MANIFESTATIE VAN DE GEEST EN DE GAVE DER TONGEN

De tijd waarin wij leven is intens eenzaam. Het domme materialisme van de wetenschap van gisteren heeft afgedaan en plaats gemaakt voor geestelijke feiten waarvan sommige van onze vooraanstaande huidige wetenschappers getuigen. Het blinde ongeloof van het verleden is zo vervangen door een hevig verlangen om in contact te komen met de werkelijkheid van de onzienlijke wereld.

Deze morbide invloed is doorgedrongen in het religieuze denken en leven. Geestelijke christenen zijn er zelfs door bedorven. Hierdoor ontstaat de neiging om de grote feiten en waarheden van de goddelijke openbaring van het Christendom ondergeschikt te maken aan persoonlijke geestelijke manifestaties en aan de gevoelens en ervaringen die deze verschijnselen voortbrengen. Onder de vele stadia van deze beweging is er geen schokkender dan die,waarvan het kenmerkende karakter ‘de gave der tongen’ genoemd wordt. In veel landen, waaronder het onze, zijn er groepen eerlijke christenen die de vreugde van deze ‘gift’ genieten. Onder de dwingende invloed van een volkomen bovenmenselijke macht worden mannen en vrouwen geïnspireerd om gedachten, die niet van henzelf zijn, te uiten in een taal waarmee zij onbekend zijn. De feiten zijn onmiskenbaar en de enige vraag die openstaat is die naar het belang er van.

Het ligt voor de hand om eerst te onderzoeken of de geschiedenis van soortgelijke geestelijke bewegingen enig inzicht in deze zaak kan geven. We vinden wat we zoeken in gebeurtenissen die opgeschreven zijn door mensen die door de ouderen onder ons tot onze tijdgenoten worden gerekend.

Het begin van de twintiger jaren van de negentiende eeuw was een tijd van geestelijke opwekking. Op sommige plaatsen werd de beweging gekenmerkt door het doen van bijbelstudie met toenemende eerlijkheid en verstand; op andere plaatsen weer door gemeenschappelijk gebed en tekenen van de aanwezigheid van de Heilige Geest. Een beweging van de laatste soort omgaf de schilderachtige persoonlijkheid van Edward Irving. Op twintigjarige leeftijd werd deze zeer begaafde man assistent predikant in de gemeente van Dr. Chalmers in Glasgow. Zeven jaar later werd hij geroepen tot de eerste kansel van de Schotse kerk in Londen. Zijn prediking veroverde Londen op stormachtige wijze. Zijn populariteit was een fenomeen zoals nog niet was voorgekomen. De culturele klasse van deze wereldstad verdrong zich in zijn kerk.

Maar zijn populariteit doofde zijn geestdrift niet uit en toen hem berichten bereikten over geestelijke openbaringen onder christenen in het westen van Schotland, werd hij vervuld met verlangen naar soortgelijke ‘Pinkster’ zegeningen in zijn eigen gemeente. Hij was omringd door vele godvrezende en oprecht toegewijde mannen en vrouwen die dit ook nastreefden en gebedsbijeenkomsten vonden regelmatig en aanhoudend plaats. Zij waren verlangend naar vernieuwing van de pinkstergaven. Weldra ontving de een na de ander plotseling bovennatuurlijke kracht, waardoor zij door de geest ingegeven woorden uitten. Soms in een onbekend dialect, maar meestal in hun moedertaal.

Het volgende is een samenvatting, die destijds is opgetekend door iemand die een leidinggevende rol in de beweging bekleedde:

“In deze periode moest ik om zakelijke redenen naar Londen en ik had een sterk verlangen de besloten gebedsbijeenkomsten te bezoeken die toen gehouden werden door hen die spraken in kracht en zochten naar de gaven. Nadat ik een introductie had gekregen ging ik er heen, in de volle overtuiging dat de kracht van God was. En ik was bereid te luisteren. Nadat een paar broeders hadden gelezen en gebeden hield de heer T een korte duidelijke toespraak met een energie en een diepgang die mij buitengewoon schenen. Het kwam als bovennatuurlijk, toegeschreven aan de macht van God, over mij heen. De woorden waren in een taal die ik niet verstond. Na een paar minuten brak mevrouw E.C. los in een toespraak in het engels, die ik, door vorm en inhoud en de invloed die het op mij had, meteen zag als een boodschap van de Geest van God. Diegenen die zulke krachtige en bevelende uitspraken hebben gehoord hebben geen beschrijving nodig. Maar zij die dat missen kunnen misschien begrijpen welk een invloed ervan kan uitgaan op mij en anderen, die daar samengekomen waren in de verwachting de stem van de Geest van God te horen, door een scherpe berisping aan alle aanwezigen en in het bijzonder van toepassing op mijn eigen geestestoestand, uitgesproken met een onnatuurlijke, ongewone stem en een intense en boeiende uitdrukkingskracht. Temidden van de gevoelens van ontzag en eerbied die dit voortbracht werd ik overgegeven aan de macht en met veel tegenstribbelen moest ik het uitschreeuwen en een belijdenis van mijn zonden voortbrengen met betrekking tot datgene waarvoor wij berispt werden en daarna een profetie uitspreken dat de boodschappers van de Heer voort zouden gaan om, in de machtige kracht van God, tot de einden der aarde het getuigenis van de spoedige komst van de Heer Jezus, bekend te maken…..

Vanaf deze tijd had ik gedurende vijf maanden geen uitingen in het openbaar Maar als ik alleen was in gebed kwam de macht over mij en deed mij in tranen uitbarsten in mijn gebed voor de toestand van de kerk. Bij een gelegenheid, ongeveer een maand nadat ik de macht had ontvangen was mijn geest, toen ik in mijn studeerkamer probeerde mijn ziel tot God te heffen in gebed, zo vervuld met wereldse zaken dat mijn gedachten voortdurend afdwaalden. Keer op keer begon ik te bidden en voordat er een minuut was verstreken waren mijn gedachten afgedwaald van mijn gebed naar de wereld.

Deze verzoeking benauwde mij zeer en ik riep tot God om verlossing toen plotseling de macht op me kwam en mijn ziel werd verheven tot God, mijn dwalende gedachten waren opeens weer gericht en er werd mij geestelijke rust gegeven. Op onbeschrijflijke wijze werd ik gedwongen te spreken, terwijl ik er tegelijkertijd voor terugdeinsde, en me er toch in verblijdde. De uiting was een gebed dat de Heer mij genadig zou zijn en me zou bevrijden van de zwakheid van het vlees, en mij rijkelijk de gaven van Zijn Geest zou schenken: de gave der wijsheid, de gave der kennis, de gave van geloof, de macht wonderen te doen, de gave der genezing, de gave der profetie, de gave der tongen, en de vertaling der tongen; en dat Hij mijn mond zou openen en me de kracht zou geven om Zijn Glorie te verkondigen. Dit gebed, bijna zo kort als ik het nu neerschrijf, werd ik gedwongen uit te spreken onder invloed van de macht die in mij handelde. De uitspraak was zo luid, dat ik mijn zakdoek tegen mijn mond drukte om het geluid te stoppen, zodat ik het huisgezin niet zou alarmeren. Bij het laatste woord verliet de macht me en bleef ik achter, precies als daarvoor, verbaasd over wat gebeurd was en vervuld met dankbaarheid aan God voor zijn grote liefde die hij zo aan mij bewezen had. Met de macht kwam ook de sterke overtuiging over mij: Dit is de Geest van God, wat je nu bidt is van de Geest van God en moet daarom de wil van God zijn, en wat je vraagt zal zeker aan je gegeven worden.”

