ALLE KNIE ZAL ZICH BUIGEN

En in gedaante gevonden als een mens, heeft Hij Zichzelven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, ja, den dood des kruises. Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd en heeft Hem een Naam gegeven, welke boven allen naam is. Opdat in den Naam van Jezus zich zou buigen alle knie dergenen, die in den hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn. En alle tong zou belijden, dat Jezus Christus de Heere zij, tot heerlijkheid Gods des Vaders. Fil. 2:8-11 info

In Filippensen. 2 wordt geleerd, dat Christus Jezus Zich eerst ten zeerste vernederd heeft Fil. 2:5-8, maar later tot de uiterste maat verhoogd werd. Tevens wordt uitgelegd wat daarvan de gevolgen (zullen) zijn (zie Fil. 2:9-11). Er wordt in dit Bijbelgedeelte uit het Oude Testament geciteerd.

De brieven aan Efeze, Filippi en Kolosse bevatten gemeentelijke (geestelijke) waarheden. Men beweert echter, dat die geestelijke waarheden op geen enkele wijze ontleend zouden zijn aan het Oude Testament. Dit is een groot misverstand, want deze brieven citeren juist uit het Oude Testament. Fil. 2:10 is namelijk ontleend aan Jes. 45:23.

Verkondigt en treedt hier toe, ja, beraadslaagt samen: wie heeft dat laten horen van ouds her? [Wie] heeft dat van toen af verkondigd? Ben Ik het niet, de HEERE? en er is geen God meer behalve Mij, een rechtvaardig God, en een Heiland, niemand is er dan Ik. Wendt U naar Mij toe, wordt behouden, alle gij einden der aarde! want Ik ben God, en niemand meer.
Ik heb gezworen bij Mijzelven, er is een woord der gerechtigheid uit Mijn mond gegaan, en het zal niet wederkeren: dat Mij alle knie zal gebogen worden, alle tong [Mij] zal zweren.
Men zal van Mij zeggen: Gewisselijk, in den HEERE zijn gerechtigheden en sterkte; tot Hem zal men komen; maar zij zullen beschaamd worden allen, die tegen Hem ontstoken zijn.
[Maar] in den HEERE zullen gerechtvaardigd worden en zich beroemen, het ganse zaad van Israël Jesaja. 45:21-25

Wat Paulus hier naar voren brengt, is gebaseerd op het Oude Testament. Dit soort – aan het Oude Testament ontleende – Schriftplaatsen kunnen alleen verstaan worden, wanneer ze éérst gelezen worden in het kader van het Oude Testament zelf.

Fil. 2:10,11 wordt door sommigen verkeerd geïnterpreteerd. Men concludeert ten onrechte: “Er staat toch, dat alle knie van degenen, die op de aarde zijn, in de hemel zijn en onder de aarde (namelijk in het dodenrijk) zijn, zich zal buigen voor Hem. Wie zijn knie buigt voor de Here Jezus Christus – anders gezegd: wie Hem als Heer erkent – wordt behouden, ontvangt eeuwig leven en komt in de hemel. Aangezien iedereen ooit zijn knie voor de Heer zal buigen en Zijn Naam zal (moeten) belijden, zal íedereen behouden worden”.

Deze conclusie, namelijk dat iedereen uiteindelijk behouden wordt, omdat uiteindelijk iedereen zijn knieën voor Jezus Christus als Heer zal buigen, is niet terecht. Het is een conclusie, die in de Bijbel niet bevestigd wordt. Integendeel! Deze conclusie is zelfs in tegenspraak met vele Schriftplaatsen! Als wij conclusies trekken uit de Bijbel, dan dienen wij dat op de enig juiste en correcte manier te doen. Dat wil zeggen: we dienen àlle Schriftplaatsen, die betrekking hebben op het bepaalde thema, in overweging nemen. We mogen geen conclusies trekken op grond van slechts één of twee teksten, terwijl wij alle andere teksten buiten beschouwing laten. Met andere woorden: wees voorzichtig met het trekken van conclusies!

De Schrift zegt van Zichzelf, dat héél de Schrift nuttig is tot lering, opvoeding enz. 2 Tim. 3:16.

Wij behoren te leven bij àl het Woord, dat uit de mond van God uitgaat Matth. 4:4. De Schrift houdt ons voor, dat wij alles zouden onderzoeken en geloven. We dienen niet slechts een deel van de Schrift te onderzoeken, maar wij dienen àl wat de profeten gesproken hebben, te geloven vgl. Luk. 24:27. Bij de bestudering van het Woord van God dienen wij volledig te zijn. Eén tekst is niet volledig. Daar kan men geen conclusies uit trekken.

Met betrekking tot Fil. 2:10 is het bovendien niet eerlijk, want dat is een citaat uit het Oude Testament. Het betreffende vers zou eerst in het Oude Testament bestudeerd moeten worden. In Jesaja. 45 wordt de terugverzameling van het joodse volk uit de ballingschap aangekondigd. Daarbij wordt in het algemeen aangekondigd, dat de Heer recht zal doen over Israël, over de volken en over de schepping. Jesaja. 45 is een oproep tot bekering! We lezen daar (met name in vs. 23) dezelfde dingen als in Fil. 2:10,11; met enige toelichting. De HEERE is alleen God. Hij is Rechtvaardig. Hij is de Heiland, de Behouder. Hij is de “Ik ben” (vs. 21). Dit wordt door de apostel Paulus in Fil. 2 aangehaald. De Heiland alléén is Degene, Die uitermate verhoogd werd. Hij is de Allerhoogste; buiten Hem is niemand anders, die Heiland is. De Heer riep het volk al in Jesaja 45 op om zich te bekeren tot Hem, opdat het volk zich voor Hem zou buigen en door Hem ook zou worden behouden (vs. 22). De HEERE is de Heiland, namelijk de Behouder van degenen, die zich tot Hem bekeren.

We vergelijken dit met Hand. 4:12:

“En de zaligheid in geen Anderen; want er is ook onder den hemel geen andere Naam, Die onder de mensen gegeven is, door Welken wij moeten zalig worden.” Hand. 4:12

Deze Naam is de Naam van Jezus Christus, de Nazaréner. Hij is de Gekruisigde, maar ook de door God uit de doden Opgewekte Hand. 4:10. De HEERE van het Oude Testament is Dezelfde als Jezus Christus, de opgestane Heer.

“Want de man is het hoofd der vrouw, gelijk ook Christus het Hoofd der Gemeente is; en Hij is de Behouder des lichaams.” Efeze. 5:23

Hier staat, dat Christus het Hoofd van de gemeente is. Hij is de Behouder (Heiland of Zaligmaker) van het lichaam, namelijk de gemeente. Hij houdt het lichaam in stand. De HEERE (Jehovah) Zelf is de Heiland, namelijk de Behouder. Buiten Hem is er geen God. We vinden dat vele malen in het boek Jesaja vermeld (zie o.a. Jes. 45:6,14,18,21; 46:9). De zaligheid, de behoudenis, is er alléén door geloof in de Here Jezus Christus.

