EEN VERBORGEN KONINKRIJK

“En gevraagd zijnde van de Farizeën, wanneer het Koninkrijk Gods komen zou, heeft Hij hun geantwoord en gezegd: Het Koninkrijk Gods komt niet met uiterlijk gelaat. En men zal niet zeggen: Ziet hier, of ziet daar, want, ziet, het Koninkrijk Gods is binnen ulieden.” Luk. 17:20-21 info

“Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld. Indien Mijn Koninkrijk van deze wereld ware, zo zouden Mijn dienaren gestreden hebben, opdat Ik den Joden niet ware overgeleverd; maar nu is Mijn Koninkrijk niet van hier.” Joh. 18:36

Het Koninkrijk van Christus werd in het Oude Testament primair beloofd aan Israël. En daarna aan de volkeren. Vandaar ook dat de boodschap van het “Evangelie van het Koninkrijk”, moest worden gepredikt te beginnen bij Jeruzalem en geheel Judea en daarna te Samaria. Hand. 1:8

Jeruzalem was de hoofdstad van het joodse twee-stammenrijk, terwijl Samaria ooit de hoofdstad was van het rijk der tien stammen. Het Evangelie moest dus eerst gepredikt worden aan Israël. Eerst de twee stammen, het Jodendom. Daarna aan de tien stammen, want ook die zouden tot bekering komen. En daarna tot aan de uitersten der aarde, de rest van de volkeren, de heidenen. Zo zou het moeten gaan volgens de profetieën van het Oude Testament.

Daarbij moet worden gezegd, dat het Koninkrijk is gebaseerd op wedergeboorte. Joh. 3:3, 5; 1Kor. 15:50 etc. De Heere Jezus beërfde dat Koninkrijk door Zijn opstanding in onverderfelijkheid. De vraag is echter: Wie zou Hem volgen in de wedergeboorte? Want wie Hem zou volgen zou daardoor deel krijgen aan het Koninkrijk. Mat. 19:28 Tot vandaag kunnen wij in geen geval zeggen dat Israël Hem daarin is gevolgd.


Johannes 1

En daarmee komen wij terecht in bv. Joh. 1:10-13.

“Hij was in de wereld,……. en de wereld heeft Hem niet gekend.” Joh. 1:10

Dat is duidelijk. Hij kwam in de wereld, maar die verwierp Hem. Maar dan staat er:

“Hij is gekomen tot het Zijne, en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen.” Joh. 1:11

Hij kwam tot Israël. Maar de ook de Zijnen hebben Hem verworpen. Zij hebben ook gezegd:

“Wij willen niet dat deze over ons Koning zij.” Luk. 19:14

Over wie is Hij dan wel Koning geworden? En wat is er dan terecht gekomen van al die beloften in het Oude Testament met betrekking tot de komst van de Messias? Het antwoord volgt onmiddellijk:

“Maar zovelen Hem aangenomen hebben, die heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden.” Joh. 1:12

Wie zijn dat?..
..Dit zijn degenen..

“..die in Zijn naam geloven; welke niet uit den bloede, noch uit de wil des vleses noch uit de wil des mans, maar uit God geboren zijn.” Joh. 1:13

Maar noch Israël noch de volkeren zijn tot geloof en wedergeboorte gekomen. Toch zijn er uitzonderingen op deze algemene situatie.

“Maar zovelen Hem aangenomen hebben, die heeft Hij macht (recht) gegeven kinderen Gods te worden; namelijk die in Zijn naam geloven.” Joh. 1:12

Dit “worden” hangt samen met het feit, dat het hier gaat om wat er gebeurde in oudtestamentische tijd tot en met het openbare optreden van de Heere Jezus, voorafgaande aan Zijn lijden en sterven en opstanding. Degenen die toen tot geloof kwamen heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden. Zij konden dat op dat moment nog niet worden, omdat de Heere Jezus nog niet uit de dood was opgewekt. Want wedergeboorte is eigenlijk opstanding uit de dood, hetzij geestelijk, hetzij lichamelijk! En Christus is de Eerste, Die werd wedergeboren en dus uit de dood opstond. Hij is de “Eersteling geworden dergenen die ontslapen zijn.” 1Kor. 15:20

En daarom kon een gelovige indertijd niet wedergeboren worden:

“want de Heilige Geest was nog niet, overmits Jezus nog niet verheerlijkt was.” Joh. 7:39

Maar zij die tijdens het leven van de Heere Jezus tot geloof kwamen, hebben macht gekregen om kinderen Gods te worden. En zij zijn het inmiddels ook. Dezelfde apostel, wiens hand ooit deze woorden neerschreef, vermeldt later inderdaad:

“Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods. En het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen.”  1 Joh. 3:2

En elders schrijft de apostel Paulus, dat wel degelijk bekend is wat wij zijn zullen. Wij verwachten immers de aanstelling tot zonen, helaas en ten onrechte vertaald met aanneming tot kinderen. Rom. 8:23; Ef. 1:5 Dat is de logische volgorde. De gelovigen in de dagen van de Heere Jezus moesten kinderen Gods worden. En de kinderen Gods moeten opgroeien tot Zonen Gods. Het gaat er nu om, dat de wereld Hem verwierp. Dat Israël Hem verwierp. Dat het Koninkrijk niet geopenbaard werd. Maar wat er wel gebeurde was, dat enkelingen tot geloof kwamen. Die enkelingen zijn inderdaad kinderen Gods geworden. En zij hebben als “eerstelingen” deel gekregen aan het Koninkrijk van de Messias. Maar aangezien het Koninkrijk van Christus vooralsnog niet openbaar is op aarde, en niet gevestigd is in de zienlijke wereld, is het gevestigd in de hemel en in de onzienlijke, de geestelijke dingen. En daarom hebben gelovigen deel aan de geestelijke zegeningen in de hemel in Christus. Ef. 1:3

