DE GEMEENTE


1. De plaats van de Gemeente in Gods heilsplan.

De tegenwoordige genade-bedeling is bijzonder belangrijk, omdat zij ten doel heeft de “uitroeping” van de Gemeente. Zie Hand. 15:13 t/m 18; Tit. 2:14; 1Pet. 2:9, 10 info Het programma van God voor deze tijd is niet de kerstening van de wereld of de bekering der volken, maar om uít de volken “een volk aan te nemen voor Zijn Naam”. Het eigenlijke doel van evangelisatie in deze tijd is de vorming van een supra-nationaal volk van God, waarmee Hij een speciale bedoeling heeft. In de Gemeente is “noch Jood, noch Griek”, maar zij zijn allen “één in Christus”.

De mensheid is in Gods ogen verdeeld in drie groepen :

  1. Joden zie Romeinen 9:4, 5; / Joh. 4:22
  2. Heidenen zie Efeze 2:11, 12; 4:17, 18
  3. De Gemeente zie Efeze 1:22, 23; 5:24-33

De Gemeente is de door het Evangelie uitgeroepen schare van verlosten, die in het genot van het hemelse burgerschap, de wettig uitvoerende vergadering van het hemelrijk zal zijn. Zij vormen een “Koninklijke familie”, bestemd om te heersen in de toekomende eeuwen (aionen). Ef. 2:6-7; Op. 5:10. De Gemeente is het loon van God aan de Heere Jezus. Hebr.12:2 Zondaars, die in deze bedeling behouden worden, zijn door de Vader gegeven aan de Heere Jezus als loon op Zijn arbeid. Joh. 17:6, 9 enz. De Gemeente is een deel van het Koninkrijk Gods, maar is niet het Koninkrijk Gods, d.w.z. het is niet het gehéle Koninkrijk Gods; precies zoals Friesland slechts een deel is van het Koninkrijk der Nederlanden. Het Koninkrijk Gods omvat alles in het heelal, waar Gods wil wet is!

De Gemeente was in het Oude Testament een “verborgenheid”. Ef. 3:9 Het is de apostel Paulus aan wie deze verborgenheid geopenbaard werd. Het is een opvallend feit, dat de Gemeente slechts drie keer in de Evangeliën genoemd wordt, en slechts negentien keer in de Handelingen, terwijl het woord twee en zestig keer voorkomt in Paulus’ Brieven.

2. Het woord “Gemeente”

Het woord “gemeente” is de Nederlandse vertaling van het Griekse woord “ecclesia”; van “ek” = van tussen uit” en van “caleo”= roepen. De Rooms-Katholieke Kerk heeft dit woord vertaald door “Kerk”. Luther vertaalde het door “Gemeente”; anderen door “vergadering”. In het Griekse taalgebruik had het woord de betekenis van een vergadering van burgers, geroepen uit hun huizen naar een openbare plaats. Het was de wettige volksvergadering. Hand. 19:32, 39, 40 In Hand. 7:38 wordt het woord “ecclesia”gebruikt voor de vergadering van het volk van Israel, geroepen uit Egypte en vergaderd in de woestijn. Het woord “ecclesia” komt in totaal 11 keer in het N.T. voor ter aanduiding van de gehele Gemeente en 90 maal voor de plaatselijke gemeente. In de Schrift is sprake van: de Gemeente Gods, 1Kor. 11:16 de Gemeente van Christus, Rom. 16:16 de Gemeente der heiligen. 1Kor. 14:33

3. Definitie en ontstaan van de Gemeente.

Definitie: de Gemeente is het gehele lichaam van verlosten gedurende deze bedeling, vanaf Pinksteren tot de opname der Gemeente. 1Thes. 4:13-18; Mat. 16:18; Hand. 2; 1Kor. 12:12, 13; Ef. 1:20-23

  • Dit lichaam kon niet bestaan vóór Pinksteren.
  • Een Gemeente voor de dood en opstanding van Christus, zou een onverloste Gemeente zijn.
  • Een Gemeente voor de dood en opstanding van Christus, zou een Gemeente zonder de inwonende Geest zijn.
  • Een Gemeente voor de verheerlijking van Christus, zou een Gemeente zonder Hoofd zijn.
  • Daar de Gemeente geformeerd wordt door de Heilige Geest, kan er geen Gemeente voor Pinksteren geweest zijn.