Fil. 2:9 spreekt over Christus Jezus als de Verhoogde! Hij is Dezelfde als de HEERE (Jehovah) in het Oude Testament. Hij is de Here Jezus Christus. De HEERE is in het vlees gekomen in de Persoon van de Here Jezus: God in het vlees. Hij stierf aan het kruis (Zijn vernedering) en is opgewekt (Zijn verhoging). Hij werd tot Here en Christus gemaakt Hand. 2:36

In Romeinen 10:13 staat:

“Want een iegelijk, die den Naam des Heeren zal aanroepen, zal zalig worden.” Rom. 10:13

In Romeinen 10:9 staat:

“[Namelijk], indien gij met uw mond zult belijden den Heere Jezus, en met uw hart geloven, dat God Hem uit de doden opgewekt heeft, zo zult gij zalig worden.” Rom. 10:9

Door Romeinen 10:13 met Romeinen 10:9 te vergelijken, weten we meteen, Wie de Heere is: Men wordt zalig door het aanroepen van de Naam des Heren, namelijk de Naam van Jezus Christus.

Romeinen 10:13 is een citaat uit Joël 2.

“En het zal geschieden, al wie den Naam des HEEREN zal aanroepen, zal behouden worden; want op den berg Sions en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, gelijk als de HEERE gezegd heeft; en dat, bij de overgeblevenen, die de HEERE zal roepen.” Joël 2:32

Het woord “HEERE” staat met hoofdletters gedrukt. Dit is de vertaling van het Hebreeuwse woord “Jehovah”. De conclusie, die we op grond hiervan mogen trekken, is: Jehovah is Dezelfde als de Here Jezus Christus!

In Jesaja. 45:25 staat:

“[Maar] in den HEERE zullen gerechtvaardigd worden en zich beroemen, het ganse zaad van Israël.” Jes. 45:25

“Het ganse zaad van Israël” bestaat uit degenen, die tot geloof gekomen zijn. Het is het gelovige overblijfsel van Israël. Niet elke Israëliet, maar iedere gelóvige Israëliet zal gerechtvaardigd worden. De mens wordt immers gerechtvaardigd door gelóóf (Rom. 3 en 4).

Ook andere teksten in Jesaja spreken over het (gelovige) overblijfsel van Israël. Enkele voorbeelden:

Het overblijfsel zal wederkeren, het overblijfsel van Jakob, tot den sterken God! Want ofschoon uw volk, o Israël! is gelijk het zand der zee, zo zal [toch maar] het overblijfsel daarvan wederkeren; de verdelging is vastelijk besloten, overvloeiende met gerechtigheid”. Jes. 10:21,22

Dit vers wordt door de apostel Paulus in Romeinen. 9:27 aangehaald:

“En Jesaja roept over Israël: Al ware het getal der kinderen Israëls gelijk het zand der zee, zo zal het overblijfsel behouden worden.” Rom. 9:27

“Doch een nalezing zal daarin overig blijven, gelijk [in] de afschudding eens olijfbooms, twee [of] drie beziën in den top der opperste twijg, en vier [of] vijf aan zijn vruchtbare takken, spreekt de HEERE, de God Israëls. Te dien dage zal de mens zien naar Dien, Die hem gemaakt heeft, en zijn ogen zullen op den Heilige Israëls zien. En Jesaja roept over Israël: Al ware het getal der kinderen Israëls gelijk het zand der zee, zo zal het overblijfsel behouden worden.” Jes. 17:6,7

Al was de boom dan ook vol met vruchten, hij zal geschud worden en er zullen slechts twee of drie beziën ( bessen) in de opperste twijg overblijven.

De naam van de eerste zoon van Jesaja vertegenwoordigt deze waarheid eveneens. Zijn naam was Schear-Jaschub Jes. 7:3. De betekenis van deze naam is “een overblijfsel zal wederkeren” of “een overblijfsel zal zich bekeren”. De andere zoon werd “Maher Schalal Chaz Baz” genoemd Jes. 8:3. Deze naam betekent “haastige roof, spoedig buit” Jes. 8:1. Met andere woorden: Er komt een oordeel in het algemeen en slechts een overblijfsel zal behouden worden.

Ook in Rom. 9 en 11 wordt meegedeeld, dat slechts een overblijfsel behouden wordt. Dit principe geldt ten aanzien van Israël, maar evengoed met betrekking tot de overige volkeren. Men wordt slechts behouden door geloof in de Verlosser: de Here Jezus Christus. Dàn maakt men deel uit van “het overblijfsel”. Wanneer men de Schrift aan het woord laat, kan men onmogelijk concluderen, dat vanwege het feit, dat eenmaal alle knie zich zal buigen, alle mensen ooit behouden zullen worden. Er staat immers, dat slechts een overblijfsel behouden zal worden! Een overblijfsel is niet gelijk aan “alle mensen”. Die conclusie naar aanleiding van Fil. 2:10 is dus in strijd met de gehele strekking van het boek Jesaja en is eveneens in strijd met hetgeen in Romeinen 9 en 11 door Paulus wordt uitgelegd.

“Wendt U naar Mij toe, wordt behouden, alle gij einden der aarde! want Ik ben God, en niemand meer.” Jes. 45:22

Dit vers houdt in, dat slechts degenen, die zich tot de HEERE wenden, behouden zullen worden. Wie zich tot iets/iemand anders wendt, wordt niet behouden. Er staat immers: “… want Ik ben God en niemand meer!”. Dit wordt zelfs tot de einden der aarde, namelijk tot alle volkeren, gezegd. Met andere woorden: het overblijfsel uit de volkeren wordt behouden, omdat zij zich bekeert tot de HEERE. Alleen de gelovigen zullen deel uitmaken van het overblijfsel, dat behouden is.

“Ik heb gezworen bij Mijzelven, er is een woord der gerechtigheid uit Mijn mond gegaan, en het zal niet wederkeren: dat Mij alle knie zal gebogen worden, alle tong [Mij] zal zweren.” Jes. 45:23

De HEERE heeft gesproken, dat Hij ooit recht zou doen. Hij heeft recht gesproken. Hij heeft een woord der gerechtigheid gesproken. Dit is een uitspraak van de Rechter Zelf. “En het zal niet wederkeren” betekent: Er zal niet op teruggekomen worden. Als er ooit veroordeling plaatsvindt, dan zal dat nooit veranderd worden. Wie veroordeeld wordt, zal niet alsnog genade ontvangen. Bovendien is het woord uitgegaan, “dat Mij àlle knie zal gebogen worden, alle tong [Mij] zal zweren”. In Fil. 2:10 staat: “Opdat in de Naam van Jezus zich zou buigen alle knie …”. Knieën zullen zich buigen, maar dat wil nog niet zeggen, dat men dit vrijwillig doet. Uit Jes. 45:23 kan zelfs worden op gemaakt, dat het niét vrijwillig zal gebeuren. Er staat niet: “Iedereen zal zich tot Mij wenden en zich bekeren”. Er staat wel een oproep tot bekering, waardoor men daardoor behouden wordt. Dat alle knie zal gebogen worden en àlle tong zal zweren (belijden, erkennen), betekent, dat de ongelovigen de Heer zullen moeten erkennen als de Machtigste. Zij zullen hun knieën moeten buigen voor Jezus Christus. Dit leidt echter niet tot hun behoud. De Heer zal Zelf rechtspreken! Het Woord is uit Zijn mond uitgegaan, of zal uit Zijn mond uitgaan. Jehovah, namelijk de Heer Zelf, de Heiland, de Here Jezus Christus spreekt recht. De Vader oordeelt door de Zoon.