Het is een duidelijke zaak, dat het Koningschap van de Messias is gebaseerd op het in het Oude Testament aangekondigde nieuwe verbond. Een eeuwig Koningschap gebaseerd op een eeuwig verbond. Dit nieuwe en eeuwige verbond zou komen na de wet. Ter vervanging van dat verbond, dat de Heere gesloten had als Hij hun hand aangreep om hen te leiden uit Egypteland. Jer. 31:32 En sinds het kruis en de opstanding van Christus is dit nieuwe verbond in werking. Echter niet over Israël of de volkeren, maar over “ieder die in Hem gelooft.” Sinds Christus door Zijn opstanding en hemelvaart is ingegaan in het ware heiligdom, Heb. 9 worden allen die geloven geplaatst onder het nieuwe verbond. Het was weliswaar aan Israël beloofd, maar op voorwaarde van bekering en wedergeboorte! Daarom ligt de uiteindelijke vervulling van deze belofte nog steeds in de toekomst.

Een verborgen Koninkrijk

Toch werd het Koninkrijk gevestigd. Maar niet op aarde! Het is eigenaardig, hoe de Bijbel zegt dat “de God des Hemels een Koninkrijk verwekken” zal. Dan. 2:44 Het wordt gezegd in de verklaring van de droom van Nebukadnezar over de opeenvolgende wereldrijken. En dan wordt er commentaar gegeven op de steen, die zonder handen was afgehouwen en dat beeld vergruizelde om vervolgens de aarde te vullen. De God des Hemels zou zich een Koninkrijk verwekken. Maar koninkrijken worden toch niet verwekt? Koninkrijken worden toch opgericht?

In de Bijbel staat of valt een koninkrijk bij de persoon van de koning! Als er een koning is, is er een koninkrijk. En er is een Koning! Gods Gezalfde! Dus is er een Koninkrijk! En “allen die in Christus zijn” hebben daarom deel aan dat Koninkrijk! Wij hebben immers deel aan de koning! Wij zijn “overgezet in het Koninkrijk van de Zoon (de Eerstgeborene, de Erfgenaam) Zijner liefde.” Kol. 1:13 Inderdaad, wij zijn overgeplaatst in Christus Zelf. In de koning. Deze koning is inderdaad verwekt. Uit de dood namelijk. Maar Hij heeft een Koninkrijk, dat niet is geopenbaard op aarde. En als het niet is geopenbaard op aarde, dan is het verborgen in de hemel. En al wat te maken heeft met dit verborgen Koninkrijk, wordt in de Schrift “de verborgenheid” genoemd. Of “het geheimenis” volgens de vertaling N.B.G. Of “de verborgenheden van het Koninkrijk de hemelen.” Mat. 13:11 Dit thans nog verborgen Koninkrijk der hemelen, zal straks op aarde openbaar worden. In de eerste plaats aan Israël en daarna aan de volkeren. Maar het is al opgericht, doch slechts in verband met “die in Hem geloven”. En daarom is het verborgen.

Dubbele toepassing van de profetie

Maar wat is nu het verschil tussen het nieuwe verbond voor Israël en het nieuwe verbond voor de Gemeente? Want verschil is er wel degelijk. Het Koninkrijk werd oorspronkelijk aan Israël beloofd in verband met aardse dingen. Joh. 3:12 Maar dezelfde profetieën en beloften aangaande dit Koninkrijk zijn nu van toepassing op alle enkelingen die geloven en daardoor samen de Gemeente vormen. Daarbij gaat het dan niet om een geopenbaard aards Koninkrijk. Het gaat daarom ook niet om de normale letterlijke interpretatie van de profetieën. Een van de meest essentiële dingen in verband met de verklaring van de Bijbelse profetieën is, dat de profetieën die over Israël spreken in verband met het nieuwe verbond, bovendien een toepassing hebben op de Gemeente. En zo zien we het verschijnsel, dat dezelfde profetieën op verschillende situaties, op verschillende volkeren en in verschillende tijden van toepassing worden gebracht. En dat is nu precies het kenmerk van onze tegenwoordige bedeling. Dat kenmerk is, dat de beloften die aan Israël gedaan zijn, worden toegepast op allen, die geloven gedurende deze bedeling.

Maar meestal horen we maar de helft van de waarheid. En de helft van de waarheid is feitelijk een leugen. Eén helft van die waarheid is, dat profetieën van toepassing zijn op de Kerk, op de Gemeente. De andere helft is, dat de profetieën een normale letterlijke betekenis hebben in verband met Israël en de volkeren. En beide zijn waar. Het is zelfs zo, dat ze niet zonder elkaar kunnen. Geen enkele profetie is te verklaren vanuit slechts één van deze beide opvattingen. Beide opvattingen samen vervullen zo’n profetie. Ze hebben een dubbele toepassing. Maar meestal worden ze zogenaamd verklaard door ze gedeeltelijk te ontkennen.