Deze gebeurtenissen vonden plaats in 1831. In januari daarop bezocht hij de hoofdstad weer. Zou een dozijn christenen er tegenwoordig toe bewogen kunnen worden om op een wintermorgen om 6:30 uur een gebedsbijeenkomst te bezoeken? Honderden kooplieden en mensen uit de werkende klasse kwamen in die tijd dagelijks op dat uur samen om te smeken om de pinksterzegeningen. Tijdens een van die bijeenkomsten, de morgen na zijn aankomst in Londen, verzocht de heer Irving hem om te lezen en te bidden. Hij vertelt dat, terwijl hij Maleachi 4 aan het lezen was:

” ..de macht over mij kwam en ik moest lezen in de kracht. Mijn stem steeg boven haar natuurlijke toonhoogte, met gedwongen herhaling van gedeelten, en met dezelfde innerlijke verhevenheid, die ik daarvoor ook altijd ervaren had bij de aanwezigheid van de macht. Toen ik knielde om te bidden deed de macht mij bidden voor de aanwezigheid en zegening van God in het midden van de kerk. In dit alles had ik grote vreugde en vrede, zonder de worstelingen die ik had bij vorige uitingen van de macht. “

Hij beschrijft vervolgens een avond die gehouden werd bij een vriend, met de heer Irving en anderen van de beweging. Hij zegt:

“Na de gebeden getuigde mevrouw J. C. dat het nu tijd was voor de grote strijd tegen de macht van satan onder ons; dat we nu de gehele wapenrusting Gods aan moesten doen en tegen hem opstaan; want hij misleidde de kerk en vreselijk was zijn macht. De predikant merkte op dat deze uitspraak ons op onze plicht wees om in de kerk te worstelen met de vijand. En terwijl hij enkele vragen stelde overviel de macht mij en liet mij spreken. Gedurende meer dan twee uur met nauwelijks enige onderbreking bleef de macht op mij en bracht ik dingen voort die wij beschouwden als profetieën over de kerk en de staat. Deze profetieën kwamen, samen met andere, vol van glorie en genade op ons over Ze kondigden aan dat de Geest rijkelijk zou worden uitgestort en dat een getrouw en machtig volk in dit land zou worden vergaderd…

De macht die toen op mij lag was krachtiger dan voorheen. Ze onderwierp mijn geest en lichaam in volkomen gehoorzaamheid en sleepte me voort zonder verwarring of opwinding. Een omstander zou opwinding kunnen constateren, maar voor mijzelf was het kalm en vredig. Bij alle eerdere manifestaties kwam de macht maar kort, maar nu duurde het maar voort en leek hij de hele avond op mij te blijven. De uitspraken die ik deed flitsten door mijn hoofd, zonder nadenken, zonder voorzicht en zonder enig plan of samenhang; het kwam allemaal voort uit het moment en ik was het willoze instrument van de macht die mij gebruikte.”

Na een aantal soortgelijke ervaringen te verhalen merkt hij op:

“Aan hen, die gewend zijn om de controle over hun geest te houden en die nooit bezocht zijn door een macht die louter grilligheid en opwinding ver te boven gaat, is haast niet uit te leggen hoe personen er toe gebracht kunnen worden om hun eigen oordeel over te geven en impulsief te handelen onder een macht die in hen werkt, zonder aan die macht de twijfelen. Het proces is echter erg eenvoudig en gebaseerd op zeer aannemelijke zaken en daardoor volkomen logisch. Mijn eigen geval bijvoorbeeld. Ik was gewend de kracht en de zwakheid van mijn geest zowel publiekelijk als privé te gebruiken. Zowel in zakelijke als geestelijke bijeenkomsten, inspreken en ingebed, met verstand en in openheid. En plotseling, terwijl alles zijn normale gang ging, kwam er een macht op me die in alle opzichten nieuw was. Een bovennatuurlijke en in veel opzichten uiterst verbijsterende boodschap werd ons gegeven. Ik deed door die macht uitspraken waar ik nooit aan gedacht zou hebben en waarvan ik er vele gedurende lange tijd niet begreep. Ik ontving een verruimd begrip en helder zicht op punten die werkelijk goddelijke waarheid waren (hoewel gemengd met veel zaken waarvan ik sindsdien heb leren zien dat ze niet tot de waarheid behoren, maar er toen wel zo uitzagen). Door die macht kreeg ik ruim zicht op Christus, vreugde en vrijheid ingebed en schijnbare nabijheid van, en communicatie met, God. Daarbij scheen de uitwerking van de macht nogal tegengesteld aan de uitwerking van opwinding. Het was mij duidelijk dat de macht bovennatuurlijk was: het was dus een geest. Hij leek te getuigen van Christus en de vruchten van de Geest van God voort te brengen. De onvermijdelijke conclusie moest zijn, dat het de Geest van God was. En als dat zo was dan volgde daaruit volledige gehoorzaamheid. Als ik de woorden die ik moest uitspreken niet verstond, dan kwam dat overeen met de gedachte dat ‘zware dingen, moeilijk te verstaan’ (2 Petrus 3:16), zouden worden gesproken. Als mij iets werd opgedragen waarvan ik het nut niet zag, moest ik dan twijfelen aan Gods gebod? Als deze dingen inderdaad duidelijk tegenstrijdig zouden zijn geweest aan de waarheid van God, dan zou het duidelijk zijn geweest dat God ze niet had gesproken. Maar als het onduidelijk was, moest, zo redeneerde ik, God zeker gehoorzaamd worden. Als iemand er eenmaal van overtuigd is dat de Geest van God op de een of andere wijze door hem spreekt, dan zal hij voortaan slechts uitzoeken of hij die manier van communicatie niet verwart met zijn eigen gevoelens of opwellingen. Want als men meent, dat de communicatie van God komt, dan gaat het vervolgens om vertrouwen op God. En alle geloof en liefde en eenvoudige afhankelijkheid van God, welke de christen door het geloof bezit, wordt te hulp geroepen om het gebod uit te voeren. Daarom is het onderhouden van een verleidende geest, alsof het de Heilige Geest van Jehovah is, een afschuwelijke vergissing. Hoe meer toegewijd de christen die verleid wordt is, hoe meer hij gehoorzaamt aan de verleidende geest.”

Aan uiteenzettingen zoals deze wordt weinig belang gehecht door iemand die geneigd is tot scepticisme. Vooral als hij veel weet van de menselijke natuur en, moet ik toevoegen, van geestelijke opwekkingen. Het belang er van wordt echter ingezien door allen die bekend waren met hun schrijver, wijlen de heer Robert Baxter. Kerkelijk gezien was hij niet schots maar anglicaans en gedurende deze tijd behoorde hij tot de traditionele vleugel. Hij was gewoon de armen in de gemeente waar hij woonde te onderwijzen. Maar naar eigen zeggen onthield hij zich gewoonlijk van het bidden tijdens zulke bijeenkomsten, “er van uit gaande dat het voorrecht om voor te gaan in gebed voorbehouden was aan ingewijde predikanten.” Ik ben blij hem vele jaren gekend te hebben en ik ontmoette hem dikwijls als we met christelijk werk bezig waren. Ik had gehoord van zijn verbinding met het Irvingisme, maar zijn ‘Narrative of Facts’ (uitgegeven in 1833 door Jas. Nisbet & Co) kreeg ik pas enkele weken geleden in handen. Ik kende de man als een typisch engelse parlementaire jurist: gereserveerd, langzaam sprekend en bekend om zijn gezonde beoordelingsvermogen. Toen ik hier las van het uitgieten van een stortvloed van woorden die niet tevoren overdacht waren, vaak gedurende meer dan twee uur achtereen en van het in de mond proppen van zijn zakdoek tijdens persoonlijk gebed, uit vrees dat zijn ‘geïnspireerde’ gebrul het huishouden zou verstoren, werd ik in beslag genomen door een grenzeloze verbazing dat iemand zou kunnen veronderstellen dat de geest die hem bezielde goddelijk was.