“Want ook de Vader oordeelt niemand, maar heeft al het oordeel den Zoon gegeven;” Joh. 5:22

De HEERE sprak: “Ik heb gezworen bij MijzelveJes. 45:23. De Heer zweert bij Zichzelf, omdat er niemand hoger is dan Hijzelf! Jehovah, de Heiland, is de Allerhoogste. De HEERE (Jehovah) is Dezelfde als Jezus Christus. Hij is God. Christus, de Heiland, is uitermate verhoogd. In die positie is Hem al het oordeel gegeven; Hij zou/zal rechtspreken! Hij is de enige echte Rechter. 2 Tim. 4:8; Hebr. 12:23; Jak. 5:9.

“[Belangende] Jezus van Nazareth, hoe Hem God gezalfd heeft met den Heiligen Geest en met kracht; Welke [het land] doorgegaan is, goeddoende, en genezende allen, die van den duivel overweldigd waren; want God was met Hem. En wij zijn getuigen van al hetgeen Hij gedaan heeft, beide in het Joodse land en te Jeruzalem; Welken zij gedood hebben, [Hem] hangende aan het hout. Dezen heeft God opgewekt ten derden dage, en gegeven, dat Hij openbaar zou worden; Niet al den volke, maar den getuigen, die van God te voren verkoren waren, ons [namelijk], die met Hem gegeten en gedronken hebben, nadat Hij uit de doden opgestaan was. En heeft ons geboden den volke te prediken, en te betuigen, dat Hij is Degene, Die van God verordend is tot een Rechter van levenden en doden. Dezen geven getuigenis al de profeten, dat een iegelijk, die in Hem gelooft, vergeving der zonden ontvangen zal door Zijn NaamHand. 10:38-43

Jezus van Nazareth stierf en werd door God uit de doden opgewekt. Hij is Degene, Die door God verordend is tot Rechter van levenden en doden. Vanaf Zijn troon zal Hij rechtspreken. Hij is Degene, Die het recht zal voortbrengen. Er wordt recht gedaan aan iedereen; aan zowel gelovigen als ongelovigen. Gelovigen worden behouden. Ongelovigen worden veroordeeld (gaan verloren). In beide gevallen is het recht.

Christus is ons geworden rechtvaardigheid Gods 1 Kor. 1:30. Wij worden door geloof in Hem behouden, omdat wij tijdens ons leven onze knieën gebogen hebben voor Die éne God, Die éne Heiland, Die uitermate verhoogd is. Hij is Degene, Die recht voortbrengt.

Wat betekent “het buigen van knieën”? Het is hetzelfde als “de harde nek buigen”.
“Op de knieën gaan” en “op het gezicht vallen” zijn uitingen van nederigheid! Men verlaagt zich! Men onderwerpt zich. Geloven wil zeggen: zich onderwerpen aan het Woord van God, namelijk aan hetgeen God gesproken heeft. Men onderwerpt zich aan God, Die gesproken heeft. Gelovigen doen dat uit vrije wil. Ongelovigen zullen dat -als zij voor de Rechter zullen staan- moeten doen, maar dat gebeurt niet vrijwillig. Het advies van Petrus is:

“Vernedert u dan onder de krachtige hand Gods, opdat Hij u verhoge te Zijner tijd” 1 Petr. 5:6.

En Jakobus zei:

“… God wederstaat de hovaardigen, maar den nederigen geeft Hij genade”.Jak. 4:6

Jes. 45:23 zegt:

“Ik heb gezworen bij Mijzelven, er is een woord der gerechtigheid uit Mijn mond gegaan, …”. Jes. 45:2

De gerechtigheid, die zou worden voortgebracht, is vastgelegd met eedzwering. Er wordt niet op teruggekomen. Welk recht er ook gedaan wordt, het is definitief. Het recht bestaat hierin, dat zegeningen gegeven zouden worden aan degenen, die geloven. Abraham geloofde.

“Want wat zegt de Schrift? En Abraham geloofde God, en het is hem gerekend tot rechtvaardigheid.
Nu dengene, die werkt, wordt het loon niet toegerekend naar genade, maar naar schuld.
Doch dengene, die niet werkt, maar gelooft in Hem, Die den goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid.” Rom. 4:3-5

Dat principe geldt voor iedere gelovige. God heeft Leven in Zichzelf. God geeft Leven, namelijk eeuwig Leven. Gelovigen zouden dat Leven ontvangen. Dit heeft God door middel van eedzwering bij Zichzelf beloofd. Ongelovigen zouden geen leven uit de dood, namelijk geen eeuwig leven ontvangen. Dat heeft God met diezelfde eedzwering beloofd. Zij worden niet behouden. Ze gaan verloren. Ze zijn aan de vergankelijkheid en het verderf onderworpen. Dezelfde eedzwering heeft dus twee kanten:

  • Zegen is beloofd aan gelovigen. Zij ontvangen eeuwig leven.
  • Vervloeking en verderf komt over de ongelovigen. Ze verdwijnen.

De uitspraak in Jes. 45:23, waarbij de HEERE gezworen heeft bij Zichzelf, is een uitspraak in verband met Zijn uitermate verhoogde positie. Er is buiten Hem immers geen God. Hij is de Enige! In die positie zegt Hij, dat een overblijfsel behouden zal worden. Het ongelovige deel zal geen zegen, geen eeuwig leven, ontvangen. In Jes. 45:22 vindt men de oproep tot bekering om behouden te worden. Daartoe dient men zich tot de Heer te wenden, Die eeuwig leven geeft! Wie niet tot Hem gaat, ontvangt geen eeuwig leven.

God brengt recht voort! Hij zegt “Voor Mij zal alle knie gebogen worden!”. Dit betekent niet, dat alle mensen behouden worden, want God (de Heer, Jehovah, de Heiland) zal het oordeel brengen over ongelovigen. Hij zal recht doen aan gelovigen en ongelovigen. Hij zal gelovigen zegenen en Hij zal ongelovigen oordelen. Beide groepen zijn in die omstandigheid aan Hem onderworpen, aan Hem onderdanig. Daarom zullen zij hun knieën buigen.

“Voor Mij zal àlle knie gebogen worden”. Dit betekent feitelijk: Door Mij zal iedereen geoordeeld worden. De achterliggende gedachte is: als men zijn knieën zal moeten buigen, dan kan men dat beter maar vrijwillig doen, want dàn ontvangt men eeuwig leven. Men kan met het buigen van de knieën beter niet wachten op de toekomst, want dan heeft het geen zin meer. Dan zal men zich moeten onderwerpen aan het oordeel, omdat men geen kracht en sterkte heeft om zich aan dat oordeel te onttrekken.