Vragen

Nu is het heel goed mogelijk om in een paar minuten iemands opvattingen omtrent de Bijbel omver te gooien door enige vragen te stellen. Wanneer werd de Gemeente tot stand gebracht? Bij de opstanding van Christus? Hoort David dan niet tot degenen, die behouden zijn geworden? Hoe kan het dan, dat het opschrift boven een der Psalmen luidt: “Oordeel over de vijanden van de Kerk”? De Kerk is toch pas opgericht bij de opstanding van Christus? Wat is de Kerk? Degenen die behouden worden? Is Abraham dan niet behouden? Petrus zei op de Pinksterdag: “Dit is het, wat gesproken is door de profeet Joël.” Maar waarvan heeft Joël dan gesproken? De zon zal verduisterd worden, de maan zal haar schijnsel niet geven, de sterren zullen van de hemel vallen…. Is dat gebeurd? Had Petrus gelijk of niet? Als we de gebeurtenissen van de Pinksterdag vergelijken met de woorden van Joël dan klopt het niet. Maar toch moet Petrus het bij het rechte eind gehad hebben. Het gaat immers om het geïnspireerde Woord van God. En daar zitten we dan met de vragen.

Wanneer we Joël bestuderen, dan is het duidelijk genoeg, dat de profeet spreekt over gebeurtenissen, die plaats zouden vinden in de dagen van de bekering van Israël. In de “tijd van benauwdheid voor Jakob,” Jer. 30:7 uitlopend op de wederkomst van Christus en de uitstorting van de Heilige Geest over Israël. Want aan Israël is die “Heilige Geest der belofte” beloofd. En Hij is uitgestort, maar niet over Israël. Is daarmee deze profetie van Joël vervuld of niet? Er zijn profetieën over het herstel en de terugverzameling van Israël. Zijn die vervuld? Sommigen misschien wel, namelijk in verband met de terugkeer uit de Babylonische ballingschap. Maar Israël is nog steeds in ballingschap. Dus zijn deze profetieën niet vervuld. Ze spreken immers over een definitieve, een eeuwigdurende terugkeer uit de ballingschap. Maar Israël is nog in de verstrooiing. Zijn deze profetieën vervuld of niet?

Het antwoord op dit soort vragen is, dat dergelijke profetieën een dubbele betekenis hebben. Eigenlijk is het zo, dat ze een letterlijke vervulling hebben volgens de normale betekenis van de woorden, maar bovendien hebben ze tevens een applicatie, een toepassing. Alle profetieën hebben betrekking op gebeurtenissen in verband met Israël, de volkeren en de aarde. Het beweegt zich op het aardse niveau. Maar bovendien hebben dezelfde profetieën een verborgen toepassing op de Gemeente en de tijd van de Gemeente. Of nog nauwkeuriger: De profetieën hebben een letterlijke vervulling in verband met de openbaring (niet de oprichting) van het Koninkrijk der hemelen op aarde. Maar bovendien hebben alle profetieën een toepassing in verband met de verborgenheid van het Koninkrijk der hemelen in de hemel. Want de wereld heeft Hem niet gekend en de Zijnen hebben hem niet aangenomen. Zij aanvaardden de Koning niet. En daarom werd het Koninkrijk niet aan hen openbaar.

Maar zovelen Hem aangenomen hebben, hebben deel gekregen aan de Koning en Zijn Koninkrijk. Zij hebben deel gekregen aan de beloften aangaande het Nieuwe Verbond. Maar dan in het verborgene! Zovelen Hem aangenomen hebben, hebben deel gekregen aan een verborgen Koning, een verborgen Koninkrijk en verborgen toepassingen van de profetieën.

De verborgenheid van Zijn wil

Het woord “verborgenheid” of “geheimenis” (N.B.G.) in de Bijbel heeft altijd betrekking op de verborgenheid van het Koninkrijk. Op de dingen, waarmee wij ons nu bezig houden. Op het feit, dat het Koninkrijk, voordat het op aarde wordt geopenbaard, verborgen is in de hemel. Het is er wel, maar men ziet het niet. Zo lezen we in Ef. 1:9, dat God ons heeft bekend gemaakt “de verborgenheid van Zijn wil”.

“Ons bekend gemaakt hebbende de verborgenheid van Zijn wil, naar Zijn welbehagen, hetwelk Hij voorgenomen had in Zichzelven.” Ef. 1:9

Niet: God heeft ons bekend gemaakt Zijn wil. Want dat is niet de bijzondere zegening van de Gemeente. God maakte Zijn wil immers ook aan Abraham en anderen bekend. Maar Hij heeft ons bekend gemaakt “de verborgenheid van Zijn wil.” Dus dat aspect van Zijn wil, dat vroeger verborgen was. Hij heeft dat gedaan “naar Zijn welbehagen, hetwelk Hij voorgenomen had in Zichzelven…..” Het was dus in overeenstemming met het plan, dat Hij Zelf had gemaakt. En wat is nu die “verborgenheid van Zijn wil”? Dat lezen we in het volgende vers. Daar staat “Om…..” Dit woord staat er in de grond tekst eigenlijk niet, maar de nederlandse vertaling vraagt er nu eenmaal om. Daarna staat er niet, zoals in het nederlands, het woordje “in”, maar “tot”. Hier vinden we namelijk het griekse “eis”, dat soms vertaald wordt met “in”. Dat is omdat het eigenlijk “tot in” betekent. Het is ongeveer gelijk aan het engelse “into”. Dit “eis” drukt namelijk beweging uit, die ergens in eindigt. En vandaar “tot in”.