Ik moet hier nog een citaat uit zijn boek toevoegen, waarin hij zijn zondagsdiensten in die periode beschrijft:

“De macht kwam over me met een vermaning aan de toehoorders om hun boeken weg te leggen en zich te buigen voor de Heer om Hem te aanbidden in geest en waarheid; dat de Heer nabij was; en dat God, als een getuigenis aan zijn volk, nu een dienstknecht zond, die niet in het vlees maar in de geest diende, die zou dienen en onderwijzen door uitspraken van de geest en, te zijner tijd, al de machtige kracht van de Geest zou ontvangen. Enige tijd later werden de aanwezigen opgeroepen te bidden en, terwijl ik geknield lag deed de macht mij gedurende ongeveer een uur bidden voor kerk en staat, koning, ministers en volk, dat de geest ook over hen zou worden uitgestort, voor een verandering van hart en leven en de verheerlijking van God op aarde. Toen de macht mij verliet stond ik op en terwijl men zong ging ik naar de consistoriekamer om een bijbel te halen. Hier was ik volkomen machteloos en het leek me alsof ik geen kracht had om de aanwezigen te vermanen. Mijn zuster werd tijdens de nerveuze angstige roes getroffen door een aanval van hysterie. Al het vertrouwen dat ik op God had leek me op dat moment te verlaten en het leek alsof mijn mond voorgoed gesloten was. Dit was echter maar voor een ogenblik; de macht kwam weer over me en ik las met grote overtuigingskracht Jesaja 61 en predikte krachtig gedurende een uur, waarna ik de toehoorders heenzond met de gebruikelijke zegen.

In de middagdienst volgde ik dezelfde weg en de macht was in het gebed en in de toespraak net als in de morgen over mij …. Ik ben erg beschaamd door het feit dat het in dit geval, en in de meeste andere gevallen van openbare getuigenissen en prediking waar Christus wordt gepredikt met zulk een kracht en zo helder, en met zo’n energieke en opwekkende oproep tot bekering, moeilijk is te geloven dat de persoon die het voortbrengt onder de verleiding van satan is. Toch was dit het geval en dit feit dient tot bewijs dat de vreselijkste fouten worden voorgesteld in de gedaante van een groot licht en ijver voor de waarheid van God. Als een engel des lichts’ is een titel vol waarheid, heiligheid en liefde, die de satan niettemin mag dragen om zijn verleidingen te realiseren en voort te zetten. Het is wonderlijk en niet minder waar dat de waarheid die op deze manier werd voortgebracht terechtkwam in de harten van verscheidenen die door deze diensten werden opgewekt, voorzover een verandering van gedrag en sindsdien een eerlijk verlangen naar Christus daar het bewijs van kunnen zijn.”

“Als een engel des lichts.” Deze woorden komen als een refrein steeds weer terug in het boek. Menigeen zal uitroepen: Hoe kan een beweging, die de duivel en zijn werken aanklaagt en die aanmoedigt tot vroomheid en die Christus eert, satanisch zijn? Maar dit negeert de waarschuwing van onze Goddelijke Heer: “… dat zij……

“…(indien het mogelijk ware) ook de uitverkorenen zouden verleiden”.Matthëus 24:24 info

Als we daar even over nadenken zullen we ons realiseren dat de boze machten de uitverkorenen nooit zouden kunnen verleiden als ze niet alle kenmerken van de waarheid zouden simuleren: eer aan Christus, een hoge mate van geestelijkheid en mooie morele voorschriften.

Het bestaan van de duivel is onderwerp voor spotternij in de wereld. Maar de duivel van de ‘christelijke godsdienst’ heeft weinig gemeen met de duivel in de schrift. Toch is het slechts vanuit de Schrift dat we iets kunnen leren over zijn persoonlijkheid. Het aantal malen dat hij in het oude testament wordt genoemd is gering, maar ze zijn belangrijk en duidelijk. Van de eerste bladzijde van de Heilige Schrift tot aan de laatste wordt hij ons voorgesteld als ‘de verleider.’ De geschiedenis van de val in Eden wordt gewoonlijk misverstaan. Eva werd misleid, bedrogen…

“..Doch ik vrees, dat niet enigszins, gelijk de slang Eva door haar arglistigheid bedrogen heeft, alzo uw zinnen bedorven worden, om af te wijken van de eenvoudigheid, die in Christus is…..” 2 Korinthe 11:3

Ze werd uitgelokt aan te nemen wat hij haar voorstelde, omdat het in lijn van Gods plan leek te zijn. Ze had het gebod van God verkeerd begrepen door de woorden letterlijk te nemen. De boom der kennis was aan de mens gegeven om hem in staat te stellen zichzelf tot een hoger bestaansniveau te verheffen; God zou Zijn kinderen niet vervloeken als ze zouden doen wat, naar hun eigen redelijkheid, juist leek. Dit was het onderwijs van Satan. En het is precies wat tegenwoordig vanaf talrijke christelijke kansels wordt gepredikt. De duivel viel de zedelijkheid van onze eerste voorouders niet aan, maar ondermijnde en vervalste hun geloof.

Zo ging het ook in zijn handelen met Job. Hij probeerde de aartsvader te vervreemden van God door twijfel te zaaien met betrekking tot Gods goedheid. De woorden van de Heer in Lukas 22:31 lijken licht te werpen op deze wonderlijke geschiedenis.

“En de Heere zeide: Simon, Simon, ziet, de satan heeft ulieden zeer begeerd om te ziften als de tarwe;..” Lucas 22:31

De kanttekening van de Revised Version geeft hier: “Satan heeft u verkregen door vragen te stellen”; en Dean Alford’s uitleg is: “Heeft u verkregen, zijn wens is vergund.” De discipelen werden overgegeven aan de boze om verleid en gezift te worden, precies zoals Job; maar de tussenkomst van de Heer en Zijn genade beschermde en herstelde hen.

Bepaalde andere passages in het oude testament verdienen ook aandacht, zoals Zacharia 3, waar Satan de dienst van de hogepriester tracht te verstoren. Hier volstaan we echter met te benadrukken dat in elk geval het terrein van zijn verleidingen niet de zeden zijn, maar dat wat gewoonlijk godsdienst wordt genoemd.

Als we ons op het nieuwe testament richten wil ik graag Johannes 8 op de voorgrond plaatsen. “Gij zijt uit den vader den duivel”, is het kwetsende antwoord van de Heer aan de joden als zij zijn onder wijzing afwijzen en terugvallen op dat verzinsel van afvalligen: het vaderschap van God.