“Men zal van Mij zeggen: Gewisselijk, in den HEERE zijn gerechtigheden en sterkte; tot Hem zal men komen; maar zij zullen beschaamd worden allen, die tegen Hem ontstoken zijn.” Jes. 45:24

Degenen, die hun knieën voor Hem zullen buigen, zullen van de HEERE zeggen: “Gewisselijk, in den HEERE zijn gerechtigheden en sterkte”. Men zal zich dus aan Hem moéten onderwerpen. In Hem is kracht. Hij is uitermate verhoogd (door de grootste kracht, die er maar is!) en op grond van Zijn kracht zal men zich niet aan Zijn Recht kunnen onttrekken. Men zal tot Hem komen, maar niet om behouden te worden, want “zij zullen beschaamd worden” ( teleurgesteld worden). Zij zullen niet gezegend worden. Dit slaat op allen, die “tegen Hem ontstoken zijn”. Er wordt over hen een oordeel gebracht.

Men zou deze uitspraak moeten lezen in verband met Jes. 28:16:

“Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Ziet, Ik leg een grondsteen in Sion, een beproefden steen, een kostelijken hoeksteen, die wel vast gegrondvest is; wie gelooft, die zal niet haasten.” Jes. 28:16

De uitdrukking “die zal niet haasten” betekent in dit verband: “die zal niet bij die Grondsteen vandaan lopen”. Dit wijst op gelovigen. Ze zullen juist tot Hem komen. Deze tekst wordt later door Paulus geciteerd in Romeinen. 9:31-33:

“Maar Israël, die de wet der rechtvaardigheid zocht, is tot de wet der rechtvaardigheid niet gekomen. Waarom? Omdat zij [die zochten] niet uit het geloof, maar als uit de werken der wet, want zij hebben zich gestoten aan den steen des aanstoots; Gelijk geschreven is: Ziet, Ik leg in Sion een steen des aanstoots, en een rots der ergernis; en een iegelijk, die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden.” Rom. 9:31-33

Die Steen is de Here Jezus Christus. Wie in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden. De gedachte daarbij is, dat alle anderen (degenen, die niet geloven) wel beschaamd zullen worden. Jes. 45:24 zegt: “… maar zij zullen beschaamd worden allen, die tegen Hem ontstoken zijn”. Wanneer wij beide teksten met elkaar vergelijken, dan blijkt, dat degenen, die tegen Hem (de HEERE) ontstoken zijn, ongelovigen zijn. Zij zullen beschaamd worden. Zij zullen veroordeeld worden. Zij worden níet gerechtvaardigd en zijn niet behouden. De tegenstelling daarvan hebben wij reeds in Jes. 45:23 gelezen: “Maar in den HEERE zullen gerechtvaardigd worden, en zich beroemen, het ganse zaad van Israël”. Dit heeft betrekking op degenen, die geloven. Zij worden behouden.

Ongeloof wordt gerekend tot ongerechtigheid. Zonden als zodanig worden niet geoordeeld. Die zijn al geoordeeld. De zonden zijn door de Here Jezus Zelf gedragen. Het oordeel komt over ongeloof. Geloof wordt gerekend tot gerechtigheid. Bij ongeloof is er slechts ongerechtigheid. Als gesproken wordt over de uitermate verhoogde Heer, voor Wie alle knie zich zal buigen en Wie alle tong zal belijden, dan zegt Jesaja, dat de Heer vanuit die positie gerechtigheid brengt over alle mensen. Dit heeft als consequentie, dat gelovigen gezegend worden, want de eedzwering hield in, dat degenen, die gelovigen, gezegend zouden worden, zoals Abraham. Aan de andere kant houdt het tevens in, dat degenen, die tegen Hem ontstoken zijn, beschaamd zullen worden (niet gerechtvaardigd zullen worden), namelijk veroordeeld zullen worden. Met andere woorden: de uitspraak in Fil. 2:10 zegt niet, dat iedereen behouden zal worden, maar zegt zelfs het tegenovergestelde. Gelovigen zullen behouden en beloond worden en ongelovigen zullen verloren gaan en gestraft worden.

“[Maar] in den HEERE zullen gerechtvaardigd worden en zich beroemen, het ganse zaad van Israël.” Jes. 45:25

Het ganse zaad Israëls (het gelovig overblijfsel) zal in de HEERE gerechtvaardigd worden en zich in Hem beroemen. De HEERE zal dat overblijfsel zegenen. Hierover wordt ook al in Jesaja. 41 gesproken.

“Maar gij, Israël, Mijn knecht! gij Jakob, dien Ik verkoren heb! het zaad van Abraham, Mijn liefhebber! Gij, welken Ik gegrepen heb van de einden der aarde, en uit haar bijzonderste geroepen heb; en zeide tot u: Gij zijt Mijn knecht; u heb Ik uitverkoren, en heb u niet verworpen. Vrees niet, want Ik ben met u; zijt niet verbaasd, want Ik ben uw God; Ik sterk u, ook help Ik u, ook ondersteun Ik u met de rechterhand Mijner gerechtigheid.” Jes. 41:8-10

De HEERE biedt ondersteuning en hulp aan het zaad van Abraham aan, namelijk aan het toekomstige (gelovige!) volk Israël. Dit doet Hij met de rechterhand van Zijn gerechtigheid. Deze verzen zijn ook op ons als gelovigen, behorend tot het lichaam van Christus, toe te passen. Wij ontvangen van de Heer eveneens sterkte en Hij ondersteunt ons. Wij rekenen alles schade en drek, opdat wij Hem mogen kennen en de kracht van Zijn opstanding. Het is ook die kracht, waarvoor Paulus gebeden had, omdat hij zelf zo zwak was.

“En opdat ik mij door de uitnemendheid der openbaringen niet zou verheffen, zo is mij gegeven een scherpe doorn in het vlees, [namelijk] een engel des satans, dat hij mij met vuisten slaan zou, opdat ik mij niet zou verheffen. En opdat ik mij door de uitnemendheid der openbaringen niet zou verheffen, zo is mij gegeven een scherpe doorn in het vlees, [namelijk] een engel des satans, dat hij mij met vuisten slaan zou, opdat ik mij niet zou verheffen. Hierover heb ik den Heere driemaal gebeden, opdat hij van mij zou wijken. En Hij heeft tot mij gezegd: Mijn genade is u genoeg; want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht. Zo zal ik dan veel liever roemen in mijn zwakheden, opdat de kracht van Christus in mij wone. Daarom heb ik een welbehagen in zwakheden, in smaadheden, in noden, in vervolgingen, in benauwdheden, om Christus’ wil; want als ik zwak ben, dan ben ik machtig. ” 2 Kor. 12:7-10

De Heer zei: “Mijn genade is u genoeg, want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht”. De Heer is Degene, Die ons helpt, ondersteunt en kracht geeft en Hij doet dat met de rechterhand van Zijn gerechtigheid.