Het vers zegt dus:

“(Om) tot in de bedeling van de volheid der tijden alles tot één te vergaderen in Christus, beide, dat in de hemel is, en dat op de aarde is.” Ef. 1:10

Laten we voorin vers 9 beginnen. De “verborgenheid van Zijn wil” heeft te maken met de verborgenheid van het Koninkrijk. Deze verborgenheid houdt in, dat God “tot in de bedeling van de volheid der tijden” iets zal doen. Deze “bedeling van de volheid der tijden is niet de huidige vijfde bedeling van de Genade, maar de hierop volgende zesde bedeling. Het gaat hier om Gods plannen “tot in de bedeling van de volheid der tijden”.

En wat behelzen die plannen? Het antwoord is: “alles tot één te vergaderen in Christus”. Letterlijk staat er: “het al” tot één te vergaderen in Christus. Het is de griekse uitdrukking “ta panta”; de normale uitdrukking voor wat wij “het heelal” noemen; de schepping. Deze schepping bestaat volgens de Schrift uit de beide hemelen en de aarde. Dat het dat betekent staat er ook bij. Er staat, dat God “tot in de bedeling van de volheid der tijden” het heelal tot één vergadert in Christus. Dit heelal bestaat dan uit twee dingen. De verborgenheid van Gods wil heeft betrekking op twee dingen, nl., dat wat in de hemel is en dat wat op de aarde is. Deze twee dingen samen zijn immers de wereld, de schepping, het heelal. In den beginne schiep God immers de hemel (shamayim; letterlijk: beide hemelen) en de aarde. Het gaat hier nu om de verborgenheid van Zijn wil, die wordt geopenbaard aan het begin van de tegenwoordige vijfde bedeling en die verband houdt met zowel de bedeling der genade Gods (de vijfde) als de bedeling van de volheid der tijden (de zesde).

De verborgenheid van Gods wil houdt dus verband met twee dingen die gedaan zullen worden gedurende twee bedelingen. De conclusie is daarom gewettigd, dat God in de tegenwoordige vijfde bedeling van de genade dat wat in de hemel is tot één vergadert in Christus, en dat Hij in de toekomende zesde bedeling van de volheid der tijden dat wat op de aarde is in Christus zal vergaderen. Daarom houdt de tegenwoordige bedeling verband met de hemel, terwijl de volgende weer verband houdt met de aarde.

Het gaat er nu om, dat wij, de Gemeente, deel hebben gekregen aan de zegeningen, die oorspronkelijk aan Israël waren beloofd. In dat verband is het ook van groot belang, te zien dat het Koninkrijk van Christus niet werkelijk is uitgesteld. Dat wordt namelijk wel eens gesuggereerd. En ook de Schrift kent dergelijke terminologie. Doch niet het Koninkrijk, maar de openbaring van het Koninkrijk is uitgesteld. Uitstel was het misschien vanuit menselijk oogpunt. Want het Koninkrijk is uitgesteld; het is er nog niet. Maar daarom bestaat het wel! Het Koninkrijk is er wel, maar het bestaat verborgen! Wanneer we inzien, dat er verschil bestaat tussen de “verborgenheid van het Koninkrijk” en de “openbaring van het Koninkrijk”, dan behoeven wij voortaan ook geen verschil meer te maken tussen termen als “Koninkrijk Gods” en “Koninkrijk der hemelen”. Want heus, het gaat om hetzelfde Koninkrijk.

De Bijbel zelf geeft aan termen als “Koninkrijk der hemelen”, “Koninkrijk Gods” en “Koninkrijk van de Zoon” in principe dezelfde betekenis. Het is immers hetzelfde Koninkrijk omdat de Koning Dezelfde is! De toevoegingen “der hemelen”, “Gods” of “van Christus” verklaren alleen iets over een verschillend aspect van hetzelfde Koninkrijk! Het grootste en belangrijkste onderscheid in verband met het Koninkrijk is dat tussen “de verborgenheid” en “de openbaring” van het Koninkrijk. De verborgen vorm, en de geopenbaarde vorm van hetzelfde Koninkrijk! Dat is een Bijbels onderscheid en dat is Bijbels woordgebruik!

Gelijkenissen

Een treffende uitspraak vinden we in dit verband in Luk. 19:11.

“En als zij dat hoorden, voegde Hij daarbij, en zeide een gelijkenis; omdat Hij nabij Jeruzalem was, en omdat zij meenden, dat het Koninkrijk Gods terstond zou openbaar worden.” Luk. 19:11

Er staat niet, dat zij meenden dat het Koninkrijk terstond zou worden opgericht. Want dat zou terecht zijn geweest. Maar zij meenden, dat het terstond zou openbaar worden en dat was het misverstand! Het zou niet terstond openbaar worden maar verborgen blijven. Dat is ook in ’t algemeen de reden waarom een gelijkenis wordt verteld. Zo zegt dit vers: “Hij voegde daarbij, en zeide een gelijkenis” vanwege het feit dat het Koninkrijk niet terstond zou openbaar worden, maar verborgen blijven.

Deze uitspraak wordt heel duidelijk, wanneer wij die leggen naast Mat. 13. In dat hoofdstuk vinden we de eerste gelijkenis, die de Heer ooit uitsprak: De gelijkenis van het zaad. Wanneer de Heer nauwelijks is uitgesproken, vliegen de discipelen op Hem af en vragen in vers 10: “Waarom spreekt Gij tot hen door gelijkenissen?” En dan antwoordt de Heer niet, dat dat in het Midden Oosten nu eenmaal gebruikelijk was. Als dat het geval zou zijn geweest, zouden de discipelen deze vraag niet hebben gesteld. Nee, zij stelden deze vraag, omdat het helemaal niet gebruikelijk was om in gelijkenissen te spreken. Zij realiseerden zich heel goed, dat als men zich op deze wijze tot de mensen richt, zij er beslist niets van zullen begrijpen.