Zie ook: Efeze 4:8-16. Daar vinden wij:

  1. De Heer is opgevaren naar de hemel.
  2. Daarna heeft Hij “gaven” gegeven.
  3. Deze “gaven” dienen tot opbouw van de Gemeente.
  4. Deze opbouw duurt voort tot de Gemeente zijn volkomenheid heeft en uitgegroeid is tot “één volkomen man”.

4. De Gemeente en haar verhouding tot God.

De Gemeente is een woonplaats, tempel of huis Gods. Ef. 2:19-21; 1Pet. 2:4-7; 2Kor. 6:16 Hier worden we direct herinnerd aan de oudtestamentische typen van de tabernakel en de tempel. De tabernakel (later de tempel) was:

  1. De plaats waar de Heer woonde temidden van Zijn volk. Ex. 25:8; 29:43-46; Lev.26:11,12; Ef. 2:22.
  2. Een huis van aanbidding. Ef. 2:21; 1Pet. 2:5; Heb. 13:15,16

De wijze waarop God het huis bewoont, is “door de Geest”. De Geest bouwt het huis 1Kor. 12:12, 13 en bewoont het huis Ef. 2:22 als de openbaring van God. De Geest is de heilige metselaar,die de stenen aan elkaar en aan het “hoofd des hoeks” (d.i. Christus) verbindt.

5. De Gemeente en haar verhouding tot Christus.

Het Nieuwe Testament gebruikt zeven beelden, om de verhouding aan te geven tussen Christus en de Gemeente.

1e beeld De Herder en de Schapen.

Christus is de Herder en de christenen zijn de schapen. Op drievoudige wijze wordt Christus in de Bijbel voorgesteld als Herder:

  1. Als de Goede Herder geeft Hij Zijn leven voor de schapen, Joh.10 : 7, 9, 11
    en geeft Hij Zijn leven aan de schapen. Joh. 10 : 10; 12: 24; 1Joh. 5 : 11
  2. Als de Grote Herder is Hij opgewekt uit de doden, Hebr. 13:20
    zorgt Hij voor Zijn schapen, Joh. 10:3, 4, 27
    bewaart Hij Zijn schapen, Joh. 10:28, 29
    benoemt Hij onderherders. Joh. 21:15-17
  3. Als de Overste Herder zal Hij wederkomen om de onderherders te belonen voor de zorg, die zij aan Zijn schapen besteed hebben. 1Pet. 5:1-4; 1Thes. 2:4-12 Zie ook Hand. 20:28.

Het drievoudig herderswerk van onze Heiland, wordt geïllustreerd in:

  • Psalm 22 – de Goede Herder;
  • Psalm 23 – de Grote Herder;
  • Psalm 24 – de Overste Herder.

In een bijzondere zin is Christus “de Herder Israëls”.
Gen. 49:24; Ps. 80; Jes. 40:11; Jer. 31:10; Ez. 34:11-31; Zach. 13: 6, 7; Mat. 26:31

2e beeld De wijnstok en de ranken. Joh. 15:1

De voorstelling toont het unieke karakter van de Gemeente aan en spreekt van het goddelijk leven en kracht, die beiden in de Gemeente actief zijn. De rank deugt voor niets anders dan voor het voortbrengen van vruchten; en deze vruchten zijn niet eens haar eigen producten. Voorwaar geen vleiend beeld van de gelovige, die toch zo gaarne “iets” wil zijn. Het enige dat een rank kan doen, is het levenssap van de wijnstok in zich opnemen, om dat sap de vruchten te laten voortbrengen. Het is het levenssap en de levenskracht van de wijnstok, die de vruchten aan de rank voortbrengt.