“Ziet, zij zullen beschaamd en te schande worden, allen, die tegen u ontstoken zijn; zij zullen worden als niet, en die lieden, die met u twisten, zullen vergaan. Gij zult hen zoeken, maar zult hen niet vinden; de lieden, die met u kijven, zullen worden als niet, en die lieden, die met u oorlogen, als een nietig ding. Want Ik, de HEERE, uw God, grijp uw rechterhand aan, Die tot u zeg: Vrees niet, Ik help u. Vrees niet, gij wormpje Jakobs, gij volkje Israëls! Ik help u, spreekt de HEERE, en uw Verlosser is de Heilige Israëls!” Jes. 41:11-14

Door de kracht en hulp Gods zullen gelovigen van Israël gezegend worden (vs. 13 en 14). Door diezelfde kracht Gods zullen ongelovigen echter zodanig te schande gemaakt worden, dat zij zullen worden tot niets (vs. 11 en 12). Zij zullen niet meer zijn, want zij zullen totaal verdwijnen. Ongelovigen zullen in de poel des vuur geworpen worden. Als de Heer geen wonder doet, dan verbrandt men daarin. Als de Heer niet zegent, komt men in het vuur om. Zo’n wonder doet God echter niet aan ongelovigen. Als zij in het vuur geworpen worden, zullen ze verbranden.

Er zullen zegeningen voor het gelovig overblijfsel van Israël zijn. Het overblijfsel heet hier: “Gij wormpje Jakobs, gij volkje Israëls!“.

Hier worden verkleinwoorden gebruikt. In Jes. 45:25 wordt het weliswaar “het gànse zaad Israëls” genoemd, maar het is slechts een overblijfsel, dat behouden wordt. Hoeveel Israëlieten dat zijn, is niet bekend. In ieder geval gaat het om een minderheid, een overblijfsel. Het zijn de ontkomenen.

“En het zal geschieden te dien dage, dat het overblijfsel van Israël, en de ontkomenen van het huis Jakobs niet meer steunen zullen op dien, die ze geslagen heeft; maar zij zullen steunen op den HEERE, den Heilige Israëls, oprechtelijk. Het overblijfsel zal wederkeren, het overblijfsel van Jakob, tot den sterken God! Want ofschoon uw volk, o Israël! is gelijk het zand der zee, zo zal [toch maar] het overblijfsel daarvan wederkeren; de verdelging is vastelijk besloten, overvloeiende met gerechtigheid. Want een verdelging, die vastelijk besloten is, zal de Heere HEERE der heirscharen doen in het midden dezes gansen lands.” Jes. 10:20-23

Slechts het overblijfsel zal behouden worden, omdat het oprecht steunt op (gelooft in) de HEERE, haar God. Dat geldt met betrekking tot het volk Israël, maar hetzelfde principe geldt voor het overblijfsel uit de overige volkeren. Er staat dus uitdrukkelijk, dat niet alle mensen behouden worden. Ter gelegenheid van het behoud van de gelovigen is er tevens sprake van een definitieve veroordeling van de ongelovige.

In Rom. 14 wordt de gedachte van “het buigen van de knieën en het belijden met de tong” uit Jesaja 45:23 op zeer specifieke wijze toegepast.

“Maar gij, wat oordeelt gij uw broeder? Of ook gij, wat veracht gij uw broeder? Want wij zullen allen voor den rechterstoel van Christus gesteld worden. Want er is geschreven: Ik leef, zegt de Heere; voor Mij zal alle knie zich buigen, en alle tong zal God belijden. Zo dan een iegelijk van ons zal voor zichzelven Gode rekenschap geven”. Rom 14:10-12

De Here leeft. Hij is de “Ik ben”, namelijk Jehovah. Buiten Hem is er geen God. Hij is de Heiland. Hij heeft het Leven in Zichzelf. Deze levende Heiland en God zegt: “… voor Mij zal alle knie zich buigen en alle tong zal God belijden”. Iedere gelovige zal voor zichzelf aan God rekenschap geven. Degene, voor Wie ieder zich zal buigen, zal het recht voortbrengen. Ook de gelovigen zullen met de Rechter te maken krijgen, want zij zullen voor de rechterstoel van Christus gesteld worden.

“Want wij allen moeten geopenbaard worden voor de rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage, hetgeen door het lichaam [geschiedt], naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad”. 2 Kor. 5:10

Dit is een andere gebeurtenis dan die van de jongste dag (het oordeel bij de grote witte troon) of die van de wederkomst van Christus. Christus Jezus is de uitermate Verhoogde! Hij brengt recht voort voor ieder mens, waarbij de werken van de gelovige (gedaan vanuit geloof) beloond zullen worden en waarbij de werken van de ongelovige (gedaan uit ongeloof) bestraft zullen worden. Het oordeel en de vergelding komen de Heer toe. Tegen gelovigen wordt gezegd:

“Wreekt uzelven niet, beminden, maar geeft den toorn plaatst; want er is geschreven: Mij [komt] de wraak [toe]; Ik zal het vergelden, zegt de Heere” Rom. 12:19 (geciteerd uit Deut. 32:35)

Romeinen 14:10 merkt op:

“Maar gij, wat oordeelt gij uw broeder? Of ook gij, wat veracht gij uw broeder? Want wij zullen allen voor de rechterstoel van Christus gesteld worden” Rom 14:10

“Recht doen” kan zijn “(ver)oordelen” of “verachten”. Het kan ook “zegeningen brengen” zijn. Er staat echter, dat het de gelovige niet toekomt om dat te doen. Er is er maar Eén. Buiten Hem is er geen. Eén komt het recht toe om te oordelen, te beschamen of te zegenen. Die Rechter is Christus Jezus, onze Here. Alle knie zal zich voor Hem buigen en alle tong zal Hem belijden. Hij is dé allerhoogste Rechter en Hij zàl oordelen.

Als alle mensen op één of andere wijze vanzelf behouden zouden worden, dan heeft het natuurlijk geen enkele zin, dat er een Rechter is, Die nog recht moet doen. Daarom is de lering van de alverzoening ook onjuist.

Paulus concludeert ten aanzien van gelovigen in Rom. 14:13:

“Laat ons dan elkander niet meer oordelen; maar oordeelt dit liever, namelijk dat gij den broeder geen aanstoot of ergernis geeft.” Rom 14:13

Gelovigen dienen elkaar niet te oordelen, maar zij dienen het oordeel aan de Heer over te laten. Zij dienen ervoor te zorgen, dat zij geen aanstoot of ergernis aan hun broeder of zuster geven. In Rom. 14:19 formuleert hij het anders:

“Zo dan laat ons najagen, hetgeen tot den vrede, en hetgeen tot de stichting onder elkander [dient].” Rom 14:19

Ook de apostel Petrus schreef over de Rechter.

