk, dat het het eerste voedsel is, dat de mens (en ook het zoogdier) toegediend krijgt. Het eigenaardige van die melk is vervolgens dat ze dezelfde oorsprong heeft als het pasgeboren leven zelf. Beide komen namelijk uit het moederlichaam en komen ook gelijktijdig tot stand. Die eerste redelijke, onvervalste melk heeft dezelfde oorsprong als het nieuwe leven. Melk is een uitbeelding van de zegeningen die God heeft weggelegd voor de pas wedergeboren gelovige, want het zijn zegeningen oftewel Bijbelse waarheden die over de oude mens spreken en hoe het met hem gesteld is. Het heeft met aardse zaken te maken. Aangezien het aards is en een vrouwelijke oorsprong heeft, is het tijdelijk. Het is van voorbijgaande aard.

Aan het natuurlijke Israël waren aardse zegeningen beloofd. Israël was aards georiënteerd. Het ging om een aardse erfenis en om aardse zegeningen in verband met hun leven hier op aarde. Aan Israël was bijvoorbeeld beloofd dat het in de vrijheid in het land zou leven, zonder last te hebben van vijanden. Het volk zou ook met betrekking tot het land zegeningen ontvangen: de vroege- en de spaderegen. Het land zou zijn vrucht op zijn tijd geven: zes jaar lang zou men het land bewerken en in het zevende jaar zou het land braak blijven liggen. In het zesde jaar zou de opbrengst van het land voldoende zijn voor het zesde en het zevende jaar. De aardse zegeningen voor Israël worden dus voorgesteld door de melk. Tegenover de melk staat ander voedsel. Voedsel dat bestemd is voor mensen die een zekere mate van groei bereikt hebben. Kinderen bereiken op een bepaald moment een zekere mate van groei en krijgen de behoefte aan ander voedsel dan melk.

Veel mensen blijken op latere leeftijd zelfs helemaal geen melk meer te kunnen verdragen. Een beetje melk of wat melkproducten zijn natuurlijk nooit weg. Maar puur melk drinken en altijd maar melk drinken is hoogst ongezond. Dit principe geldt ook voor iedere gelovige. De melk is naar Bijbelse normen en systematiek bestemd voor de eerste vijf jaar van het leven van een kind. Daarna moet het afgelopen zijn. Als het kind vijf jaar is, wordt het gespeend. Elke gelovige zal dan over moeten gaan naar ander voedsel, andere spijs. Deze spijs is dus anders van karakter. Ze is niet afkomstig uit het moederlichaam en heeft dus een andere oorsprong dan het kind. Die spijs is afkomstig van God Zelf en wordt aangeduid met het begrip “honing”.

Honing

Honing is de uitbeelding van het voedsel dat God aan de meer opgegroeide gelovigen geeft. Honing is namelijk – evenals melk – een uitbeelding van het Woord van God. Dat staat in Exodus 16, waar het gaat over de positie van Israël in de woestijn. Het volk is op weg naar het land dat overvloeit van melk en honing, maar het was nog in de woestijn. Israël heeft honger en niets te eten. Het volk murmureert en dan krijgt het manna uit de hemel.

Toen het de kinderen Israëls zagen, zo zeiden zij, de een tot den ander: Het is Man, want zij wisten niet wat het was […]. Exodus 16 : 15

Israël kent dit nieuwe voedsel niet. Het manna is helemaal nieuw voor ze. Dat is met jonge kinderen ook zo: ze krijgen voedsel toegediend, waarvan ze niet weten wat het is. Daar moeten ze aan wennen. Daardoor leren ze het te verwerken. Dat is de normale ontwikkeling. Eerst zijn ze er meestal afkerig van. Als er voedsel komt dat gekauwd moet worden, dus vaste spijs, protesteren ze, want daar moet je veel werk voor doen. Wanneer het lichaam iets vreemds binnen krijgt, reageert het ook vreemd. Soms wordt men er zelfs ziek van. Israël protesteert ook tegen dat vreemde voedsel. En dan staat er:

Mozes dan zeide tot hen: Dit is het brood, hetwelk de HEERE ulieden te eten gegeven heeft. Exodus 16 : 15

De Heer geeft het volk manna te eten en ze moeten het ermee doen. Of ze het nu lusten of niet, iets anders is er niet. Mozes legt vervolgens uit wat manna is.