De grote centrale gedachte van dit gedeelte is het “blijven” in Christus, waardoor vrucht kan worden voortgebracht.

Aan de hand van dit beeld zien we dus:

  1. De gelovigen individueel en daardoor de Gemeente collectief zijn in Christus zoals de rank is in de wijnstok.
  2. De gelovigen zijn in Hem, slechts om vrucht voort te brengen. Dit is de grote taak der gelovigen.
  3. Deze vruchten zijn alleen die, welke voortgebracht zijn door het goddelijke leven en de kracht, komend van het Hoofd der Gemeente.
  4. De gelovige is dus in Christus om Diens levenskracht te openbaren.
  5. Zijn verhouding tot Christus moet steeds zijn als die van een levende rank tot de wijnstok: Een zich openstellen voor, en het in zich opnemen van het goddelijk leven en de goddelijke kracht en die dan in zich zo te laten werken dat zij Christus openbaren.
  6. Drie grote gevolgen hiervan vinden wij in:
    Vers 7: in betrekking tot God: een doeltreffend gebed.
    Vers 8: In betrekking tot de wereld: voortdurende vrucht.
    Vers 11: In betrekking tot zichzelf: voortdurende blijdschap.

3e beeld De Hoeksteen en het Gebouw. Ef. 2:19-22

Israël had een tempel Ex.25:8 en de Gemeente is een tempel. Ef. 2:21 Zie verder Mat. 16:18; 1Pet. 2:5; 1Kor. 3:9

Het beeld van Christus als een steen vinden wij herhaaldelijk in de bijbel.

  • In betrekking tot de heidenen is Hij de vallende steen in hun uiteindelijk oordeel. Dan. 2:34
  • In betrekking tot Israël is Hij de “Steen des aanstoots” en de “Rots der ergernis“. Jes.8:14, 15; 1Kor. 1:23; 1Pet. 2:7
  • In betrekking tot de Gemeente is Christus het fundament en de hoeksteen. 1Kor. 3:11; Ef. 2:20-22; 1Petr. 2:4, 5 Vergelijk Ps. 118:22-24; Hand. 4:11; Ps. 2:7-9; Mat. 21:42-44.

De Gemeente heeft als gebouw drie kenmerken:

  1. Iedere steen is een “levende steen”, d.w.z. hij is “de Goddelijke natuur deelachtig. 1Pet. 2:5
  2. Zowel de hoeksteen als het fundament is Christus. Ef. 2:20-21; 1Kor. 3:11; 1Pet. 2:6
  3. Het gehele gebouw is “een woonstede Gods in de Geest”. Ef. 2 : 22

4e beeld De Hogepriester en het Koninkrijk van Priesters

  • De Gemeente is een Priesterschap waarvan Christus de Hogepriester is. Christus is Koning-Priester naar de ordening van Melchizédek. Ps. 110:4; Heb. 5:1-10; 6:20; 7:1-3
  • De christen is een Koning-Priester voor God. Op. 5:10
  • Zijn dienst als Koning heeft betrekking op “de toekomende eeuw”, wanneer hij met Hem zal heersen. Op. 20:6

Elke gelovige is een priester en behoort als zodanig te beoefenen:

  1. De dienst der offerande: Van zijn lichaam; Rom. 12:1
    Van de vrucht der lippen; Heb. 13:15 Van zijn bezit. Fil. 4:18; Heb. 13:16
  2. De dienst der voorbidding. Rom. 8:26-27; Heb. 10:19-22; 1Tim. 2:1; Kol. 4:12

5e beeld De Laatste Adam en de Nieuwe Schepping. 1Kor. 15:45; Rom. 8:2, 11

Reeds in Romeinen 5 wordt Christus voorgesteld als het Hoofd van het nieuwe geslacht. In de Heilige Schrift vinden we drie grote geslachten:

  1. De heidenen, met Adam als hun geslachtshoofd.
  2. De joden, met Abraham als hun geslachtshoofd.
  3. De christenen, met Christus als hun geslachtshoofd.