“Dewelke (de heidenen: vs. 2) zullen rekenschap geven Dengene, Die bereid staat om te oordelen de levenden en de doden.” 1 Petr. 4:5

Christus zal oordeel brengen over levenden en doden en ook over gelovigen en ongelovigen. We moeten deze uitspraak in vs. 5 lezen tegen de achtergrond van de joodse gedachte. Men verwachtte de komst van de Messias om een oordeel te brengen over de volkeren der aarde en om bij die gelegenheid Israël te onderwerpen, waarbij Hij Zijn koninkrijk op aarde zou vestigen. Petrus zegt, dat diezelfde Heer een oordeel zal brengen; niet alleen over de levenden, maar ook over de doden. Het oordeel zal ook over voorgaande generaties, die inmiddels overleden zijn, komen.

“Want daartoe is ook den doden het Evangelie verkondigd geworden, opdat zij wel zouden geoordeeld worden naar den mens in het vlees, maar leven zouden naar God in den geest.” 1 Petr. 4:6

Men maakt naar aanleiding van dit vers meestal een mooi verhaal: de Heer zou na Zijn sterven in het dodenrijk gepredikt hebben. Sommigen trekken daaruit de conclusie, dat dit alleen zin heeft als mensen dan alsnog behouden kunnen worden. “Waarom zou er anders een blijde boodschap in het dodenrijk gebracht zijn”, concluderen deze mensen. Sommigen gaan niet zo ver en zeggen: “De Heer heeft daar het evangelie verkondigd, geproclameerd. Dat wil zeggen: Hij heeft daar aangekondigd, dat de zonden der wereld gedragen waren”. Dat is echter niet het evangelie, want in het evangelie ligt de nadruk juist op de opstanding van Christus. De blíjde boodschap is juist, dat er nieuw leven is in de opgestane Heer! Er zijn gelovigen, die menen, dat aan de doden het evangelie is gepredikt, opdat ze in het dodenrijk alsnog de kans krijgen om tot geloof te komen. “Het evangelie is een kracht Gods tot zaligheid”, waaruit men concludeert, dat die doden alsnog zalig kunnen worden. Deze redenatie is onjuist.

We dienen dit Schriftgedeelte aandachtig te volgen en niet te snel conclusies te trekken. Deze doden zijn degenen, die inmiddels overleden zijn. Toen zij nog op aarde leefden, is aan hen het evangelie gepredikt. Toén -tijdens hun aardse leven- hadden zij een keuze moeten maken. Het evangelie werd niét in het dodenrijk gepredikt, maar toen zij indertijd nog leefden. Het probleem van de apostel Petrus was, dat er (ook) in zijn dagen spotters waren.

“Dit eerst wetende, dat in het laatste der dagen spotters komen zullen, die naar hun eigen begeerlijkheden zullen wandelen, En zeggen: Waar is de belofte Zijner toekomst? want van dien [dag], dat de vaders ontslapen zijn, blijven alle dingen alzo [gelijk] van het begin der schepping. ” 2 Petr. 3:3,4

Deze spotters beweren, dat God van alles beloofd heeft, zonder dat er ooit iets van terecht is gekomen. Er gebeurt niets. Er wordt wel gepredikt, maar er zijn al honderden jaren voorbijgegaan en Hij heeft nog steeds Zijn koninkrijk niet opgericht. Petrus zegt, dat het niet uitmaakt, want de Heer zàl komen om te oordelen de levenden en de doden.

De doden uit 1 Petr. 4:6 worden in 1 Petr. 3:19 “de geesten in de gevangenis” genoemd.

“Want Christus heeft ook eens voor de zonden geleden, Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen; Die wel is gedood in het vlees, maar levend gemaakt door den Geest; In Denwelken Hij ook, henengegaan zijnde, den geesten, die in de gevangenis [zijn], gepredikt heeft, Die eertijds ongehoorzaam waren, wanneer de lankmoedigheid Gods eenmaal verwachtte, in de dagen van Noach, als de ark toebereid werd; waarin weinige (dat is acht) zielen behouden werden door het water. “ 1 Petr. 3:18-20

In vs. 18 staat niet, dat Christus alle onrechtvaardigen tot God zou brengen. Het heeft alléén betrekking op gelovigen, namelijk op een overblijfsel. Dat zijn degenen, die wedergeboren zijn tot een levende hoop 1 Petr. 1:3. Christus is weliswaar in het verleden gedood in het vlees, maar Hij werd levend gemaakt (opgewekt) door de Geest. Hij kreeg pas na de dood de beloofde zegeningen Hand. 2:33. In 1 Petr. 3:19 staat, dat Christus in de Geest heengegaan is en aan de geesten, die in de gevangenis zijn, gepredikt heeft. Wanneer heeft Hij gepredikt? Toen Hij stierf en in het dodenrijk was? Nee! Hij heeft gepredikt aan degenen, die eertijds ongelovig (ongehoorzaam) waren. Dat was in de dagen van Noach, toen de ark toebereid werd, waarin weinigen, dat is acht zielen behouden werden door het water (vs. 20).

Noach was de prediker der gerechtigheid 2 Petr. 2:5. Noach heeft honderdtwintig jaar lang aan de ark gebouwd. Er was een bepaalde tijd voor vastgesteld, namelijk honderdtwintig jaar. Noach heeft gepredikt over het komende oordeel, maar tegelijkertijd bracht hij de boodschap, dat men in de ark zou kunnen gaan om daarin behouden te worden. Niemand ging er echter in, want men geloofde niet. De Heer heeft -in geestelijk zin- het evangelie gepredikt aan degenen, die eertijds ongehoorzaam (ongelovig) zijn geweest in de dagen van Noach. Letterlijk was Noach degene, die het woord bracht.

De mensen van zijn tijd waren ongehoorzaam. Ze zijn gestorven en in het dodenrijk terechtgekomen. Ze verblijven daar als geesten. De prediking geschiedde dus niet in het dodenrijk, maar in de dagen van Noach en wel tijdens het leven van deze inmiddels overleden mensen. De Here Jezus Christus brengt een oordeel over levenden en doden. Dat oordeel is ook gebracht over de generatie van Noach, waarbij een deel werd behouden. Van acht personen werd hun geloof gerekend tot gerechtigheid. Zij gingen in de ark.

“En de oude wereld niet heeft gespaard, maar Noach, den prediker der gerechtigheid, zijn achttal bewaard heeft, als Hij den zondvloed over de wereld der goddelozen heeft gebracht;” 2 Petr. 2:5

In Hebreën. 11:7 staat:

“Door het geloof heeft Noach, door Goddelijke aanspraak vermaand zijnde van de dingen, die nog niet gezien werden, [en] bevreesd geworden zijnde, de ark toebereid tot behoudenis van zijn huisgezin; door welke [ark] hij de wereld heeft veroordeeld, en is geworden een erfgenaam der rechtvaardigheid, die naar het geloof is.” Hebr. 11:7

De deur ging dicht. Een week later ging het regenen en zij overleefden de vloed. Op grond van precies datzelfde recht kwam er ook een oordeel over de ongelovige mensheid (de meerderheid) en zij zijn omgekomen in de zondvloed. De Allerhoogste zal oordeel brengen over levenden en doden. Hij zal leven geven aan gelovigen en Hij zal de ongelovigen in de tweede dood, in de poel des vuurs, werpen.