Dit is het woord, dat de HEERE geboden heeft: Verzamelt daarvan een ieder naar dat hij eten mag, een gomer voor een hoofd, naar het getal van uw zielen; ieder zal nemen voor degenen, die in zijn tent zijn. Exodus 16 : 16

Nu worden deze twee verzen uit Exodus 16 altijd verkeerd gelezen, mede door een verkeerde interpunctie van de vertalers. Men leest altijd:

15 Dit is het brood, hetwelk de HEERE ulieden te eten gegeven heeft.
16 Dit is het woord, dat de HEERE geboden heeft: Verzamelt daarvan een ieder naar dat hij eten mag […]. Exodus 16 : 15, 16

Maar dat is niet wat Mozes zegt. Hij zegt:

Dit is het Brood, hetwelk de Here ulieden te eten gegeven heeft; dit is het Woord, dat de HEERE geboden heeft […]. Exodus 16 : 15, 16

We hebben hier twee gelijksoortige zinnen die precies hetzelfde opgebouwd zijn, maar met een verschillende woordkeus. Het is dus gewoon een parallellisme. Het brood dat de Heer geeft, is het Woord. Wat de Heer te eten geeft, is dat wat Hij gebiedt en spreekt tot Zijn volk Israël of tot de gelovigen. Dus de profeet Mozes verklaart hier inderdaad wat dat manna is. Hij zegt: “Dit is het, wat je eten moet. Dit is het brood, namelijk het Woord van de Heer.” We zien dus dat dit manna een uitdrukking is van het Woord dat de Heer spreekt.

En Hij verootmoedigde u en liet u hongeren en spijsde u met het Man (Manna), dat gij niet kendet, noch uw vaderen gekend hadden; opdat Hij u bekend maakte, dat de mens niet alleen van het brood leeft, maar dat de mens leeft van alles, wat uit des Heren mond uitgaat. Deuteronomium 8 : 3

“Deuteronomium” betekent letterlijk “tweede wet”. Het boek Deuteronomium is een herhaling van de wet. Daarin verklaart Mozes zijn eigen uitspraken uit Exodus 16. Hij zegt dat het manna een spijze was die het volk niet kende. De Heer geeft het volk deze spijze om te demonstreren dat de mens niet van brood alleen leeft. De mens leeft namelijk van het Woord dat de Heer geboden heeft. Manna is dus een beeld van het Woord van God.

En het huis Israëls noemde deszelfs naam Man; en het was als korianderzaad, wit, en de smaak daarvan was als honigkoeken. Exodus 16 : 31

Hier wordt nog een toelichting gegeven op dat manna: het manna smaakt als honing. Dat wil zeggen dat het eten van manna de mensen deed denken aan honing. Het Woord van God smaakt uiteraard als honing. Als honing een beeld is van het Woord, is het duidelijk dat het Woord moet smaken als honing. Vandaar dat het ook niemand hoeft te verrassen dat de profeet Ezechiël een boekrol, namelijk het Woord van God, moest opeten.

En Hij zeide tot mij: Mensenkind, geef uw buik te eten, en vul uw ingewand met deze rol, die Ik u geef. Toen at ik, en het was in mijn mond als honig, vanwege de zoetigheid. Ezechiël 3 : 3

Normaal worden boekrollen niet gegeten, maar Ezechiël nam het Woord van God toch tot zich en het was zoet in zijn mond als honing. Later is er nog de profeet Johannes, die hetzelfde moest doen:

9 En ik ging henen tot den engel, zeggende tot hem: Geef mij dat boeksken. En hij zeide tot mij: Neem dat en eet het op; en het zal uw buik bitter maken, maar in uw mond zal het zoet zijn als honig.
10 En ik nam dat boeksken uit de hand des engels, en ik at dat op; en het was in mijn mond zoet als honig, en als ik het gegeten had , werd mijn buik bitter. Openbaring 10 : 9, 10

De uitwerking van het Woord van God is tweeërlei. In eerste instantie is het zoet in de mond. Vaak staat er zelfs dat het zoet is voor het gehemelte. In Spreuken wordt ook gesproken over honing:

Eet honig, mijn zoon! want hij is goed, en honigzeem is zoet voor uw gehemelte. Spreuken 24 : 13

Het Woord van God spreekt over hemelse dingen, waar het gehemelte een uitdrukking van is. Maar nadat men honing gegeten heeft, is het in tweede instantie bitter in de buik. Wanneer Salomo in Spreuken commentaar geeft over honing, lezen wij in Spreuken 25 : 16:

Hebt gij honig gevonden, eet dat u genoeg is; opdat gij misschien daarvan niet zat wordt, en dien uitspuwt. Spreuken 25 : 16