“Gij zijt uit den vader den duivel, en wilt de begeerten uws vaders doen; die was een mensenmoorder van den beginne, en is in de waarheid niet staande gebleven; want geen waarheid is in hem. Wanneer hij de leugen spreekt, zo spreekt hij uit zijn eigen; want hij is een leugenaar en de vader derzelve.” Johannes 8:44

“Een mensenmoorder van den beginne.” Het begin waarvan? Niet van zijn eigen bestaan; want hij was geschapen in volkomenheid en schoonheid. Ook niet van het bestaan van de mens, want voor de val van Eden had hij reeds anderen meegetrokken in zijn ondergang. Het moordenaar zijn wordt onmiddellijk verbonden met de waarheid die hij afwees en de leugen waarvan hij de vader is. Deze woorden van onze Goddelijke Heer geven ons een glimp in een voorbije eeuwigheid toen de verborgenheid van God , ja Christus (Kolossensen 2:2) eerst openbaar gemaakt werd aan de hemelse wezens, het plan der eeuwen dat een Eerstgeborene openbaar zou worden en dat “Hij in alle dingen de eerste zou zijn”.

“En Hij is het Hoofd des lichaams, namelijk der Gemeente, Hij, Die het Begin is, de Eerstgeborene uit de doden, opdat Hij in allen de Eerste zou zijn.” Kolossensen 1:18

De grootste van deze hemelse wezens, die we nu kennen als Satan, eiste die plaats voor zich op en, in rebellie tegen de Goddelijke raad ging hij hen van toen af dwarsbomen. Daarop beraamde hij de ondergang van ons ras. (In verband met de belofte aan Eva heeft hij mogelijk verondersteld dat Kaïn of Abel zijn rivaal was en won hij daarom Kaïn voor zijn kant en beraamde de dood van Abel). Het was echter in de verzoeking van Christus dat hij en zijn leugen volledig openbaar werden. Niet een op de duizend christenen beseft het belang van deze geschiedenis. Nadat hij Hem op een hoge berg geleid had en Hem dat wonderlijke visioen van de koninkrijken van de wereld had getoond zei de duivel tot Hem:

“Ik zal U al deze macht, en de heerlijkheid derzelver koninkrijken geven; want zij is mij overgegeven, en ik geef ze, wien ik ook wil; Indien Gij dan mij zult aanbidden, zo zal het alles Uw zijn.” Lukas 4:6, 7

Dit was geen godslasterlijk gedweep of dwaasheid. Het was hier een boude bewering van een betwist recht. Satan claimt de eerstgeborene te zijn, de rechtmatige Heer van de schepping, de ware Messias; en als zodanig claimt hij eer van mensen.

Mensen fantaseren over een duivel met hoornen en hoeven, een obsceen monster die de verdorvenen verleidt tot gruwelijke of beschamende handelingen; maar de satan uit de Heilige Schrift verandert zich in een engel des lichts, en zijn dienaars veranderen in dienaars der gerechtigheid.

“….want de satan zelf verandert zich in een engel des lichts. Zo is het dan niets groots, indien ook zijn dienaars zich veranderen, als waren zij dienaars der gerechtigheid; van welke het einde zal zijn naar hun werken…” 2 Korinthe 11:14,15

Bederven engelen des lichts of dienaren der gerechtigheid de zeden van de mens, of sporen zij ze aan tot verdorven handelingen of misdaad? Zo is de satan uit de Schriften een totaal ander wezen dan de mythische duivel van het christendom, die, hoewel alom tegenwoordig, want hij is altijd aan de zijde van ieder man, vrouw of kind van de 1500 miljoen mensen, zijn krachten besteed aan het stout maken van kinderen en het verderven van volwassenen. De satan waar wij mee van doen hebben is de oude slang van Eden, de macht der duisternis van het verraad en de kruisiging van de Zoon van God. Dat ontzagwekkende wezen dat door God betiteld wordt als de god dezer eeuw. Hij is niet de aanzetter tot verderf en misdaden, maar de beheerser van haar godsdienst. Door dit alles te veronachtzamen kunnen mensen worden misleid tot het geloven dat iedereen die geestelijke kracht vertoont een dienaar van Christus moet zijn.

In deze ernstige tijd waarin de christelijke bedeling ten einde loopt en de ‘belijdende kerk’ naar haar voorspelde ondergang koerst, bereidt Satan de weg voor de opperste verleiding en een parodie op de vleeswording. Want de ‘de mens der zonde’ zal door hem worden bezield met ‘alle kracht, en tekenen, en wonderen der leugen’ om zich uit geven voor de Christus Gods en zo te beschikken over de aanbidding der mensheid. Wonderlijk is het dan dat hij veinst Christus te eren en getuigt van Zijn komst!

“Dat u niemand verleide op enigerlei wijze; want die komt niet, tenzij dat eerst de afval gekomen zij, en dat geopenbaard zij de mens der zonde, de zoon des verderfs; Die zich tegenstelt, en verheft boven al wat God genaamd, of als God geeerd wordt, alzo dat hij in den tempel Gods als een God zal zitten, zichzelven vertonende, dat hij God is.” 2 Thessalonicensen 2: 3, 4

“Hem, zeg ik, wiens toekomst is naar de werking des satans, in alle kracht, en tekenen, en wonderen der leugen;.. 2 Thessalonicensen 2: 9

Zoals de meeste christenen schrijft Baxter alle geestelijke kracht toe aan God of Satan. Demonen worden in alle opzichten genegeerd. De evangeliën getuigen echter van de activiteiten van demonen tijdens de bediening van Christus op aarde; en de brieven waarschuwen ons tegen een vernieuwing van demonische activiteiten in de ‘laatste dagen’ voor Zijn wederkomst. “Al de Schrift is van God ingegeven”, maar het lijkt soms dat de volgende openbaring met extra duidelijkheid werd beschreven doordat ze wordt voorafgegaan door de woorden “De Geest zegt duidelijk.” En ze verwijst niet naar enige nieuwe ontwikkeling van geestelijk verval in de wereld, maar naar een nieuwe afval in de belijdende kerk, een cultus die wordt bevorderd door ‘verleidende geesten’ met een uiterst gevoelig geestesleven en een zedenleer waar uiterst moeilijk aan te voldoen is (1 Timotheus 4).

De geschiedenis van het Evangelie geeft aan dat sommige demonen laaghartige, vuile geesten waren die een beestachtige invloed op hun slachtoffers uitoefenden. De Heer geeft echter duidelijk aan dat zij een aparte soort waren.

“dit geslacht” Markus 9:29. Zij waren alle ‘onreine geesten’, maar het Joodse woord akathartos betekent ook nog geestelijke onreinheid. Dat dit geen morele vervuiling insluit blijkt uit het feit dat het bezetenen toegestaan was de synagogen veelvuldig te bezoeken. En het opperste bewijs daarvoor is het feit dat de Heer Jezus verweten werd van een demon bezeten te zijn, terwijl zelfs zijn meest boosaardige vijanden hem nooit beschuldigden van moreel kwaad.