Er zijn gelovigen, die op grond van Fil. 2 concluderen, dat iedereen uiteindelijk behouden zal worden. Daarbij erkent men weliswaar, dat er mensen in de poel des vuurs geworpen worden, omdat zij de straf van hun zonden moeten dragen. Het is in hun redenatie echter ondenkbaar, dat de mens, die slechts een tijdelijk leven heeft (en dus slechts gezondigd heeft in een tijdelijk leven), voor eeuwig gestraft zal worden! Volgens deze redenatie heeft hij ineens maar heel weinig gezondigd. Het was immers maar tijdelijk, dus zoveel kan het niet geweest zijn. Filosofisch gezien, valt er niets tegenin te brengen, want wat is tijd ten opzichte van de eeuwigheid?

“Men heeft in een tijdelijk leven gezondigd en het is ondenkbaar, dat men daarvoor altijddurend gestraft zal worden”, brengen de aanhangers van deze visie naar voren. Men beweert: “Iemand draagt de straf van zijn zonden en wij moeten dat niet onderschatten. Het is allemaal heel erg, maar het komt uiteindelijk toch goed, want er komt ooit een einde aan”. God oordeelt rechtvaardig. Als men voor de zonden uit een tijdelijk leven geboet heeft, wordt men alsnog behouden, meent men.

Deze redenering berust op menselijke gedachten en visies. Deze redenering is onjuist, want de Schrift leert uitdrukkelijk, dat de zondaar zal weggedaan worden en niet meer zal zijn. Het is bovendien een fundamentele fout om te denken, dat de strafmaat van ongelovigen bepaald wordt door de zonden, die zij begaan hebben. Dat kan niet, want het Lam Gods is gestorven voor de zonden der wereld; ook voor de zonden van ongelovigen, onrechtvaardigen, vijanden, namelijk goddelozen (Rom. 5).

Het verhaal van “straf krijgen voor de zonden, die men begaan heeft in een tijdelijk leven” klopt van geen kant, want de zonden van de natuurlijke mens zijn gedragen door de Here Jezus Christus. De zonden zijn weggedaan en de straf ervoor is gedragen, maar daardoor is men nog niet behouden. Ook al heeft de mens op geen enkele wijze schuld, dan blijft hij nog steeds een mens, die geen leven heeft in zichzelf en dus aan het verderf, de vergankelijkheid, onderworpen is. Hij is nog steeds verloren.

Een mens, die door de verhoogde Christus behouden wordt, wordt behouden op grond van geloof. Als God ons vanuit die verhoogde positie sterkte, kracht, leven en hulp geeft, dan is dat niet op basis van onze werken of omdat de zonden zijn weggedaan (hoewel dit laatste wel noodzakelijk is), maar het is op basis van geloof. Diezelfde verhoogde Heer zal ook recht doen of oordeel brengen over ongelovigen; niet omdat zij zondaren waren of omdat zij gezondigd hebben, maar omdat zij ongelovig zijn.

Zij hebben de levende en verhoogde Christus afgewezen. God brengt een oordeel over geloof en ongeloof. Voor zover wij voor “goede werken” beloond zullen worden, zijn dat werken, die voortkwamen uit onze nieuwe natuur, uit de inwonende Geest, uit het werk van Christus in/ door ons. Dat zijn werken, die wij gedaan hebben uit geloof! Dààrvoor worden wij beloond! Dat kan nooit als wij geen gelovigen zijn, want uit de natuurlijke mens komen nooit “goede werken” voort. De vrucht van de Geest is o.a. blijdschap, vrede en lankmoedigheid. Die dingen komen tot uitdrukking in de praktische levenswandel. Daarvoor worden wij als gelovigen bij de rechterstoel van Christus beloond.

Aan de andere kant is er sprake van straf en strafmaat met betrekking tot ongelovigen. Zij zullen geoordeeld worden in overeenstemming met de werken (van het vlees!), die zij gedaan hebben vanuit hun ongeloof. Een mens, die in opstand tegen God leeft (die de Heer zelfs aktief bestrijdt), zal daarvoor gestraft worden. De balans moet namelijk weer op “nul” komen, alvorens hij definitief kan verdwijnen. Ik wind mij nogal eens op over degenen, die redeneren: “Gods werk/liefde is zó groot en zó veel-omvattend, dat alle zondaren behouden worden”. Volgens sommigen wordt zelfs de satan uiteindelijk behouden.

Dat de liefde van God erg groot is, kan niet ontkend worden. Het is inderdaad een onpeilbare liefde: Het verzoeningswerk van Christus is zó groot, dat Hij stierf voor de zonden van àlle mensen.

“Als die dit oordelen, dat, indien Een voor allen gestorven is, zij dan allen gestorven zijn. En Hij is voor allen gestorven, opdat degenen, die leven, niet meer zichzelven zouden leven, maar Dien, Die voor hen gestorven en opgewekt is.” 2 Kor. 5:15

Het is derhalve ondenkbaar en onmogelijk, dat ongelovigen in de toekomst alsnog de straf voor hun eigen zouden moeten dragen, om alsnog behouden te worden. Gods liefde is onpeilbaar groot, maar dat geldt eveneens voor Zijn rechtvaardigheid, want God Zelf is onpeilbaar. Zijn rechtvaardigheid houdt in, dat degene, die Hem en Zijn leven afwijst, géén (eeuwig) leven ontvangt. Wie het offer/verzoeningswerk van Christus afwijst, is reeds veroordeeld.

“Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Want God heeft Zijn Zoon niet gezonden in de wereld, opdat Hij de wereld veroordelen zou, maar opdat de wereld door Hem zou behouden worden. Die in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld, maar die niet gelooft, is alrede veroordeeld, dewijl hij niet heeft geloofd in den Naam des eniggeboren Zoons van God. En dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is, en de mensen hebben de duisternis liever gehad dan het licht; want hun werken waren boos. Want een iegelijk, die kwaad doet, haat het licht, en komt tot het licht niet, opdat zijn werken niet bestraft worden.” Joh. 3:16-20

Het gaat om leven (wandelen) uit/door geloof en niet door aanschouwen.

“Want wij wandelen door geloof [en] niet door aanschouwen.” 2 Kor. 5:7

Vergelijk Johannes. 20:28,29:

“En Thomas antwoordde en zeide tot Hem: Mijn Heere en mijn God! Jezus zeide tot hem: Omdat gij Mij gezien hebt, Thomas, zo hebt gij geloofd; zalig [zijn zij], die niet zullen gezien hebben, en [nochtans] zullen geloofd hebben.” Joh. 20:28,29

Men behoort een keuze te maken (geloof of ongeloof); nog tijdens dit aardse leven. Geloof betekent niets als wij aanschouwen. Geloof betekent namelijk “geloven in de dingen, waarop wij hopen voor de toekomst”.