Honing is bitter in de buik en dient met mate gegeten te worden, want anders wordt men er misselijk van. Het Woord van God heeft dezelfde uitwerking. Het is zoet wat de hemelse dingen aangaat (zoet voor het gehemelte), maar het is slecht voor de oude mens (bitter in de buik). Het heeft een bittere nasmaak. Je wordt er ziek van. Waarom? Omdat het Woord van God nooit positief is over de oude mens. Hoe meer men van het Woord van God tot zich neemt, des te slechter gaat het met de oude mens. Er blijft steeds minder van de oude mens over. Dat is ook precies de bedoeling. Zo hoort het! Toch waarschuwt Salomo voor de letterlijke honing, die een beeld is van het Woord van God.

Veel honigs te eten is niet goed; maar de onderzoeking van de heerlijkheid van zulke dingen is eer. Spreuken 25 : 27

Salomo zegt dat het niet goed is om veel honing te eten. Hij zegt er meteen bij wat wel aan te bevelen is: het onderzoeken van de “heerlijkheid van zulke dingen”, want dat is eer. Het gaat niet alleen om de smaak van honing, maar om de heerlijke, grotere betekenis van honing. Paulus maakt precies zo’n zelfde soort vergelijking in verband met wijn.

17 Daarom zijt niet onverstandig, maar verstaat, welke de wil des Heeren zij.
18 En wordt niet dronken in wijn, waarin overdaad is, maar wordt vervuld met den Geest;
19 Sprekende onder elkander met psalmen, en lofzangen, en geestelijke liederen, zingende en psalmende den Heere in uw hart;
20 Dankende te allen tijd over alle dingen God en den Vader, in den Naam van onzen Heere Jezus Christus; Efeze 5 : 17-20

We zouden niet dronken worden in wijn, maar in dat waarvan de wijn een beeld is. We zouden vervuld worden met de Geest. We hebben gezien dat honing een andere oorsprong heeft dan melk en daarom ook over totaal andere dingen spreekt. Honing spreekt niet over de tijdelijke en aardse dingen, niet over de oude schepping, niet over de moedermelk of de moeder. Het spreekt over de Vader. Het spreekt over eeuwige en hemelse dingen. Dat is precies de reden waarom honing zo’n bijzondere rol speelt in de Schrift. Honing is dus een beeld van een bijzonder deel van het Woord van God, dat gaat over dingen die helemaal niet met de aarde te maken hebben, maar slechts met de hemel. In dit verband spreken we van geestelijke zegeningen. Het zijn zegeningen die men pas ontvangt nadat de steen is afgewenteld, nadat men dus is wedergeboren, zoals we al gezien hebben in 1 Samuël 14.

Hetzelfde staat ook in het Nieuwe Testament in verband met de steen die voor het graf van de Here Jezus was. (Matthéüs 27 : 60) Deze steen werd afgewenteld oftewel weggerold, (Matthéüs 28 : 2) hetgeen een beeld is van opstanding en leven na de dood. Door de dood en opstanding van Christus is een ander soort leven tot stand gekomen. Dat leven vindt zijn oorsprong bij God, de Vader. De zegeningen die met de hemelse toekomst, de roeping en de hemelse erfenis verband houden, worden voorgesteld door honing, namelijk door “vaste spijs”. Honing is vaste spijs. Een honingraat hangt vertikaal, maar toch loopt de honing er niet uit. Dat impliceert dat de honing in de raten stevig is. Daarom noemt Paulus het dus “de vaste spijs”. Wie daarvan eet, zoals Jonathan, krijgt een grotere overwinning dan ooit te voren. Gelovigen van de huidige vijfde bedeling hebben reeds deel aan die overwinning. Voor Israël komt die overwinning nog, want de tijd komt dat Israël, net zoals Jonathan, zal eten van die vaste spijs. Dat gebeurt wanneer Israël wordt wedergeboren en een nieuwe natuur ontvangt.

Gelovigen van de huidige bedeling dienen honing tot zich te nemen. Petrus mag dan positief spreken over de melk, maar Paulus doet dat absoluut niet. Petrus is in vergelijking met Paulus een soort “kinderverzorger”. Petrus spreekt over pasgeboren kinderen en over dat wij wedergeboren zijn. Als Paulus het over de melk heeft, vraagt hij: “Hoe lang duurt het nog voordat jullie eindelijk volwassen worden?” Hij zou de gelovigen, die traag geworden zijn, het liefst eerst nog een poosje terugsturen naar Petrus. Zowel in Hebreeën als ook in de eerste Korinthebrief geeft Paulus aan hoe graag hij over de honing, namelijk de vaste spijs, zou willen gaan spreken.