De bijbel maakt een duidelijk onderscheid tussen deze drie groepen van mensen. Het is dan ook in deze figuurlijke voorstelling dat het onderscheid tussen Israël en de Gemeente het duidelijkst gezien wordt. De Gemeente behoort tot de nieuwe schepping; 2Kor. 5:17 Israël tot de oude. Hoe nauw zij met de oude schepping in betrekking stond, blijkt uit teksten als Ex. 31:12-17; Jes. 66:23; Ez. 46:1. Haar betrekking tot God is een Sabbats-verbond. Zij moesten zes dagen werken en op de zevende dag rusten, omdat God insgelijks gedaan had in Zijn scheppingswerk. Voor de Gemeente is het geheel anders. Voor haar vinden we geen gebod om een rustdag te onderhouden. Het leven is voor haar een voortdurende activiteit. De oude schepping, liggende onder de vloek Gods, ging met Christus het graf in. Zij is geoordeeld en heeft daarom voor God afgedaan. Dit alles natuurlijk in juridische zin. Niettemin kwam er met Christus’ opstanding tevens een nieuwe scheppingsorde, ver verheven boven de oude.

Van deze nieuwe schepping vinden we in de Schrift het volgende:

  1. Christus zelf is de nieuwe schepping. 1Tim. 6:16; 2Tim. 1:10 De opstanding was niet een wederkeren van het leven, dat Christus aan het kruis had afgelegd. Het opstandingsleven was een nieuwe schepping. Hierin onderscheidt zich Christus’ opstanding van die van Lazarus, het dochtertje van Jaïrus. etc. Bij deze kwam het oude leven terug; want zij zijn weer gestorven. Christus kwam tevoorschijn als “een nieuw Schepsel”. God en mens in één persoon, onsterfelijk en onverderfelijk. Laten we voor ogen houden, dat Christus daar als mens stond onder een geheel nieuwe scheppingsorde. In dit verband is het merkwaardig op te merken, dat het na Zijn opstanding was, dat Hij op Zijn discipelen blies, evenals God in de eerste schepping geblazen had in de neusgaten van Adam. Door dit blazen op Zijn discipelen ontvingen deze het nieuwe leven, waarin nu een ieder komt te staan, die gelovig tot Jezus komt. Joh. 5:24
  2. Alle gelovigen, levend met Christus verbonden, maken nu deel uit van deze nieuwe schepping. Joh. 14:20;17:20-23 De gelovige is in Christus en Christus is in de gelovige. De uitdrukking “in Christus” of “in Hem” wordt ongeveer 115 malen in het N.T. gevonden en vormt de hoogste Goddelijke openbaring in betrekking tot de gelovige. Op kinderlijke wijze wordt ons deze geweldige en onbegrijpelijke waarheid medegedeeld, zonder enige poging, haar te verklaren. Het is voor ons ook niet mogelijk haar te begrijpen, zolang we in het eindige zijn. De gelovige in deze bedeling is een verborgenheid. 1Joh. 3:2 Want hij is veel meer dan een verloste zondaar. Hij is gebracht in zulk een nauwe betrekking tot God, dat hij van God onafscheidbaar is. Zijn leven is met Christus verborgen in God. Kol. 3:3 Deze uitdrukking van Paulus heeft dezelfde betekenis als die van Jezus in Joh. 17:21. De gelovigen vormen tezamen een eenheid, doordat elk afzonderlijk opgenomen is in Hem. Er is geen nauwere verbinding denkbaar en geen vastere grond voor een ware broederschap. De gelovigen zijn onafscheidelijk