Slechts door bidden konden deze vuile geesten uitgedreven worden, terwijl vrome geesten Christus erkenden en er uit kwamen als Zijn discipelen hen dat bevalen in Zijn naam.Het meest wonderlijke feit met betrekking tot deze demonen was hun enthousiasme om de Heer te erkennen en Hem hulde te betuigen. Want we lezen:

“En er voeren ook duivelen uit van velen, roepende en zeggende: Gij zijt de Christus, de Zone Gods! En hen bestraffende, liet Hij die niet spreken, omdat zij wisten, dat Hij de Christus was.” Lukas 4:41

Het is een incidenteel, maar uiterst treffend bewijs van Zijn Godheid dat, terwijl de Joden hem afwezen en Zijn eigen discipelen weifelden in hun belijdenis aan Hem, de demonen, onder een vreemde drang duidelijk en onomwonden getuigden van Zijn Goddelijke karakter en bediening.

Dit was namelijk geen op zichzelf staand geval. We lezen ook

“…de onreine geesten, als zij Hem zagen, vielen voor Hem neder, en riepen, zeggende: Gij zijt de Zone Gods!” Markus 3:11

Verder staat er:

“En Hij gebood hun scherpelijk dat zij Hem niet zouden openbaar maken.” Markus 3:12

De Heer weigerde hun eerbetoon. Het is onmogelijk te geloven dat de satan ze er in deze tijd toe had aangezet. De feiten tonen inderdaad aan dat het een verzinsel is dat demonen slechts marionetten van satan zijn en dat zij slechts onder zijn bevel handelen. Als gevallen leden van de hemelse hiërarchie zijn ze waarschijnlijk onderling verschillend, niet alleen in hun mogelijkheden, maar ook in hun persoonlijke eigenaardigheden. Als hedendaagse afval zoals spiritisme, christian science en moderne theologie meer zielen winnen dan het christendom, dan is dat doordat de demonen die hen inspireren zuiver zijn en in zekere zin zowel vroom als toegewijd.

Slechts een beroepsscepticus twijfelt er aan dat spiritisten werkelijke contacten onderhouden met de onzienlijke wereld. De verstandige christen zal echter onderkennen dat het niet de doden zijn die aan hen verschijnen, maar demonen die zich uitgeven voor overledenen.

De loopbaan van H.J. Prince van de Agapemone verdient een aantekening in dit verband. Terwijl ik dit schrijft ligt er een verklaring voor me van zijn familielid, wijlen de heer A.A. Rees uit Sunderland, die ik persoonlijk kende als een man met een gezond oordeel en als een waarachtig christelijk predikant. Gedurende vijf jaar waren hij en Prince boezemvrienden aan het Lampeter College. Hij schrijft: “Ik heb in die periode nooit iemand gezien of van iemand gehoord die meer aan God was toegewijd dan hij. Zijn persoonlijke leven, waarvan ik voortdurend ooggetuige was, was in overeenstemming met wat hij in het publiek leek te zijn Hij was ongewoon gezegend, zowel in de opbouw van de heiligen als in de bekering van zondaars, lang voordat hij intrad in openbare dienstbaarheid. Hij was een man van gebed en zelfverloochening en weinigen waren meer op de hoogte van de Schrift.”

Hij bespreekt vervolgens de val van Prince. Een boek dat hij las over de bediening van de Heilige Geest leidde hem er toe zich onvoorwaardelijk over te geven aan de leiding van de Geest. Vanaf die tijd nam zijn verlangen om de wil van God in alle dingen te doen toe. Toen hij in deze gewoonte om zich volledig over te geven aan geestelijke leiding, groeide, werd de bijbel steeds minder onderwerp van zijn studie, en tenslotte verwaarloosde hij die volkomen.

Omdat hij op deze manier in elk detail van zijn leven geleid werd, had hij het Geschreven Woord niet langer nodig, de totale verloochening van zijn eigen oordeel was het gevolg. Deze volledige overgave van gedachten en wil, zijn volledige persoonlijkheid, aan wat hij hield voor leiding door de Heilige Geest, liet hem ten prooi aan vreselijke waanvoorstellingen, waarin hij tenslotte werd verzwolgen. 0, wat jammer, wat jammer! Het vermelden van de bijzonderheden van deze ramp schenkt niemand voldoening behalve de wellustigen en de godslasterlijken.

Deze waarschuwingen dienen ons tot nut. Ervaring is een kostbare leerschool, maar dwazen willen niet leren van de ervaring van anderen. Wij behoren echter niet te wandelen “als onwijzen, maar als wijzen”. Wijsheid bestaat uit het “verstaan, welke de wil des Heeren zij”.

“Ziet dan, hoe gij voorzichtiglijk wandelt, niet als onwijzen, maar als wijzen. Den tijd uitkopende, dewijl de dagen boos zijn. Daarom zijt niet onverstandig, maar verstaat, welke de wil des Heeren zij.”Efeze 5: 15-17

Slechts goddelijke wijsheid baat ons, want we hebben van doen met wezens, groter in macht en kracht, dan wijzelf.

Het enige unieke in het Irvingisme was haar personeel. De leiders waren van een heel ander kaliber dan zij die leiding gaven aan soortgelijke bewegingen in vroeger tijden. Irving zelf kwam inderdaad kritisch vermogen te kort; maar de mensen die hem omringden, juristen, bankiers, zakenmensen, waren in ieder opzicht geschikt om vertrouwen te wekken. Ze waren als mens en als christen vooraanstaand. En toch behoedden hun natuurlijke schranderheid noch hun geestelijke verworvenheden hen er voor de dupe te worden van verleidende geesten.

We doen er goed aan de Irvingbeweging te beoordelen aan de hand van wat we er tegenwoordig van zien, hoewel de geschiedenis van haar oorsprong bijzonder ernstig en uiterst aandoenlijk is. Als we lezen van wondervolle bijeenkomsten waarin deze grote, goede mensen hun harten uitstorten in smachtend gebed om de pinksterzegening. Als we lezen van de diepe, diepe vrede en de extatische vreugde die zij ervoeren toen de macht op hen viel en van grote tekenen en wonderen die hen ontzag inboezemden; van de gaven der tongen, der profetie en der genezing, dan delen we hun verlangen, we volgen hun geloof na en we verlangen naar dezelfde ervaringen. En dan ontdekken we, als we de bladzijde omslaan, dat al deze gaven, die zo hemels schenen, namaak zijn. Onze eerste impuls is misschien wel om het pad van discipelschap te verlaten en te twijfelen aan de trouw van God.

Dit zijn echter verkeerde gedachten. We kunnen ons beter richten op de brief aan Eféze en de vermaningen aan het eind daarvan lezen zoals vrijwel niemand van ons ze ooit tevoren gelezen heeft.

“Voorts, mijn broeders, wordt krachtig in den Heere, en de sterkte Zijner macht. Doet aan de gehele wapenrusting Gods, opdat gij kunt staan tegen de listige omleidingen des duivels. Want wij hebben den strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers dezer wereld der duisternis, tegen de geestelijke boosheden in het hemelse. Daarom neemt aan de gehele wapenrusting Gods, opdat gij kunt wederstaan in den bozen dag, en alles verricht hebbende, staande blijven.”Efeze 6: 10-13

Over het algemeen wordt het streven naar controle over de lagere hartstochten van onze natuur beschouwd als het normale christelijke streven. Dit heeft echter te maken met “vlees en bloed,” terwijl we “de strijd niet hebben tegen vlees en bloed.” “Legt gij dit alles af,” (Kolossensen 3:8), is de goddelijke vermaning met betrekking tot deze zaken. We zijn daar eens en voor altijd klaar mee. Hier ligt, als het ware, de basis voor de werkelijke strijd van het geloofsleven. Om eerlijk en netjes te leven heeft men de wapenrusting Gods niet nodig. Esoterisch boedisme, of zelfs moderne theologie heeft dat immers ook niet. Als men hier niet toe in staat zou zijn dan zou het komende oordeel een verkrachting van het recht zijn. Het pad van de ware discipel gaat dwars door het front van de grootste strijd der eeuwen. Gods hoogste doel is te verheerlijking van Christus en, zoals Luther schrijft, “De duivel is met niets anders bezig dan Christus te vervolgen en te dwarsbomen.” Zijn streven is niet om mensen naar beneden te halen, maar om ze weg te leiden van Christus. Niet hun zeden te bederven, maar hun verstand te verblinden voor het licht van het evangelie van Christus.