1 En ik, broeders, kon tot u niet spreken als tot geestelijken, maar als tot vleselijken, als tot jonge kinderen in Christus.
2 Ik heb u met melk gevoed, en niet met vaste spijs; want gij vermocht toen nog niet; ja, gij vermoogt ook nu nog niet.
3 Want gij zijt nog vleselijk; want dewijl onder u nijd is, en twist, en tweedracht, zijt gij niet vleselijk, en wandelt gij niet naar den mens? 1 Korinthe 3 : 1-3

Paulus wil graag dat de gelovigen opgroeien en volwassen worden, zodat hij de wijsheid van God aan hen zou kunnen verkondigen. De gelovigen waren wel geïnteresseerd in de eerste beginselen, maar niet in de wijsheid van God.

10 En is van God genaamd een Hogepriester, naar de ordening van Melchizédek.
11 Van Denwelken wij hebben vele dingen, en zwaar om te verklaren, te zeggen, dewijl gij traag om te horen geworden zijt.
12 Want gij, daar gij leraars behoordet te zijn vanwege den tijd, hebt wederom van node, dat men u lere, welke de eerste beginselen zijn der woorden Gods; en gij zijt geworden, als die melk van node hebben, en niet vaste spijze.

13 Want een ieder, die der melk deelachtig is, die is onervaren in het woord der gerechtigheid; want hij is een kind.
14 Maar der volmaakten is de vaste spijze, die door de gewoonheid de zinnen geoefend hebben, tot onderscheiding beide des goeds en des kwaads.

1 Daarom, nalatende het beginsel der leer van Christus, laat ons tot de volmaaktheid voortvaren; niet wederom leggende het fondament van de bekering van dode werken, en van het geloof in God,
2 Van de leer der dopen, en van de oplegging der handen, en van de opstanding der doden, en van het eeuwig oordeel.
3 En dit zullen wij ook doen, indien het God toelaat. Hebreeën 5 : 10 – 6 : 3

Paulus vindt het moeilijk om die vaste spijs door te geven, omdat zijn toehoorders er niet aan toe zijn. Zo zou Paulus bijvoorbeeld graag spreken over Melchizédek (vers 10) en over de betekenis van dit hogepriesterschap onder het Nieuwe Verbond. Hij doet dat uiteindelijk ook in deze brief, maar hij aarzelt lang. De gelovigen zijn traag geworden (dat waren ze eerst niet!) om er gehoor aan te geven oftewel het te geloven. Dat is hun eigen schuld, want qua tijd hadden deze gelovigen allang leraren behoren te zijn. (vers 12) Wanneer er veel tijd verstrijkt, heeft de gelovige de gelegenheid om veel van het Woord van God tot zich te nemen. Daardoor wordt hij een leraar. Deze gelovigen hebben zelf echter onderwijs nodig. Deze gelovigen dienen allang van de melk naar de vaste spijs (honing) overgegaan te zijn.

Wie melk nodig heeft, is onervaren in het Woord van God en is een kind. (vers 13) Dit zijn harde woorden, maar ze staan in de Schrift. Het is uiteraard positief als iemand tot wedergeboorte komt. Hij is dan een kind van God geworden. Hij moet echter opgroeien. Wanneer iemand jaren een kind van God is en geestelijk nog steeds een kind, dan is het negatief. Hij is gedurende die jaren nog nooit verder gekomen dan melk. Als een pasgeboren baby er uitziet alsof hij al drie jaar is, zeggen we: “Nou, nou, die is zijn tijd ver vooruit.” Als hij er tien jaar later echter nog zo uitziet, is het: “Nou, nou, daar mag je wel eens mee naar de dokter, dat is

niet goed!” Wat voor de één dus goed is, is voor de ander helemaal niet goed. Wat voor de één positief is en wijst op vooruitgang, blijkt voor de ander negatief te zijn. Het is erg betrekkelijk en zo zegt Paulus het ook. Hij geeft vaste spijs aan de volmaakten. Dat zijn degenen die “door de gewoonheid de zinnen geoefend hebben”. (vers 14) Na verloop van tijd heeft de mens geleerd vaste spijs te verwerken. Dan heeft vast voedsel een positieve uitwerking.