aan elkander verbonden, in het Goddelijk Wezen, om voor eeuwig de Goddelijke heerlijkheid te delen. Zulk een duizelingwekkende hoogte kan nimmer een mens, onder de oude scheppingsorde, bereiken, eenvoudig omdat die orde alleen beperkt is tot de aarde. Een veel hogere scheppingsorde was hier voor nodig. Een scheppingsorde, die geheel beheerst wordt door de onsterfelijkheid en onverderfelijkheid. Hier komen we weer terug tot 2Tim. 1:10, waar we Christus zien als de Schepper van dat nieuwe leven. In de gelovige is dus niet de oorspronkelijke mens van voor de zondeval, hersteld, doch hij is oneindig hoger opgevoerd dan Adam ooit stond, of ooit kon gestaan hebben, had hij niet gezondigd. Het verschil wordt gezien in de kwestie van onderscheid in de scheppingsorde. Het onsterfelijke en onverderfelijke leven van deze nieuwe schepping is het eeuwige leven, dat iedere uitverkorene ontvangt. Het eeuwige leven, hoewel reeds ontvangen, wordt niet ervaren zolang wij naar onze lichamen nog onder de oude scheppingsorde staan. Het eeuwige leven te ervaren is, op hetzelfde ogenblik alles te ervaren dat ooit geweest is of ooit zijn zal, en dat voortdurend tot in eeuwigheid.
  3. De Nieuwe Schepping zal voltooid zijn in de Opname der Gemeente. Rom. 8:23, 29; 1Joh. 3:2; 1Kor. 15:51-55 Nu reeds in beginsel hebben we het nieuwe leven ontvangen en ervaren in zekere mate de uitwerking ervan. “Het is echter nog niet geopenbaard, wat we zijn zullen.” De kiem van het nieuwe scheppingsleven is aanwezig, en daarmede de ontzaglijke mogelijkheden, die echter eerst ten volle gezien zullen worden in de dag der uiteindelijke verlossing, waarnaar de gelovige reeds nu reikhalzend uitziet. Rom. 8:23 Het beeld: de Laatste Adam en de nieuwe schepping, spreekt van een nieuw verbondshoofd van een nieuwe natie, die niet gevallen is en zelfs niet in staat is te vallen.Ik ben méér dan een zondaar die door genade gered is. Ik ben een heilige, een zoon, en heb in mij de kracht der verheerlijking. Deze kracht is in mij, doch zij wordt ten onder gehouden, zodat ik in contact kan blijven met mijn medemensen. Het spreekt echter ook van onze eenheid met Christus en onze eeuwige heerlijkheid, die geopenbaard zal worden bij Zijn wederkomst.

6e beeld Het Hoofd en het Lichaam. Rom.12:4-5; 1Kor.12:12-27; Ef.1:23; 2:16; 3:6; 4:4, 12, 16; Kol.1:18; 2:19; 3:15

Dit is het beeld, dat het meest gebruikt wordt om het wezen en karakter van de Gemeente voor te stellen. Ook hier zien we een merkwaardig verschil tussen Israël en de Gemeente. Israël was een natie, die tezamen gehouden werd door een systeem van wetten die haar leven en taak bepaalden. Zolang zij die wetten onderhield bleef zij staande en krachtig in haar nationale eenheid. Haar gehoorzaamheid aan deze uitwendige wetten faalde echter, en zij hield op te bestaan als een natie. De Gemeente daarentegen wordt niet tezamen gehouden door een invloed van buiten af, maar door de inwonende Christus zelf. Hierdoor is zij een levend organisme, dat nimmer zal ophouden te bestaan. Want God zelf woont in haar.