“In dewelke de god dezer eeuw de zinnen verblind heeft, namelijk der ongelovigen, opdat hen niet bestrale de verlichting van het Evangelie der heerlijkheid van Christus, Die het Beeld Gods is.” 2 Korinthe 4:4

‘De dag’ zal aan het licht brengen dat, zoals een afgedwaald schaap door honden teruggedreven wordt naar de bescherming van de kudde, menigten van verlosten naar het kruis gevlucht zijn om te ontsnappen aan de verleidingen van het kwaad; terwijl de misleiding van een valse godsdienst ontelbare miljoenen mensen heeft afgetrokken in eeuwig verderf.

Als het hoogste doel van God de verheerlijking van Christus is, “opdat Hij in alles de Eerste zou zijn,” dan rijst de brandende vraag of de narigheid die de besten soms overkomt, als ze de cultus van de Heilige Geest opnemen, niet in verband staat met het verlaten van de weg naar dit heilige doel. De Heilige geest is de macht achter de troon. Hij zal van Zichzelven niet spreken, verklaart de Heer (Johannes 16:13). Zijn taak is het openbaren van Christus. Naarmate ons hoofd en hart gericht zijn op Christus mogen we rekenen op de aanwezigheid en de kracht van de Geest. Maar indien we de Heilige Geest zelf tot het voorwerp van ons streven en aanbidding maken, dan riskeren we dat een valse geest de waarheid vervalst en ons tot prooi neemt.

We moeten de vermaning “Het woord van Christus wone rijkelijk in u, in alle wijsheid” Kolossensen 3:16 dan ook niet vergeten. Degenen die de cultus van de Heilige Geest afwijzen gebruiken de bijbel hoofdzakelijk als tekstboek. Het is daarom, dat de verzoeking van onze Heer ons waarschuwt voor de spitsvondigheid van de boze met betrekking tot die tekst.

Charlotte Elizabeth vertelt ons hoe zij ontsnapte aan het Irvingisme. Ze bezweek bijna voor de overwelmende geestelijke kracht van de beweging. Maar ze sloot zich op en las het nieuwe testament van begin tot eind door en daarmee was de betovering verbroken.

Biedt de Schrift enige grond voor de verwachting van “een tweede Pinksteren?” Zouden we niet leren van wat er in het verleden is opgetekend van Gods methoden? De Mozaïsche bedeling werd, evenals de onze, ingeleid en geloofwaardig gemaakt door een groot vertoon van Goddelijke macht met openbare wonderen. Israël heeft echter nooit een tweede Sinaï gekregen. Zelfs het manna en de wolkkolom werden weggenomen toen het doel waarvoor zij gegeven waren was bereikt.

Aldus valt te verwachten dat de tekenen van Pinksteren zouden ophouden. Hiervoor is voldoende bewijs. De tekenen werden niet gegeven als aas om ongelovigen aan te trekken, maar als baken om diegenen te leiden die op zoek waren naar de waarheid. Het doel was aan te tonen dat Jezus de Christus is. Daarom waren ze in het bijzonder bedoeld voor diegenen die de voorafgaande openbaring hadden. Voor degenen die de schriften bezaten, waarin zijn komst was voorzegd. Ze dienden tot teken voor degenen die de tekenen verstonden.

Daarom wemelde het van de wonderen gedurende de tijd dat het evangelie speciaal aan het verbondsvolk werd verkondigd. Christus kwam in de eerste plaats voor het verbondsvolk. “De zaligheid is uit de joden,” verklaart de Heer zelf, en Ik ben niet gezonden, dan tot de verloren schapen van het huis Israëls” (Matthéüs 15:24). “Christus is een dienaar der besnijdenis geworden, vanwege de waarheid Gods, opdat Hij bevestigen zou de beloftenissen der vaderen” (Romeinen 15:8). Deze bediening verwees naar de schriften die van Hem getuigden en waarvan het zijn taak was ze te vervullen.

Het voorbeeld van een vrouw, die het voorwerp van de liefde van haar man was, en die weggestuurd werd omdat ze hem had bedrogen, is slechts een magere en onbeduidende illustratie van die enorme crisis toen de God van Abraham zijn uitverkoren volk wegstuurde. De openbare geschiedenis van de verwoesting van Jeruzalem was het bewijs van hun afwijzing; maar de verborgen geschiedenis van deze crisis wordt in de Handelingen der Apostelen geopenbaard.

Het nieuwe testament is geen toevallige verzameling geschriften, zoals sommigen denken. Voor de verstandigen van geest is het een duidelijke eenheid. Niet vanwege de samenhang van het geheel, maar vanwege het doel waarmee elk deel is geschreven. Het doel van Handelingen is duidelijk: het overbrugt de kloof tussen de beschrijving van de bediening van de Messias op aarde aan het verbondsvolk en de apostolische brieven aan gemeenten uit de heidenen. Het boek beschrijft de geschiedenis van de pinkstertijd. Als het er niet zou zijn, zou de overgang van de Evangeliën naar de brieven een onoplosbaar raadsel zijn.

Het is een vaststaand feit dat de pinkstergaven en tekenen een prominente plaats innemen in de beschrijving van de Handelingen en in de brieven die geschreven zijn in de periode waarover Handelingen schrijft; maar de latere brieven zwijgen hierover. Hieruit is eenvoudig af te leiden dat de wonderen en gaven waren opgehouden. De brieven, die de apostel Paulus op het laatst in zijn gevangenschap schreef, bewijzen dat deze gevolgtrekking juist is. “Ik ben in geen ding minder geweest dan de uitnemendste apostelen,” verklaart hij, als hij zich beroept op de “tekenen en wonderen, en krachten,” die de uiterlijke tekenen vormden van zijn bediening (2 Korinthe 12:11, 12). “God deed ongewone krachten door de handen van Paulus,” zodat zelfs zakdoeken die met zijn lichaam in aanraking waren geweest genezing aan de zieken brachten (Handelingen 19:11, 12). Waarom kon hij Epafroditus die bij hem in Rome “krank was tot nabij de dood” dan niet genezen? Hoe kan het dat hij, nog later, Troflmus ziek moest achterlaten in Milete? (Filippensen 2:27 en 2 Timótheüs 4.20).

Een wonder aan het hof van Nero had de wereld kunnen doen beven. Een teken had hier inderdaad meer dan ooit van nut kunnen zijn, althans als de algemene opvattingen over wonderen waar zouden zijn. Wonderlijk genoeg was er geen.