Daarom vragen zij Hem waarom Hij dat eigenlijk doet. Het antwoord luidt dan:

“Omdat het u gegeven is, de verborgenheden van het Koninkrijk der hemelen te weten, maar dien is het niet gegeven.” Mat.13:11

“Dien” is de schare op de oever en tot dien spreekt de Heer in gelijkenissen. Want zij mochten niet weten. Maar de discipelen mochten wèl weten, en daarom worden de gelijkenissen aan hen verklaard. De verklaring was bestemd voor hen, die met Hem in het schip en later met Hem in huis waren. Niet voor de schare op de oever. Waarom werd er dus een gelijkenis verteld? Om bepaalde aspecten van het Koninkrijk te verbergen! Waar was het Koninkrijk in de Schrift verborgen? Bijvoorbeeld in de gelijkenissen! Want gelijkenissen verbergen waarheden in plaats van hen te openbaren! Bovendien is duidelijk, dat gelijkenissen een verklaring nodig hebben. Dit houdt natuurlijk in, dat zij in zichzelf geen verklaringen zijn! De gelijkenissen verbergen een waarheid, terwijl de bijbehorende verklaringen diezelfde waarheden openbaren.

Zuurdesem

In deze tijd is er nog steeds veel verdeeldheid omtrent de betekenis van de gelijkenissen. Zo is ook de betekenis van het zuurdesem gewoonlijk onbekend. Men heeft dikwijls gezegd, dat het een beeld is van het Evangelie, maar het is integendeel een beeld van de zonde! Hier in Mat. 13 vinden we de gelijkenis van het zuurdesem. Uiteraard gaat het ook daarin om de verborgenheden van het Koninkrijk. Wanneer we de juiste betekenis willen weten, moeten we die zoeken, omdat ze verborgen is. De enige methode is dan die van de concordantie. Met behulp daarvan zoeken we dan alle Schriftplaatsen waar zuurdesem wordt genoemd. Wanneer we die Schriftplaatsen bestuderen, weten we beslist wat de betekenis is. Zo werkt nu eenmaal bijbelstudie. In Mat. 13:33 wordt dus niet het Evangelie verborgen in de wereld, maar de zonde. Nu het Koninkrijk verborgen is, vinden we op deze aarde alleen maar wildgroei. Wat op aarde het Koninkrijk had kunnen worden, groeit uit tot een monster. Zuurdesem doet immers niet alleen verzuren, maar ook rijzen, groeien. Denk ook aan het mosterdzaadje in vers 31 en 32 dat uitgroeit tot een monsterachtige boom, waarin de vogelen des hemels nestelen. Dat is niet best. Dat is een aardse ontwikkeling, maar niet naar de wil van de Heer. Het gaat er nu dus om, dat de gelijkenissen in verband gebracht worden met de verborgenheden van het Koninkrijk. Dat is wat de Heere Jezus Zelf als commentaar gaf!

Het Nieuwe Verbond

Nu dienen wij ons nog bezig te houden met het verbond, dat aan de basis ligt van deze bedeling der verborgenheid. Dit “Nieuwe Verbond” zou beginnen bij de opstanding van Christus, maar het wordt slechts toegepast op de Gemeente. Nog niet op Israël, omdat het slechts komt over allen, die geloven. Dit nieuwe verbond wordt o.a. genoemd in de volgende Schriftplaatsen .Jeremia 31 & Hebreeën 8. In Heb. 8:6-13 citeert Paulus de profeet Jeremia. De Heer zou een nieuw verbond oprichten; niet naar het verbond, dat God met hun vaderen had gemaakt, ten dage, als God hen bij de hand nam, om hen uit Egypteland te leiden. Maar een nieuw verbond, waarbij de wet niet op stenen tafelen geschreven zou zijn, maar op vlesen tafelen. Namelijk in de harten der mensen. Bovendien een nieuw verbond waarvan de Heer zegt:

“Want Ik zal hun ongerechtigheden genadig zijn, en hun zonden en hun overtredingen zal Ik geenszins meer gedenken.” Heb. 8:12

Hierover spreekt ook Rom. 11:26, 27.

Psalm 89

“Ik heb een verbond gemaakt met Mijn Uitverkorene; Ik heb Mijn knecht David gezworen; Ik zal uw Zaad tot in eeuwigheid bevestigen, en uw troon opbouwen van geslacht tot geslacht.” Ps. 89:4

Het gaat hier om een eeuwig verbond en een eeuwige troon en om een gezalfde Koning, die voor eeuwig op de troon zal zitten. Het hier genoemde verbond is eeuwig, net als in Jer. 31. Maar dit verbond spreekt over het koningschap van Christus en wordt gewoonlijk aangeduid als het Davidisch verbond. Dit verbond met David wordt oorspronkelijk gevonden in 2 Sam. 7:12-17. Het Zaad van David, dat het Koninkrijk van David zou bevestigen en een huis voor God zou bouwen, zou na David opstaan.