Honing is een beeld van dat deel van het Woord van God, dat over hemelse zaken spreekt. Dat is de reden waarom honing in de gescheurde leeuw gevonden werd. (Richteren 14 : 5-9) Die leeuw werd in twee delen gescheurd. Deze twee delen spreken over de eerste en de tweede komst van Christus. Wat tussen die twee delen in ligt, heeft te maken met de periode die tussen de twee komsten van Christus verloopt. Tussen die twee delen wordt honing, hemelse waarheden, gevonden. Tussen de eerste en tweede komst van Christus zijn er hemelse dingen, die belangrijk zijn. Die hemelse dingen zijn zwaar om te verklaren en om door te geven. (Hebreeën 5 : 11) Hoe bereiken wij de gelovigen met waarheden die nu eens niet gaan over de politiek, abortus en echtscheiding? Hoe bereiken wij ze met waarheden die spreken over de hemelse erfenis, over de hemelse roeping en over de hemelse positie in Christus?

3. Honing in de natuur

De bespreking van dit onderwerp kan moeilijk afgesloten worden zonder op het biologische aspect van de honing in te gaan. Waar ligt de oorsprong van honing? In geestelijke zin is het duidelijk dat honing afkomstig is van God. Maar hoe is dat in aardse zin? Honing (oftewel nectar) wordt geproduceerd door bijvoorbeeld de roos van Saron en de lelie der dalen. Dat zijn twee bloemen die in de Bijbel genoemd worden. (Hooglied 2 : 1) Alle bloemen zijn een beeld van Christus, want zij brengen honing, danwel het Woord van God voort. En het Woord van God is Christus. Het eigenaardige is nu dat die honing verzameld, beheerd en gereguleerd wordt door bijen. Zij verzamelen het uit de bloemen, nemen het tot zich en slaan het op. In het algemeen wordt de honing daarna van de bijen afgenomen en gebruikt als voedsel voor de mens.

Darren

Het is heel interessant dat mannelijke bijen – de darren – geboren worden uit een maagd. In de wetenschap noemt men dat “partho- genesis”. De letterlijke vertaling van deze uitdrukking is: “uit een maagd, geboren uit een maagd”. Een mannelijke bij wordt geboren uit het onbevruchte ei van de koningin, uit een maagdelijke koningin. De mannelijke bij heet in het Nederlands “dar” en in het Hebreeuws “debar”. Dat woord is heel bekend. Wanneer we het iets anders uitspreken krijgen we namelijk “dabar” (rbd, 4-2-200), dat “woord” of in het Grieks “logos” ( lovgofl) betekent. Een dar is dus een uitbeelding van het Woord van God.

En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid. Johannes 1 : 14

Dat Woord wordt uitgebeeld door een bij, een dar, oftewel door een dabar. Hieruit blijkt meteen dat de mannelijke bij een type is van Christus, omdat hij dezelfde naam draagt. Honing wordt voortgebracht door de bij, waardoor honing een beeld is van wat door het Woord van God wordt voortgebracht. Het is een beeld van het resultaat (de vrucht) van het werk van Christus. Wat doet een dar eigenlijk? Hij “dart” maar wat rond. In een bijenkolonie doet een dar feitelijk niets. Hij is er wel, maar is nergens voor nodig. Sommigen zeggen dat darren nodig zijn voor de instandhouding van de soort. Dat is een halve waarheid, want er is geen zaad van een dar nodig, om een dar geboren te doen worden. Een dar wordt geboren uit een maagdelijke, vrouwelijke bij (de koningin). Zij is maagd en brengt alleen onbevruchte eieren voort. Daarmee is de dar natuurlijk een schitterend beeld van Christus, Die geboren werd uit een maagd. Verder is er altijd sprake van een hele bijenkolonie in een huis. Zoals een dar in een huis geboren wordt (in een bijenkorf, in een familie, in een bijenvolk), zo werd de Here Jezus ook uit een volk geboren, uit een huis (het huis Israëls).

Honingraten

Een bijenkolonie maakt prachtige raten. Ze zijn geweldig mooi samengesteld uit zeskantige vakjes. De bij bewaart de honing in die zeskantige raten. De vorm van zo’n raat doet ons denken aan de zespuntige davidster. De davidster is in wezen dezelfde figuur, namelijk een regelmatige zeshoek. Het is een uitbeelding van Israël, van het huis van David. Tevens is het het teken van Salomo. Bovendien is het getal “zes” het getal van de mens en daarmee in de eerste plaats het getal van de Zoon des mensen: Christus. De zeskantige ster is een teken van de Zoon des mensen. David was een zoon des mensen en Salomo was een zoon des mensen. De laatste erfgenaam uit die lijn van erfgenamen van Adam was Christus, Die uiteindelijk al meer dan 2000 jaar de Zoon des mensen is. Die lijn loopt via Israël en daarom is die zeskant altijd verbonden met het huis van Israël. Daarom leeft de bijenkolonie ook in een zeskantige raat. Elke bij wordt in zo’n zeskantig teken van de Zoon des mensen geboren. Het spreekt over Christus, maar uiteraard ook over Israël.