Als we de Handelingen der Apostelen objectief onderzoeken en vervolgens naar 2 Timótheüs kijken, dan vinden we bewijzen van een reusachtige verandering. Toen de hoofdmannen te Filippi de apostel in de gevangenis wierpen geschiedde er een grote aardbeving zodat de fundamenten des kerkers bewogen werden (Handelingen 16:26). De hemel kwam naar beneden om hem te bevrijden en zijn vervolgers lagen smekend aan zijn voeten. Maar nu de dagen van aardbevingen en grote wonderen en tekenen voorbij waren moest de verachte gevangene in Rome de diepere verborgenheid van het geloofsleven leren onder een zwijgende hemel; als voorbeeld voor hen die later tot geloof zouden komen.

De slotverzen van Markus worden in dit verband dikwijls als doorslaggevend aangehaald. Maar zelfs als deze teksten hier van toepassing zouden zijn, dan nog zouden de verstandigen van geest ze dienen te lezen in het licht van de zendbrieven. Ze op dit punt toepassen is volkomen onterecht.

En hoe zit het met de profetie van Joel? Het lijkt een gewoonte te zijn om er van uit te gaan dat de Schrift nooit meent wat zij zegt; en misschien verklaart dit hoe het mogelijk is dat men het tweede hoofdstuk van Joel kan lezen zonder in te zien dat de vervulling daarvan wacht op het herstel van Israël. Het handelt van begin tot eind over het land en het volk van het verbond,

“…en Ik zal u niet meer overgeven tot een smaadheid onder de heidenen.”.Joël 2:19

“En gij zult weten, dat Ik in het midden van Israël ben.”.Joël 2:27

“En daarna zal het geschieden, dat ik Mijn Geest zal uitgieten over alle vlees.”.Joël 2:28

Zoals in het verleden, zo zal het dan zijn. Een nieuwe bedeling zal worden ingeluid door openlijk vertoon van Gods macht over de aarde.

Niemand, behalve de uiterst bijgelovige, kan zich voorstellen dat de Heer op deze wijze de belijdende kerk van het christendom zal belonen voor haar toenemende verval. “Ik zal u uit mijn mond spuwen,” (Openbaring 3:16) is Zijn profetische waarschuwing met betrekking tot de tegenwoordige tijd. Maar Zijn aanmoediging is: “Wie overwint, Ik zal hem geven.” Zo is het altijd geweest. In tijden van afval richt Hij zich tot de individuele trouw. Terwijl niemand grenzen mag stellen aan wat Hij wellicht zal geven in antwoord op geloof, is de aanspraak op een gemeenschappelijke zegening een ontkenning van de mislukking en dit sluit de zegening helemaal uit.

Denk er om dat het hier gaat om wonderen die ten bewijs dienen. Een wonder is een gebeurtenis die de werking van de een of andere bovennatuurlijke instantie aantoont. Spiritisme en Christian Science kunnen bogen op echte wonderen. Hierdoor komt het dat deze cultussen in onze tijd zo’n opgang maken. Wat de vrome aanhangers daarin zo aantrekt is niet het bedrieglijke element, waardoor zij ‘doorzuurd’ worden, maar de geestelijke kracht. Dit is een gevolg van de domme dwaling, waarmee onze gedachten in dit verband zijn doordrenkt, dat het vanzelfsprekend zou zijn dat wonderen van God komen.

De verbazingwekkende satanische wonderen bij ‘de verzoeking in de woestijn’in Matthéüs 4:5,8 zouden eens en voor al af moeten rekenen met deze dwaling. Voor het geval echter, dat men het onderwijs van de Schrift over de satan niet wil accepteren, kunnen de standaard tekstboeken van Christian Science en de moderne theologie misschien verlichting geven. Satans verzoekingen zijn niet er niet op gericht om de zuiver oprechten af te stoten, maar om ze te misleiden. Luther zegt hierover: “Hij overdekt al zijn woorden en werken voortdurend met een toon van waarheid en met de naam van God.”

“Hij doet zich voor als een engel des lichts;” en hij laat ons alles van het christendom behouden, slechts uitgezonderd datgene waarvan hij weet dat het van vitaal belang is.

De dienst aan demonen komt overeen met dienstbaarheid aan hem. De Schrift geeft geen grond aan de veronderstelling dat de duivel, die het “geweld des doods” heeft, ook macht over het leven heeft. We hoeven er echter niet aan te twijfelen dat, als hij de macht heeft ziekte te veroorzaken, hij dan ook kan genezen. Dit verklaart het feit dat demonische wonderen over het algemeen baat brengen. Bepaalde wonderen die door Jansenius werden onderzocht (17e eeuw, red.) doorstonden de testen, die hij had opgesteld voor de wonderen uit de evangeliën, volledig. Desalniettemin weigerde hij ze te accepteren omdat, verklaarde hij, wonderen onmogelijk waren. Zo dom is systematisch ongeloof. Dit verklaart ook waarom ‘hoogstaande personen’ weigeren te zien dat er heden ten dage in ons midden wonderen gebeuren.

Wonderen komen voor en we dienen er voor te waken dat we daardoor niet misleid worden. Het kunnen de eerste druppels zijn van een aankomende stortbui van “tekenen en wonderen om te verleiden” (Markus 13:22).

Ik wil de gevolgtrekking dat alle hedendaagse wonderen van deze sinistere aard zijn met nadruk afwijzen. Maar ik houd vol dat er voor wonderen die worden aangeduid als tekenen geen plaats is in de huidige bedeling van het christendom. Ieder die ook maar het eenvoudige vraagstuk van het gebed overweegt moet begrijpen waarom het volk van God, in de dagen voor de komst van Christus, vurig verlangde naar zulke bewijzen van Zijn aanwezigheid en macht. Met betrekking tot Zijn bediening van de dood en opstanding van de Heer Jezus Christus heeft God niet alleen openlijk zijn macht gemanifesteerd, maar ook zijn goedheid en liefde voor de mens; maar nu weer een teken te verlangen is het heropenen van een afgedane zaak

Niemand heeft grenzen te stellen aan wat God doet in antwoord op geloof. We stellen ons echter op het uitgangspunt dat, in het licht van de openbaring die Hij van Zichzelf gegeven heeft in Christus, Hij niet zal toegeven aan de grillige eisen die ongeloof kan stellen.

Nu blijft de moeilijke taak over om een mening te vormen over de opleving van het ‘spreken in tongen.’ In het licht van de feiten die op deze bladzijden zijn weergegeven en de waarheden waarnaar wij verwezen hebben, zijn er op voorhand enkele conclusies te trekken, die we met vertrouwen kunnen aannemen.

We hebben gezien dat noch de vreugdevolle gevoelens die uiterst zegenrijk leken, noch de beschikking over krachten die zeker bovennatuurlijk zijn, tot bewijs kunnen dienen voor de aanwezigheid en het werk van de Heilige Geest.

Een christen is namelijk niet iemand die zekere gevoelens heeft of ervaringen; evenmin iemand die gelooft in de Heilige Geest; hij gelooft in de Heer Jezus Christus. Het is het “Woord der Waarheid, des Evangelies” waardoor we tot kennis van Christus komen. Men zag Hem ooit met eigen ogen en eigen handen raakten Hem aan; maar voor ons geldt de zaligheid van hen “die niet zien en nochtans geloven.” Nu is hij “in het binnenste van het voorhangsel” En als ons anker “zeker en vast” is dan komt dat doordat het “ingaat in het binnenste van het voorhangsel” (Zie Hebreeën 6:19).