Ondanks de gangbare opvatting slaat dit dus niet slechts op Salomo! Want Salomo is geboren tijdens het leven van David en niet na zijn dood. Salomo is echter wel een beeld van Christus. Hij bouwde weliswaar een huis voor de Naam des Heeren, maar niet als definitieve vervulling van deze profetie. Die zou uiteindelijk worden vervuld in Christus, die voor de Naam des Heeren een huis zou bouwen, namelijk een geestelijk huis, “een woonstede Gods in de Geest”, “een heilige tempel in de Heere”, Ef. 2:21, 22 kortom de Gemeente. Dit is de geestelijke toepassing van het Davidisch verbond op Christus en de Gemeente. Er is ook een letterlijke toepassing op Christus en de tempel, die in het toekomstige Millennium (1000 jaar) zal worden gebouwd. Ez. 40-44 Ook deze tempel zal door Christus worden gebouwd, maar dan op aarde. Het feit, dat Salomo de tempel bouwde, was een typologisch vooruit lopen daarop.

In het genoemde gedeelte in 2Sam.7 wordt over het Zaad van David gezegd:

“Die zal Mijn Naam een huis bouwen; en Ik zal de stoel Zijns koninkrijks bevestigen tot in eeuwigheid.” 2 Sam. 7:13

Het gaat over een eeuwige troon voor de Zone Davids.

“Ik zal Hem zijn tot (een) Vader, en Hij zal Mij zijn tot (een) Zoon…..”  2 Sam. 7:14a

Om dit te begrijpen moeten we wel weten wat een zoon eigenlijk is. Er staat, dat de Zoon van David tegelijkertijd de Zoon van God zal zijn. Dat kan alleen, omdat het woord “zoon” in de Schrift uitsluitend de betekenis heeft van “erfgenaam”. Deze Zoon is de Erfgenaam van David en de Erfgenaam van God.Het orthodoxe Jodendom leert, dat God geen Zoon heeft. Niettemin spreekt 2Sam.7 over de Zoon van God! De zoon van David, die tegelijkertijd de Zoon van God is. “…..Dewelke als Hij misdoet, zo zal Ik Hem met een mensenroede en met plagen der mensenkinderen straffen.” Dat spreekt over het lijden en sterven van de Heere Jezus. “Maar Mijn goedertierenheid zal van Hem niet wijken, gelijk als Ik die weggenomen heb van Saul, dien Ik van voor uw aangezicht heb weggenomen.” 2Sam. 7:157. Van Saul werd het koningschap definitief afgenomen, maar hier staat, dat Gods goedertierenheid niet van Hem zal wijken zoals bij Saul. Hij zal het terug ontvangen. Uiteraard gaat het hier om de aardse troon in Jeruzalem van het huis van David. De Messias zou uitgeroeid worden en Hij zou niet hebben. Dan. 9:26 lett. Aanvankelijk zou Hij Zijn troon niet ontvangen. Maar later zou Hij alsnog Zijn rechtmatige erfenis in bezit nemen! In Zijn wederkomst!

Van dat Koninkrijk wordt in vers 16 gezegd

“…..Doch uw huis zal bestendig zijn, en uw Koninkrijk tot in eeuwigheid, voor uw aangezicht; uw stoel zal vast zijn tot in eeuwigheid.” 2 Sam. 7:16

Hier wordt dus gesproken over een eeuwig verbond, een eeuwige belofte aan David, in verband met een eeuwig Koninkrijk. In feite is het zo, dat het nieuwe verbond van Jeremia 31 direct verband houdt met dit Davidische verbond. Want beiden zullen in de toekomst vervuld worden aan een gelovig Israël en aan gelovige volkeren. Kortom deze profetie aan David zal worden vervuld, wanneer ook de profetie uit Jer. 31 zal worden vervuld. Ook wanneer het nieuwe verbond op de Gemeente van toepassing wordt gebracht, gaat dit hand in hand met het Davidisch verbond. Want er wordt nu een huis gebouwd door het zaad van David. Maar dat huis is een geestelijk huis, de Gemeente. De Heere Jezus is gesteld “boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij.” Hij zit op de troon, maar in het verborgene. Dat is de “verborgen” toepassing van deze profetie. En vandaar de term “bedeling van de verborgenheid”. Maar de positie van Christus “aan de rechterhand des troons van God” Heb. 12:2 is wel degelijk een toepassing van deze profetie. Hierdoor zien we, dat het Davidisch verbond en het nieuwe verbond in feite samen een geheel vormen. Ze hebben beiden te maken met opstanding; met wedergeboorte; met nieuw leven en met een Koninkrijk.

Want hoe dan ook, vlees en bloed zullen het Koninkrijk niet beërven. Alleen een wedergeborene gaat het Koninkrijk in. Maar juist op de wedergeboren mens is het nieuwe verbond van toepassing. Zodat het Davidische verbond en het nieuwe verbond elkaar aanvullen en samen één geheel vormen. Beiden zijn op grond van geloof, van wedergeboorte en van opstanding.

In Psalm 89 wordt gesproken van een eeuwig verbond met Gods Uitverkorene, met Gods knecht David. Er werd gesproken over het Zaad van David, Dat een troon zou hebben die in eeuwigheid bevestigd zou worden. Dit verbond zal zeker in de toekomst vervuld worden. En het zal voor eeuwig zijn. Het heeft te maken met de toekomstige verlossing van Israël.