Werkbijen

In een bijenkolonie worden natuurlijk niet alleen darren geboren. Er worden ook bijen geboren die wat moeten doen, die opdrachten hebben uit te voeren, afhankelijk van hun leeftijd. Dat werk wordt door vrouwelijke bijen (de werkbijen) gedaan. Het opmerkelijke is dat werkbijen onvruchtbaar zijn. Ze zijn vrouwelijk in de puur technische zin, maar ze zijn niet in staat nageslacht voort te brengen. Ze zijn dus onvruchtbaar. Dat is dan ook een beeld van het volk Israël, want Israël is ook onvruchtbaar. In de Bijbel worden vele vrouwen genoemd, die onvruchtbaar waren. Desondanks is het volk Israël daaruit voortgekomen. Deze onvruchtbare vrouwen spelen bovendien een rol in de geschiedenis van Israël. We denken dan met name aan Sara, die onvruchtbaar was en toch een zoon voortbracht. De natuurlijke natie Israël is onvruchtbaar, want heel de oude schepping is onvruchtbaar. Toch brengt Israël iets voort. Hoe kan dat?

De koningin

Onder al die vrouwtjes is er één bij die wel geslachtsrijp wordt: de koningin. Dat komt omdat zij ander voedsel ontvangt (zogenaamde koninginnenmelk). Daardoor ontwikkelt haar hele lichaam zich anders; haar vleugels zijn bijvoorbeeld groter. Die ene koningin is de belangrijkste bij in de bijenkolonie, omdat zij vruchtbaar is, oftewel het goede voedsel ontvangen heeft. Zij zal dus het nageslacht moeten voortbrengen. Die koningin wordt aan het eind van de zomer bevrucht door één of meer darren. Dat gebeurt gedurende de bruidsvlucht. Dan gebeurt er iets raars. De koningin ontvangt zaad, maar kan vervolgens zelf bepalen of ze de eitjes zal bevruchten of niet. De vrouw krijgt dus de beschikking over het zaad. Ze kan er mee doen wat ze wil. De bevruchting komt niet rechtstreeks tot stand, maar is afhankelijk van de wil van de vrouw. Zo is het nu ook precies met Israël. Het zaad van de wedergeboorte is aan Israël toevertrouwd. Het Woord is aan Israël gegeven. Wanneer Paulus vraagt: “Welk is dan het voordeel van den Jood? Of welk is de nuttigheid der besnijdenis?” (Romeinen 3 : 1) is het antwoord:

Vele in alle manier; want dit is wel het eerste, dat hun de Woorden Gods zijn toebetrouwd. Romeinen 3 : 2

Israël heeft het Woord van God (het zaad) ontvangen. Het zaad is gestrooid, maar is niet opgekomen. Israël heeft het zaad, het Woord van God, verworpen. Dan zegt de Heer:

Zou Ik de baarmoeder openbreken, en niet genereren? zegt de HEERE; zou Ik, Die genereer, voortaan toesluiten? zegt uw God. Jesaja 66 : 9

De Heer heeft Zijn Zaad gegeven en zorgt ervoor dat Zijn Zaad voortgebracht wordt, ook al wil Israël niet. Ondanks dat het Woord in Israël geen ingang vond, werd er toch iets voortgebracht. En zo gaat het inderdaad ook met de koningin. Als de koningin (de moer) de eitjes niet bevrucht en het zaad niet gebruikt, worden er toch eitjes gelegd. Er komen dan uitsluitend mannen (darren) tot ontwikkeling, die totaal geen functie in de bijenkolonie hebben. Ze zijn het resultaat van de onwil van de moer, aan wie dat zaad was toevertrouwd. Als de koningin in tweede instantie alsnog het zaad tot zich neemt en de eieren bevrucht, worden er vrouwelijke bijen geboren. Hiermee is de historie van Israël in grote lijnen gekenschetst.