Het beeld toont ons het gemeenschappelijk leven in de Gemeente van Christus. Ook wederom hier zien we, dat er meer sprake is van een taak van de individuele gelovige, dan van de Gemeente als organisme of instituut. Het doel waarvoor de Gemeente door de Heilige Geest wordt samengesteld, vindt zijn verwerkelijking in de vervulling van de taak der gelovigen. Een der merkwaardigste dingen in het lichaam is, dat de leden voor elkander bestaan en in de nauwste samenwerking met elkander hun functies verrichten. Wat zou de maag kunnen doen zonder verteringsorganen. En wat zouden deze verrichten zonder de bloedsomloop. Zo zouden we kunnen doorgaan en aantonen dat de verschillende leden zodanig op elkander zijn ingesteld en zij tezamen in zulk een betrekking tot het hoofd staan, dat het gehele lichaam schade zou lijden indien één lid ontbrak.

Ongetwijfeld had Paulus dit voor ogen, toen hij schreef:

“uit welke het gehele lichaam, bekwamelijk samengevoegd en tezamen vastgemaakt zijnde, door alle voegselen der toebrenging, naar de werking van elk deel in zijn maat wasdom bekomt tot zijns zelfs opbouwing in de liefde.” Ef. 4:16

Elk “lid” is geplant in het lichaam op een speciale, en niet op een willekeurige wijze. 1Kor. 12:12-27 D.w.z. dat ieder “lid” door de wil van God bestemd is, een speciale functie te beoefenen in dienst van het Hoofd. 1Kor. 12:4-11 Deze functies worden genoemd “gaven”.

Elke “gave”, hoe onderscheiden ook van aard, is een “openbaring des Geestes”. 1Kor. 12:7 In ware christelijke dienst wordt niets overgelaten aan onze eigen wil. Wij dienen het Hoofd, wiens leden wij zijn, als wij ootmoedig en blijmoedig de plaats innemen, die ons toegewezen is. De “voet” moet niet trachten, het werk van de hand te doen. Juist in betrekking tot de plaats, die de gelovige in de Gemeente van Christus inneemt, is het van groot belang kennis te nemen van Rom. 12:1-8. In dit gedeelte spreekt de apostel van de “gaven” der leden van het lichaam van Christus. Niet allen hebben dezelfde werking, zegt hij in vers 4; maar verscheidene gaven zijn gegeven, vers 6. Van betekenis is het begin van dit hoofdstuk. Alvorens te spreken van “de werking der leden”, en hun gaven, smeekt hij hun, zichzelf tot “een Gode welbehaaglijke offerande te stellen”.

Voor het gebruik der gaven, dus eerst een gehele overgave. Slechts onder deze conditie kunnen de gaven tot hun volste recht komen. Wat zou een uiterst bekwame vakman kunnen doen, waren zijn handen niet onderworpen aan zijn verstand. Het hoofd bestuurt de handen; staan deze in de juiste verhouding tot het hoofd, dan zijn de producten in overeenstemming met de bekwaamheid van de arbeider. Overgave is dus een geheel onderworpen zijn aan het Hoofd des lichaams, zodat Hij door ons Zijn wijsheid en verstand kan openbaren. Het lichaam is ook voor openbaring. Door Zijn vlees-wording werd het Woord zichtbaar door Zijn menselijk lichaam van vlees en bloed. Joh. 1:14; 1 Joh. 1:1, 2
Op dezelfde wijze heeft de Gemeente, die Zijn lichaam is, tot taak om Hem zichtbaar te maken voor de mensen. 1Pet. 2:9; Gal. 2:20; 5:22; Fil. 1:21; Joh. 9:5, enz.

7e beeld De Gemeente als vrouw van Christus Ef. 5:22-32

In dit beeld wordt nu geïllustreerd de liefdesverhouding van Christus tot Zijn Gemeente. Dit beeld is afgeleid van het voorgaande: het hoofd en het lichaam. Ef. 5:23, 28, 29

De liefde van Christus voor de Gemeente is de basis voor de reinigende en heiligende werking die Hij aan de Gemeente verricht. Ef. 5:2, 25-27; Tit. 2:14

De Gemeente als bruid van Christus is in de Bijbel niet te vinden en is in strijd met de huwelijksrelatie van gemeenschap, zoals die hierboven werd beschreven.