In vers 27 en 28 staat:

“Hij zal Mij noemen: Gij zijt Mijn Vader, Mijn God en de Rotssteen mijns heils. Ook zal Ik Hem ten eerstgeborene Zoon stellen, ten hoogste over de koningen der aarde.” Psalm 89:27,28

Hier zien we, dat God de Messias tot eerstgeboren Zoon zal stellen. Eerstgeborene wil zeggen, dat Hij het hoogste erfrecht heeft. Hij zal de Eerstgeborene zijn onder de koningen der aarde. En daarna vervolgt vers 29 met

“Ik zal Hem Mijn goedertierenheid in eeuwigheid houden, en Mijn verbond zal in hem vast blijven.” Psalm 89:29

Dit is het zelfde verbond als in vers 4. Het gaat over een eeuwig verbond. vs. 30

“En Ik zal Zijn zaad in eeuwigheid zetten, en Zijn troon als de dagen der hemelen.” Psalm 89:30

Het nieuwe verbond zal in werking treden, waardoor het Koninkrijk van David en de Zone Davids bevestigd zal worden in eeuwigheid.

Jesaja 54

Jesaja 54 spreekt over een toekomstig herstel van Israël. Over het sluiten van een nieuw huwelijk tussen de Heer en Israël. Door de mond van Jesaja zegt de Heere tot het in de toekomst gelovige Israël:

“…..de smaad uws weduwschaps zult gij niet meer gedenken. Want uw Maker is uw Man…Want de Heere heeft u geroepen als een verlaten vrouw… nochtans zijt gij de huisvrouw der jeugd…” Jes. 54:4-6

Verder sprak de Heere:

“In een kleine toorn heb Ik Mijn aangezicht van u een ogenblik verborgen.” Jes. 54:8

Dit spreekt uiteraard over de tegenwoordige bedeling der verborgenheid. Maar over de toekomstige zegeningen voor het gelovige Israël zegt de Heer:

“Want bergen zullen wijken, en heuvelen wankelen, maar Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken, en het verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de Heere, uw Ontfermer.” Jes. 54:10

De Heer, die Zich zal ontfermen: Ruchama. De Heer maakt van Lo-Ammi weer Ammi en van Lo Ruchama weer Ruchama. Hij maakt van “niet Mijn volk” weer “Mijn volk” en van “niet ontfermd” weer “ontfermd”. Hos. 1 Het verbond des vredes zal niet wankelen. Dit slaat natuurlijk op het verbond met David en zijn zaad, de toekomstige Vredevorst. Salomo, wiens naam vrede betekent, en die een type en voorloper was van de beloofde Vredevorst, droeg deze naam dan ook met ere.

Jesaja 55

“Neigt uw oor en komt tot Mij, hoort en uw ziel zal leven; want Ik zal met u een eeuwig verbond maken, en u geven de gewisse weldadigheden van David.” Jes. 55:3

Dit eeuwige verbond is weer het nieuwe verbond, dat samenhangt met de gewisse weldaden van David (ook in Hand.13:34). De zekere, vaste, weldadigheden van David wil zeggen, dat het over het koningshuis van David gaat. Dus over de Zone Davids, namelijk Christus. Dit gaat over Israël in de letterlijke betekenis.

“Ziet, Ik heb Hem tot een Getuige der volken gegeven, een Vorst en Gebieder der volken. Ziet, gij zult een volk roepen, dat gij niet kendet, en het volk, dat u niet kende, zal tot u lopen, om des Heeren uws Gods wil, en om des Heiligen Israëls wil, want Hij heeft u verheerlijkt.” Jes. 55:4, 5

Over welk volk gaat het hier dan? Dit is hetzelfde volk, dat genoemd wordt in Rom 10:19 en 20, waar we een verwijzing vinden naar Deut. 32:21 en Jes. 65:1. Dit volk is de Gemeente. Dit is het volk, waarover Jakobus spreekt in Hand. 15:14-16. Dit is het volk, dat God uit de heidenen zou verzamelen voor Zijn Naam, alvorens de vervallen tabernakel van David weder op te richten.

In vers 6 staat de oproep:

“Zoekt de Heere, terwijl Hij te vinden is; roept Hem aan, terwijl Hij nabij is.” Jes. 55:6

De Efezebrief leert ons, dat wij nabij gebracht zijn. Ef. 2:13 Dat is omdat Hij ons nabij is gekomen en wij zijn Hem nabij gebracht. Wij moeten Hem aanroepen;

“want al wie de Naam des Heeren zal aanroepen, zal behouden worden.” Joel 2:32

Het gaat om het eeuwig verbond en de weldadigheden van David, maar de eerste toepassing, die ook hier gemaakt wordt, is die op de Gemeente. Rom. 10:12

Jeremia 32

“Ziet, Ik zal hen vergaderen uit al de landen, waarheen Ik hen zal verdreven hebben in Mijn toorn, en in al Mijn grimmigheid, in grote verbolgenheid; en Ik zal hen tot deze plaats wederbrengen, en zal hen zeker (veilig) doen wonen. Ja, zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ik zal hen tot een God zijn. En Ik zal hun enerlei hart en enerlei wet geven, om Mij te vrezen al de dagen, hun ten goede, mitsgaders hun kinderen na hen.”  Jer.32:37-39

Dit spreekt over de terugverzameling van Israël, nadat het tot geloof is gekomen. Het gaat dus over het Messiaanse Rijk op aarde. In dit verband zegt de Heer:

“..En Ik zal een eeuwig verbond met hen maken. Dat Ik van achter hen niet zal afkeren, opdat Ik hun weldoe; en Ik zal Mijn vreze in hun hart geven, dat zij niet van Mij afwijken…” Jer.32:40a