1 In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God.
14 En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond […].
11 Hij is gekomen tot het Zijne, en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen. Johannes 1 : 1, 14, 11

Het Woord kwam tot het Zijne, namelijk tot Israël. De Zijnen hebben Hem echter niet aangenomen. Toch werd er iets voortgebracht: zonen Gods. Israël baarde, maar hetgeen voortgebracht werd, was alleen van het mannelijke geslacht. Dit slaat niet alleen op Christus, maar ook op degenen, die door Christus werden “gebaard”, namelijk de Gemeente. De Gemeente wordt dus geboren uit de onvruchtbare vrouw, uit onwil, uit het onvermogen van Israël. Wij die wedergeboren zijn, zijn voortgebracht uit de vrouw. Maar wij zijn mannelijk en zouden opgroeien tot een volkomen man. (Efeze 4 : 13) Wat is het nut van de Gemeente in deze wereld? En wat is Israëls nut in de oude schepping? Niets! Wat is het nut van een mannelijke bij? Het enige nut is, dat deze over Christus en Zijn werk spreekt. Darren getuigen dus in hun leven. Zij zijn getuigen van Christus. Dat is ook de roeping en functie van de Gemeente. De Gemeente heeft in deze wereld geen enkel nut en draagt niet praktisch bij tot de instandhouding of ontwikkeling van de wereld.

4 Maar God, Die rijk is in barmhartigheid door Zijn grote liefde, waarmede Hij ons liefgehad heeft,
5 Ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons levend gemaakt met Christus; (uit genade zijt gij zalig geworden),
6 En heeft ons mede opgewekt, en heeft ons mede gezet in den hemel in Christus Jezus;
7 Opdat Hij zou betonen in de toekomende eeuwen den uitnemenden rijkdom Zijner genade, door de goedertierenheid over ons in Christus Jezus.
8 Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof; en dat niet uit u, het is Gods gave; Efeze 2 : 4-8

Het nut van de Gemeente is getuigen van wat Christus gedaan heeft, doet en zal doen. De Gemeente is een geweten voor de wereld en is geroepen als monument van wat Gods genade in Christus vermag. Daarom worden gelovigen van de huidige bedeling uit genade zalig.

De darrenslacht

Er is nog iets over darren te vertellen. Het verschijnsel doet zich voor dat de darren aan het einde van de zomer, na de bruidsvlucht, weer de bijenkorf in willen. Zij vliegen van buiten naar binnen. De bijenkolonie heeft, net als Israël, een poort en een legerplaats. Er bestaat ook een heiligdom. Bij de poort houden vrouwelijke bijen de wacht tegen vijanden (wespen) zodat die niet binnen kunnen dringen. Aan het einde van de zomer proberen de vrouwelijke bijen nu ook het binnenkomen van de darren te beletten. Darren hebben hun hele leven in de kolonie doorgebracht, ze zijn in- en uitgevlogen. Ze horen bij dat bijenvolk, zijn lid van dat volk, maar mogen er niet meer in. Ondanks alle waarschuwingen gaan ze toch naar binnen. Dat lukt ook altijd.

De vrouwelijke bijen blijken niet in staat te zijn de darren tegen te houden. Eén of meerdere darren weten in de bijenkorf binnen te dringen. Vervolgens gaan de vrouwelijke bijen de hele bijenkorf afzoeken. Elke dar die ze tegenkomen wordt naar buiten gejaagd. Zo worden de mannelijke bijen stuk voor stuk naar buiten gedreven, tot buiten de poort (opening) van de korf. Daar worden ze één voor één doodgestoken en vallen dood neer op de grond. Elke dar die nog buiten is en naar binnen wil, wordt op diezelfde plek doodgestoken. Hoewel ze zien wat er gebeurt, proberen ze toch binnen te komen en ze worden allemaal doodgestoken. Dit alles gebeurt binnen enkele uren en aan het einde van de dag is er geen enkele mannelijke bij meer over in de kolonie. Alle darren worden dus buiten de legerplaats vóór de poort gedood.
Dit is precies zo met de Here Jezus gebeurd. Hij werd ook gewaarschuwd om niet naar Jeruzalem te gaan, omdat Hij daar gedood zou worden. Maar Hij ging wel naar Jeruzalem en werd daar gevangen genomen, uitgedreven buiten de legerplaats en ter plekke gedood. Vanaf dat moment treedt namelijk de verborgenheid in werking, waarvan de honing een beeld is. Honing is een beeld van de wijsheid van God, die over hemelse dingen, zoals de roeping van de Gemeente spreekt. De roeping van de Gemeente wordt uitgebeeld in het lijden en sterven van de Here Jezus; buiten de legerplaats, vóór de poort.