Wel beschrijft de bijbel Israël als de toekomstige bruid van Jehovah.

6. De Gemeente en haar verhouding tot de Heilige Geest.

  1. De Heilige Geest vormt het lichaam van Christus. Ef. 1:22, 23; 1Kor. 12:12, 13
    De Gemeente is het scheppingswerk van de Heilige Geest.
  2. De Heilige Geest deelt aan de leden van de Gemeente speciale “gaven” uit, “tot opbouw van het lichaam van Christus”. 1Kor. 12:7-28; Ef. 4:11-13
  3. De Heilige Geest woont in de Gemeente en elk lid. Ef. 2: 22; 1Kor. 6:19; Rom. 8:9, 15; Gal. 4:6

7. De Gemeente en haar verhouding tot de engelen.

Geen enkel Schriftgedeelte spreekt van de verhouding van de Gemeente (corporatief) tot de engelen. Maar wij kunnen deze verhouding o.a. ontlenen aan Hebreeën 2:12, waar “ecclesia” de geïnspireerde vertaling is van het Hebreeuwse woord “gahal” in Psalm 22:23. Deze aanhaling uit Psalm 22 wijst er op dat het Oude Testament, hoewel het de Gemeente niet noemt, er toch ruimte voor laat. Want ongetwijfeld wordt de Gemeente, en niet Israël, bedoeld in Ps. 22:23. Dit gedeelte uit Psalm 22 wordt in Hebr. 2:12 aangehaald om de eenheid van Christus met de Gemeente te tonen.

De Gemeente is gebracht in de positie van de Zoon zelf, zoals die beschreven wordt in het 1ste en 2e hoofdstuk van de Hebreeënbrief. Daar wordt nu getoond, dat Christus als “God” en “Heere” Hebr 1:8, 10 “méér dan de engelen” was. In Zijn vleeswording werd Hij “een weinig minder gemaakt dan de engelenHebr 2:7 opdat Hij mensen zou zaligmaken. Na hen zalig gemaakt te hebben brengt Hij hen in Zijn eigen oorspronkelijke positie, want “en Hij die heiligt en zij die geheiligd worden zijn allen uit één”. Hebr 2:11 Daarop volgt Zijn triomf “in het midden van de Gemeente” Hebr 2:12 die dus verbonden is met Hem boven de engelen. Zie ook Ef. 1:20-23.

Hoe zeer de engelen te maken hebben met de Gemeente, moge nog blijken uit de volgende punten:

  1. Zij volgen met belangstelling de prediking van het Evangelie. Luk. 15:10
  2. Zij zien op de gelovigen neer als op een schouwspel. 1Kor. 4 : 9
  3. Zij bewonderen Gods Wijsheid in de Gemeente. Ef. 3:9, 10
  4. Zij zijn tegenwoordig in de bijeenkomst. 1Kor. 11:10; 1Tim. 5:21
  5. Zij zijn “gedienstige geesten” ten behoeve van hen, die de zaligheid beërven. Heb. 1:14
  6. Zij bieden hulp bij het sterven van de gelovigen. Luk. 16:22
  7. Zij zijn begerig in te zien in de rijkdommen, die ons aangediend zijn door het Evangelie. 1Pet. 1:12
  8. Zij zijn actief betrokken bij de grote gebeurtenis van de opname der Gemeente. Hebr. 12:22; 1Thes. 4:16
  9. Zij worden door ons geoordeeld. 1Kor. 6:3

8. De Gemeente en haar verhouding tot de wereld.

De verhouding van de Gemeente tot de wereld komt het beste tot uiting in het z.g.n. Hogepriesterlijk gebed van de Heere Jezus in Johannes 17.