Dit eeuwige verbond is in ieder geval het verbond met David: “Mijn knecht David zal koning over hen wezen.” Bovendien is het hetzelfde verbond als uit Jer. 31:31. De vreze zal in hun hart zijn, en niet op stenen tafelen. In Jer. 31:33 staat:

“Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven.” Jer. 31:33

Zij kunnen dan niet afwijken; net zo min als wij kunnen afwijken van de Heer. Alleen vanuit onze menselijke gedachtengang kan een gelovige misschien afwijken van de Heer. Maar vanuit God gezien kan dat niet. Het gaat namelijk over de nieuwe mens en die is door wedergeboorte vast met God verbonden. Zo is het straks ook met de vervulling van deze profetieën aan Israël. Het eeuwige verbond zal niet te niet gedaan worden in tegenstelling tot het verbond der wet, dat te niet gedaan werd “om deszelfs zwakheids en onprofijtelijkheids wil.” Heb. 7:18

Jeremia 50

“Zij zullen naar Zion vragen; op de weg herwaarts zullen hun aangezichten zijn; zij zullen komen en de Here toegevoegd worden, met een eeuwig verbond, dat niet zal worden vergeten.” Jer. 50:5

Dit is een commentaar op Jer. 32, dat sprak over de terugverzameling van Israël en het in werking treden van het nieuwe verbond uit Jer. 31. Het oude verbond was niet eeuwig en werd vergeten, Jer. 31:32 maar er komt een nieuw verbond, dat niet zal worden vergeten. Een nieuw verbond, waardoor zij aan de Heer toegevoegd zullen worden, zowel lichamelijk als geestelijk. Dat wil zeggen: zij zullen lichamelijk verzameld worden naar het land, dat de Heer hun beloofd heeft. Maar geestelijk zullen zij ook verbonden worden met Christus, wanneer zij door de Heer Zelf terugverzameld zullen worden op grond van geloof.

Ezechiël 16

“Want alzo zegt de Heere Heere: Ik zal u ook doen, gelijk als gij gedaan hebt, die de eed veracht hebt, brekende het verbond.” Ez. 16:59

Israël had de Heer losgelaten en het verbond der wet gebroken (vergelijk Jer. 11:10; 31:32) en daarna zou de Heer Israël ook loslaten.

“Evenwel zal Ik gedachtig wezen aan Mijn verbond met u, in de dagen uwer jonkheid, en Ik zal met u een eeuwig verbond oprichten.” Ez. 16:60

Het wordt zo prachtig gezegd: de Heer zal denken aan Zijn verbond uit de dagen van lsraëls jonkheid. Dat is hier niet het verbond met Mozes, maar dat met Abraham. Zie ook vers 61 en 62: “…..niet uit uw verbond. Want Ik zal Mijn verbond met u oprichten.” Wat de Heer hier uitdrukkelijk “Mijn verbond” noemt is Zijn verbond met Abraham, dat in Gen. 17 negen maal “Mijn verbond” wordt genoemd. Ezechiel 16 leert dus, dat de Heer dit oude verbond der wet zal beëindigen om vervolgens het nieuwe verbond in werking te stellen als vervulling van de beloften aan Abraham. Zie ook Galaten 3.

Ezechiël 34

“Mijn knecht David, die zal ze weiden en die zal hun tot een Herder zijn. En Ik, de Heere, zal hun tot een God zijn; en Mijn knecht David zal Vorst zijn in het midden van hen; Ik, de Heere heb het gesproken. En ik zal een verbond des vredes met hen maken.” Ez. 34:23

Hier vinden we de inmiddels bekende uitdrukkingen weer terug. Het gaat over het verbond des vredes; het verbond met David; het nieuwe verbond; het eeuwige verbond. Bovendien zegt vers 23, dat de Heer een Herder over Israël verwekken zal. Dit verwekken van de Goede Herder ziet natuurlijk op de opstanding van Christus, waardoor alle dingen Hem werden onderworpen. In alle opzichten spreken deze verzen daarom over het Davidische en over het nieuwe verbond!

Ezechiël 37

“En Ik zal een verbond des vredes met hen maken; het zal een eeuwig verbond met hen zijn; en Ik zal ze inzetten (in het land) en zal ze vermenigvuldigen, en Ik zal Mijn heiligdom in het midden van hen zetten tot in eeuwigheid.” Ez. 37:26

Ook hier zien wij dat het Davidisch verbond en het nieuwe verbond tezamen beschouwd worden. Beiden zouden vervuld worden op grond van geloof. Geloof is de basis van de vestiging van het Koninkrijk van Christus. Indien wij gelovigen zijn, zijn deze beide verbonden op ons van toepassing, maar wel in hogere zin en in verband met de hemel. Een verborgen Koning in een verborgen Koninkrijk; een verborgen volk en een verborgen tempel.

Paulus

Dat overigens ook de apostel Paulus tot in hoge ouderdom spreekt over de Gemeente als behorend tot het Koninkrijk moge o.a. blijken uit Hand. 28:31; Kol.1:13 en 14:1 en uit de laatste woorden die wij van hem hebben in 2Tim. 4:1 en 18:

“En de Heere zal mij verlossen van alle boos werk, en bewaren tot Zijn hemels Koninkrijk; Denwelken zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen.” 2Tim. 4:18

Door: Ab Klein Haneveld

https://www.bijbelspanorama.nl/

https://www.bijbelstudie.nl/