12 Daarom heeft ook Jezus, opdat Hij door Zijn eigen bloed het volk zou heiligen, buiten de poort geleden.
13 Zo laat ons dan tot Hem uitgaan buiten de legerplaats, Zijn smaadheid dragende.
14 Want wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomende. Hebreeën 13 : 12-14

Gelovigen van deze vijfde bedeling worden ook geacht uit te gaan buiten de legerplaats en daar met Christus smaadheid te dragen. (Hebreeën 13 : 13) We zijn gestorven en begraven met Christus. Het is smaadheid, want meer is er niet voor een dode. Dus niet alleen de Here Jezus werd buiten de legerplaats gedood, maar ook wij gelovigen van de huidige bedeling zijn buiten de legerplaats met Christus gestorven.
Er is natuurlijk nog veel meer over bijen te zeggen, het verhaal is niet volledig. Het is nog veel gedetailleerder en er zijn meer toepassingen aan te geven. Maar wij hebben kunnen zien dat al die dingen spreken over één en dezelfde waarheid. Alles wat wij ontvangen hebben, staat los van de dingen van deze wereld, want wij zijn uitgegaan buiten de legerplaats. Dat is dus geen melk, maar vaste spijs. Wie gespeend is, losgemaakt is van de oude aardse afkomst, kan er deel aan hebben. Wij dienen ons te realiseren dat wij een hemelse afkomst, hemelse roeping en een hemelse bestemming hebben. Dat is wijsheid van God, wijsheid uit het Woord van God, voorgesteld door honing.

Nu weten we ook waar die honing bij Jonathan een beeld van was. Hij at ervan en zijn ogen werden verlicht. Dat heeft natuurlijk twee betekenissen. Aan de ene kant zag men aan hem, dat er iets gebeurd was, want zijn ogen gaven als het ware licht. Aan de andere kant spreken verlichte ogen over de hemelse roeping van de gelovige van de huidige bedeling. Dat is dan ook het hoofdonderwerp van de Efezebrief. Paulus bidt voor de Gemeente.

15 Daarom ook ik, gehoord hebbende het geloof in den Heere Jezus, dat onder u is, en de liefde tot al de heiligen,
16 Houde niet op voor u te danken, gedenkende uwer in mijn gebeden;
17 Opdat de God van onzen Heere Jezus Christus, de Vader der heerlijkheid, u geve den Geest der wijsheid en der openbaring in Zijn kennis;
18 Namelijk verlichte ogen uws verstands, opdat gij moogt weten, welke zij de hoop van Zijn roeping, en welke de rijkdom zij der heerlijkheid van Zijn erfenis in de heiligen;
19 En welke de uitnemende grootheid Zijner kracht zij aan ons, die geloven , naar de werking der sterkte Zijner macht,
20 Die Hij gewrocht heeft in Christus , als Hij Hem uit de doden heeft opgewekt; en heeft Hem gezet tot Zijn rechter hand in den hemel;
21 Verre boven alle overheid, en macht, en kracht, en heerschappij, en allen naam, die genaamd wordt, niet alleen in deze wereld, maar ook in de toekomende;
22 En heeft alle dingen Zijn voeten onderworpen, en heeft Hem der Gemeente gegeven tot een Hoofd boven alle dingen;
23 Welke Zijn lichaam is, en de vervulling Desgenen, Die alles in allen vervult. Efeze 1 : 15-23

Het gaat over de dingen die met de hemel te maken hebben. Christus is opgewekt en gezet in de hemel ter rechterhand Gods. Hij heeft een hemelse positie, ver boven elke overheid en macht! Wij als gelovigen hebben verlichte ogen van ons verstand nodig, opdat wij zelf met die ogen zullen zien en niet langer verblind zijn. Wij zouden leren met die verlichte ogen te zien dat God ons geestelijke, voor de natuurlijke mens onzienlijke, zegeningen geschonken heeft. Paulus bidt dus voor “verlichte ogen onzes verstands”. Daar moeten we naartoe groeien, dat is een groeiproces. Wij zouden door de gewoonheid de zinnen oefenen, om die hemelse roeping, die er is in Christus Jezus, te leren verstaan. Laten we daar onze niet langer verblinde ogen op richten. Om Hem en de kracht van Zijn opstanding te leren kennen.


 

Vlichtus web200  Gerelateerde bijbelezing: * Honing.
Dit is een bewerking van de Brochure "Honing" 

 

https://www.bijbelspanorama.nl/

https://www.bijbelstudie.nl/