De Zijnen zijn:

  1. In hun omgeving – levend in de wereld. Joh. 17:11, 15a
  2. In hun positie – getrokken uit de wereld. Joh. 17: 6
  3. In hun gezindheid – gescheiden van de wereld. Joh. 17:16, 14, 9
  4. In hun getuigenisdienst – gezonden in de wereld. Joh. 17:18, 21, 23
  5. In hun behandeling – gehaat door de wereld. Joh. 17:14
  6. In hun overwinningskracht – bewaard voor de wereld. Joh. 17:15, 11

9. De verhoudingen van de leden onder elkaar.

  1. Eenheid. Gal. 6:15; 2Kor. 5:17; 1Kor. 12:12; Ef. 4:4-6
  2. Verscheidenheid. 1Kor. 12:14-20; Rom. 12:4-8
  3. Wederzijdse afhankelijkheid. 1Kor. 12:21
  4. Wederzijds medegevoel. 1Kor. 12:26
  5. Gemeenschappelijke dienst. Kol. 2:19; Ef. 4:16
  6. Gemeenschappelijke wasdom. Ef. 4:16; 3:18-19

10. De taak van de Gemeente.

De vraag komt onwillekeurig: heeft de Gemeente dan geen taak te vervullen in deze wereld? Wederom moeten we zeggen, dat we nergens in de Bijbel enige vermelding vinden van een taak, die aan de Gemeente als lichaam is toevertrouwd. Het is waar, dat God verschillende dingen door middel van de Gemeente, doet. Dit neemt echter niet weg dat we kunnen spreken van een “God opgelegde taak” der Gemeente. Er worden twee dingen in de Bijbel genoemd, die God door de Gemeente bereikt:

  1. God openbaart Zijn wijsheid door de Gemeente. Zij is reeds op dit ogenblik een open schouwspel voor de “overheden en machten” in de hemel, waardoor Gods wijsheid gezien en bewonderd wordt. Gods wijsheid komt tot de volste openbaring in het kruis van Christus. Ef. 3 . 10, 11; 1 Kor. 1 . 23, 24.
  2. God openbaart door de Gemeente de “uitnemende rijkdom Zijner genade”. Dit is trouwens
    het grote einddoel van het werk Gods. Ef. 2:7; 3:21.

De dag zal komen, waarop duidelijk de diepte gezien zal worden, waarin de mens onder de zonde ligt, maar ook de duizelingwekkende hoogte, waarheen de gelovige gevoerd wordt door Gods genade. Van een hopeloos verloren mens, bevuild door zonde, vervuld met ongerechtigheid, gemaakt tot een zoon en erfgenaam van de driemaal heilige God, en volkomen veranderd in het evenbeeld van Gods Zoon zelf. Er is niets, waardoor God zo hoog verheerlijkt wordt, dan door zulk een daad van genade. Tot dit doel wordt de Gemeente samengesteld. We zien echter, dat hierin de Gemeente passief blijft. Hoewel we dus niet kunnen spreken van de taak der Gemeente, is er nochtans aan de individuele gelovigen wel terdege een groot werk toevertrouwd, dat samengevat zou kunnen worden in de woorden van Paulus in Fil. 2:15, 16.

“Opdat gij moogt onberispelijk en oprecht zijn, kinderen Gods zijnde, onstraffelijk in het midden van een krom en verdraaid geslacht, onder welke gij schijnt als lichten in de wereld;Voorhoudende het woord des levens, mij tot een roem tegen den dag van Christus, dat ik niet tevergeefs heb gelopen, noch tevergeefs gearbeid.” Fil. 2:15, 16

De taak der gelovigen is niet de bekering der wereld, noch een christelijk-maken van de sociale of maatschappelijke sferen van het leven. In dit Schriftgedeelte vinden we de gehele taak der gelovigen, in betrekking tot de wereld, drievoudig weergegeven.

  1. Het levensgedrag moet zijn onberispelijk, oprecht en onstraffelijk.
  2. Zij moeten schijnen als lichten.
  3. Zij moeten “voorhouden het woord des levens”.

Door: Jb. Klein Haneveld (1918-1988)

https://www.bijbelspanorama.nl/

https://www.bijbelstudie.nl/