Maar het “geschreven Woord van God” is onze enige ankerketting. Het pogen om achter de voorhang te komen door middel van geestelijke gaven of manifestaties riekt naar ongeloof in plaats van geloof en kan leiden tot een hoop narigheid. Laten we oprecht aandacht schenken aan de ernstige waarschuwing, die de Heer zelf sprak:

“Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Heere, Heere! hebben wij niet in Uw Naam geprofeteerd, en in Uw Naam duivelen uitgeworpen, en in Uw Naam vele krachten gedaan? En dan zal Ik hun openlijk aanzeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij, die de ongerechtigheid werkt!” Matthéüs 7:22, 23.

Als we nu verder gaan moeten we ons er weer bij bepalen dat het er niet om gaat wat God op grond van geloof kan of zal doen, maar wat we op grond van de Schrift van Hem mogen verwachten. Kunnen we de ‘pinkstergaven’ tegenwoordig terecht opeisen? De bijzondere gift, die de trots van deze nieuwe opleving is, is die van het spreken in tongen. In de Irvingbeweging waren de tongen niet afwezig, maar ze stonden in de schaduw van de hogere gave der profetie. Het bovennatuurlijke karakter van de uitingen, de volheid en de vurigheid waarmee van Christus getuigd werd, en de vrede en vreugde die ervaren werden door hen over wie de macht kwam, leken duidelijk bewijs dat het van goddelijke oorsprong was. Toch kwam het van de andere kant.

Dit bewijst niet dat hedendaagse overeenkomstige manifestaties soortgelijk zijn, maar het biedt redenen te over om waakzaam te zijn en ze zorgvuldig te testen. En naarmate we de beweging nader onderzoeken in het licht van de Schrift, zal onze argwaan toenemen. De fysieke aspecten zullen ongetwijfeld ons wantrouwen wekken. Om de lichamelijke toevallen, die in de gebedsbijeenkomsten gebruikelijk zijn, toe te schrijven aan zuiver opwinding is een wat al te kinderlijk standpunt. Nogmaals, de Heilige Geest bevordert geen hysterie. Wat hebben de onuitsprekelijke zuchtingen waarmee de Geest onze zwakheden te hulp komt (Romeinen 8:26), gemeen met het roepen en schreeuwen waardoor de buren opgeschrikt worden? Maar dit is slechts de buitenkant van het probleem. De beweging dient te worden getoetst aan en beoordeeld in het licht van 1 Korinthe 14.

Het volgende maakt dit volledig duidelijk.

In de eerste plaats werden de geestesgaven verdeeld en het spreken in tongen werd geven aan sommigen der heiligen. Niet aan allen.

Ten tweede was de gave der tongen ondergeschikt aan de andere gaven, zowel in waardigheid als in praktisch nut. Dit weerlegt de ’theologie’ van de beweging dat de aanwezigheid van de gave der tongen een waarmerk is voor de doop met de Heilige Geest en haar bezitter verheft tot een bijzonder bevoorrechte, eervolle positie.

Ten derde is de uitoefening van de Goddelijk geestesgaven volledig onder controle. Deze gaven werden niet gegeven als persoonlijke beloning, noch voor zuiver uiterlijk vertoon, maar tot stichting van de gemeente.

De apostolische voorschriften voor het gebruik ervan zijn zo praktisch als iedere voorzitter van een openbare bijeenkomst maar zou wensen! Gaven zijn nu eenmaal ondergeschikt aan het doel waarvoor zij gegeven zijn en dat is tot opbouw der heiligen; fatsoen en orde regelen de beoefening ervan (1 Korinthe 14:26, 40).

Daarentegen lijkt veel van wat we zien van de hedendaagse herleving van ‘de gave der tongen’ op demonische bezetenheid, op heidense cultussen, waarnaar in het tweede vers van dit hoofdstuk op bedekte wijze wordt verwezen. Dit was ongetwijfeld het geval in de Irving beweging. Irving en zijn toegewijde groep van christenvrienden werden weggetrokken van de eenvoud van het leven uit geloof in het geschreven woord van God door ‘de cultus van de geest.’

De Agapemone beweging vertelt hetzelfde verhaal. En in mindere mate wijst de geschiedenis van de Ierse opwekking in dezelfde richting. De lichamelijke fenomenen die de opwekking van Ulster in 1859 markeerden werden destijds algemeen aanvaard als van God afkomstig. Een enkeling had toen al twijfel maar achteraf door nadenkende christenen beoordeeld kreeg een heel ander inzicht de overhand. In de meer algemene en vollere opwekking in de zestiger jaren (van de vorige eeuw, red.) verdween dit element volledig. Het gevolg van deze opwekking was veel wijder verspreid en langduriger dan dat van welke andere soortgelijke beweging in de tegenwoordige tijd. Het geheim van het succes was de vooraanstaande kracht die toegekend werd aan het geschreven Woord van God. Christus en de Schriften waren alles. Mogelijk was dit een erfenis van een beweging die dertig jaar eerder plaatsvond. Bij die vroegere opwekking was het verschil tussen de bewegingen aan weerszijden van het (Ierse-, red.) kanaal dat, terwijl men zich in Brittannië keerde tot gebed en de Schrift, men zich in Ierland keerde tot de Schrift en het gebed. De boze werkt zo subtiel dat zelfs gebedsbijeenkomsten gevaarlijk worden, indien geestelijke opwekking niet onder controle staat van gezonde leer.

De ’theologie’ van deze beweging aangaande ‘de gave der tongen’ demonstreert een onbekend zijn met en verdraaiing van de Schrift. Zoals reeds aangetekend maakt zij de grote feiten en waarheden van de openbaring van Christus ondergeschikt aan persoonlijke ervaringen in het leven van de christen. Maar meer nog dan dit maakt zij in haar onderwijs over de Heilige Geest dat wat aan pinksteren het voornaamste en essentieel was, ondergeschikt aan wat incidenteel was en volledig van bijkomend belang. Het voornaamste feit was de vervulling van “de belofte van de Vader”: de komst van de “andere Trooster”, Die zou blijven “in der eeuwigheid” (Johannes 14:16); terwijl de “geweldige, gedreven wind” en de “verdeelde tongen” en de “gaven” die verdeeld werden slechts uiterlijke tekenen waren van Zijn aanwezigheid. En deze waren van voorbijgaande aard. Het voornaamste en meest essentiële element, nogmaals, was gemeenschappelijke zegening.

De doop met de Heilige Geest schiep de gemeente, geen gemeente binnen de gemeente, geen verkiezing binnen de verkiezing van genade. Het was voor allen. Zodanig dat de apostel zelfs aan de Korinthiërs schreef, zij het dan omdat hun ketterij en zonden riepen om waarschuwing en afwijzing :…..

“Want ook wij allen zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt; hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij dienstknechten, hetzij vrijen; en wij zijn allen tot één Geest gedrenkt,..” 1 Korinthe 12:13

De komst van de Heilige Geest is nu net zo’n definitief geloofsfeit als de komst van de Zoon van God. En hoewel het zoeken naar subjectief bewijs van Zijn doop als voorwaarde van geloof logischerwijs kan worden omschreven als “het zoeken naar een tweede Pinksteren”, is het in feite louter ongeloof. Het brengt de eerste en enige echte pinksterdag in opspraak; het zaait twijfel met betrekking tot de vervulling van de “belofte des Vaders.”

Door: Sir Robert Anderson.

Sir. Robert Anderson

https://www.bijbelspanorama.nl/

https://www.bijbelstudie.nl/