“Het geloof nu is een vaste grond der dingen, die men hoopt, [en] een bewijs der zaken, die men niet ziet.” Hebr. 11:1

Dit is een algemene omschrijving van het woord “geloof” en geldt derhalve gedurende alle bedelingen. Die hoop (gebaseerd op het Woord van God!) is voor de gelovige een reële zekerheid. Als een ongelovige voor de grote witte troon tegen God zegt: “Ja, nu geloof ik in U!”, dan is het te laat. Dat is geen reden voor zaligheid. Integendeel! Het tot geloof komen moet tijdens het leven op aarde gebeuren, want anders is men te laat!

De psalmist zegt:

“Ik zal den HEERE zingen in mijn leven; ik zal mijn God psalmzingen, terwijl ik nog ben.” Ps. 104:33

In Ps. 146:2 staat hetzelfde:

“Ik zal den HEERE prijzen in mijn leven; ik zal mijn God psalmzingen, terwijl ik nog ben.” Ps. 146:2

God loven en psalmzingen doet men, omdat in Hem gelooft. Het loven van de Heer en het zingen tot Zijn eer moet gebeuren tijdens het leven op aarde. In de dood is het afgelopen. Het moet híer gebeuren. Daarna komt het niet alsnog goed. Er is geen herkansing. Als men het evangelie hoort, zal men het moeten aanvaarden. Wijst men het bewust af, dan maakt men ook een keuze. Zo’n keuze is definitief en heeft dus gevolgen voor de eeuwigheid.

“Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd, en heeft Hem een Naam gegeven, welke boven allen naam is;” Fil. 2:9

God heeft Christus Jezus uitermate verhoogd en Hem de Naam gegeven heeft, Welke boven elke naam is. Hij is de allerhoogste Machthebber. Dat betekent: Aan Hem is alle oordeel gegeven. Iedereen is aan Hem onderworpen of zal Hem onderworpen worden. Hij zal recht voortbrengen en zéker recht doen aan degenen, die Hem verworpen hebben! Dat stond al in Jes. 45:24:

“Men zal van Mij zeggen: Gewisselijk, in den HEERE zijn gerechtigheden en sterkte; tot Hem zal men komen; maar zij zullen beschaamd worden allen, die tegen Hem ontstoken zijn.” Jes. 45:24

Voordat de mens in de poel des vuurs geworpen wordt (voordat de ongelovige tenietgedaan wordt en dus niet meer zal zijn), zal hij oog in oog staan met Degene, Die hij verworpen heeft. Dat is Degene, Die door God uitermate verhoogd is. Dat is Gods recht! Hij zal zien hoe het werkelijk is. Hij kan de waarheid in de dagen van zijn aardse leven weliswaar verwerpen, maar aan hem zal gedemonstreerd worden, dat het evangelie de Waarheid is. Dat is echter niet tot zijn behoud, maar tot zijn verderf en dat is voor eeuwig. Het is ondenkbaar in de Schrift, dat er later nog zaligheid verkregen wordt. Zaligheid ontvangt men op grond van geloof tijdens het leven op aarde en niet na een periode van straf in de poel des vuurs.

“Elke tong zal belijden, dat Jezus Christus de Here is, tot heerlijkheid Gods des Vaders.” Fil. 2:11

Belijden wil zeggen: Hem erkennen, Hem eer geven. Zijn Naam zal men belijden. Een naam staat voor roem, faam, reputatie; de naam is wat iemand wezenlijk is. Het belijden van die ene Naam zal zijn tot heerlijkheid Gods des Vaders.

God eist, dat ieder mens geconfronteerd zal worden met Zijn uitermate verhoogde Zoon. God zegt: “Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Wien Ik al Mijn welbehagen heb”. Dat zal zeker ook gezegd worden tot degenen, die in de dagen van hun vlees (in de dagen van hun leven) ongelovig waren en die ooit voor Zijn troon zullen staan. God laat dat niet voorbijgaan. Hij zàl verheerlijkt worden aan en voor de ogen van iedereen. Gods liefde wordt gedemonstreerd aan en toegepast op gelovigen, maar Gods rechtvaardigheid zal gedemonstreerd worden aan, en toegepast worden op, degenen die Hem hebben verworpen.

Er is maar één zonde, waardoor de mens voor eeuwig verloren gaat en dat is die van ongeloof.

“En zo wie [enig] woord gesproken zal hebben tegen den Zoon des mensen, het zal hem vergeven worden; maar zo wie tegen den Heiligen Geest zal gesproken hebben, het zal hem niet vergeven worden, noch in deze eeuw, noch in de toekomende.” Matth. 12:32

Indien iemand gesproken heeft tegen de Heilige Geest, het zal hem níet vergeven worden. “Tegenspreken” doet men vanuit ongeloof. Als iemand gesproken of gezondigd zal hebben tegen de Heilige Geest, dan is dit gelijk aan ongeloof. Het zal hem niet vergeven worden; ook niet in de toekomende eeuw. “Ongeloof” is de afwijzing van het eeuwige leven. Wie ongelovig is, krijgt geen leven.

“Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem.” Joh. 3:36

De mens krijgt tijdens zijn tijdelijke, aardse leven de kans te kiezen voor het eeuwige leven. Doet hij dat niet, dan blijft hij onder de toorn van God en zal in de toekomst veroordeeld worden. Wie gelooft in de Zoon, hééft het eeuwige leven en wordt niet veroordeeld.

“Doch zo het kwaad is in uw ogen den HEERE te dienen, kiest u heden, wien gij dienen zult; hetzij de goden, welke uw vaders, die aan de andere zijde der rivier waren, gediend hebben, of de goden der Ammorieten, in welker land gij woont; maar aangaande mij, en mijn huis, wij zullen den HEERE dienen!” Joz. 24:15

In Deut. 30:19 staat:

“Ik neem heden tegen ulieden tot getuigen den hemel en de aarde; het leven en den dood heb ik u voorgesteld, den zegen en den vloek! Kiest dan het leven, opdat gij levet, gij en uw zaad;” Deut. 30:19

U kunt er voor kiezen en zo het eeuwige leven ontvangen. Als u echter zegt: “Mij niet gezien, voor mij hoeft dat niet” of “Het bloed van Jezus Christus? Geef mijn portie maar aan Fikkie” (dit is een officiële theologische uitspraak), dan weet u hoe de zaken staan. Zo iemand zal ooit met Diezelfde Christus geconfronteerd worden, maar voor hem is het dàn te laat. Hij zal oog in oog staan met de heerlijkheid en de rechtvaardigheid en vooral met de kracht van de uitermate verhoogde Heer en zal door Hem veroordeeld worden. Zo’n mens is ongelovig en op grond daarvan zal hij zal tenietgedaan worden.

Koester geen valse hoop! Het is absoluut géén Bijbelse leer, dat alle mensen ooit behouden worden. Alleen gelovigen worden behouden.

De Bijbelse leer is, dat slechts een overblijfsel zal behouden worden.

Slechts gelovigen zullen gezegend worden; met de gelovige Abraham.

*Schriftelijke bewerking van een Bijbelstudie, welke door Ab Klein Haneveld is gegeven.

https://www.bijbelspanorama.nl/

https://www.bijbelstudie.nl/