HET EVANGELIE EN DE MODERNE MENS

“Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen, die in Christus Jezus zijn.” Rom. 8:1 info

Hier hebben we één van de machtigste woorden van de Goddelijke openbaring voor ons. Het is één van die woorden, die voor zichzelf spreken en geen verklaring nodig hebben. Zelfs een kind kan ze begrijpen. Door alle tijden heen heeft deze uitspraak van Paulus de belangstelling gewekt.

Katholieke en protestantse theologie

De Rooms-katholieke theoloog kan deze logische gevolgtrekking van de apostel niet ontkennen. Opdat echter God niet alleen de eer voor de verlossing van de mens zou ontvangen en er ook nog een weinig verdienste voor hemzelf zou overblijven, voegt hij aan de openbaring Gods toe, wat de geschiedenis en de filosofie van Rome in de onuitputtelijke bronnen van hun overlevering bezitten en daardoor maakt hij het historische christendom feitelijk krachteloos.

Ook de moderne theoloog, die zich “protestant” noemt, kan zich aan de heerlijke vaststelling van de apostel niet onttrekken. Maar hij moet ook iets doen om zijn eer op te houden en de nimbus van zijn half-“wetenschap” te handhaven en zijn theologie – die doorweven is van loocheningen van vaststaande Goddelijke feiten – overeind te houden. In dit opzicht is zijn handelwijze erger dan die van Rome. Want Rome laat over het algemeen de grote feiten van de christelijke leer nog onaangetast; maar door haar overleveringen maakt zij die krachteloos en verhindert zij haar volgelingen het lezen van het Boek, dat God aan alle mensen gegeven heeft.

De “nieuwe” protestantse theologie daarentegen tast de fundamentele waarheden van het christelijke geloof aan en drijft deze grote geestelijke lastering zo ver door, dat zij zelfs de verzoening door het Bloed van de Goddelijke Plaatsvervanger, de lichamelijke opstanding van de Zoon van God en het onfeilbaar gezag van God en Zijn woord loochent. Zij slaat iedere zondag de Bijbel open en geeft daarbij haar gelovigen slechts dat, wat zij zelf bezit: Een verkorte Bijbel die geen Bijbel meer is, die van haar bovennatuurlijk karakter en kracht is beroofd. De verloochening ook van het grote grondbeginsel van de Reformatie, wiens naam zij geheel ten onrechte nog steeds draagt.

In beide gevallen evenwel openbaart deze toestand de dwaasheid van de mens. En dat is juist een bewijs voor de echtheid en de onfeilbaarheid van de Heilige Schriften, die Rome zijn gelovigen onthoudt en die door de “protestantse theologie” in stukken wordt gescheurd. Want “Gij hebt die dingen voor wijzen en verstandigen verborgen, doch aan kinderkens geopenbaard.” Mat. 11:25

Goddelijke Rechtswetenschap

“Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen, die in Christus Jezus zijn.” Dit woord zouden we een samenvatting of een eindconclusie kunnen noemen van een verdedigingsrede, die de advocaat voor de rechter gehouden heeft en nu zijn laatste woord spreekt. En ziedaar, wonder boven wonder, de aangeklaagde wordt begenadigd, de schuldige voor rechtvaardig verklaard en de slaaf tot zoon, ja tot erfgenaam en bezitter van onmetelijke voorrechten verheven, die Paulus ons beschrijft. Hij wordt zelfs tot “een nieuwe schepping in Christus Jezus.”

“Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen.” 2Kor. 5:17

In een wonderlijke taal, in een even duidelijk als logisch betoog van onfeilbare rechtsgeleerdheid stelt Paulus ons de mens voor. Hetzij Jood, hetzij Griek, godsdienstig of ongodsdienstig, hij veroordeelt hem in alle opzichten en brengt al zijn lezers en toehoorders tot de volgende, onvermijdelijke slotsom: Omdat wij allen “zonder God en zonder hoop in de wereld” zijn en onze mond tot zwijgen gebracht is, moeten wij ons tegenover God voor schuldig verklaren!

“Wij weten nu. dat de wet, bij al wat zij zegt, tot hen spreekt, die onder de wet zijn, opdat alle monden gestopt en de gehele wereld strafwaardig worde voor God.” Rom. 3:19

Nadat Paulus dit feit uitdrukkelijk heeft vastgesteld, ontwikkelt hij voor ons de enig-bestaande, ware theologie (wij gebruiken hier dit woord in zijn eigenlijke betekenis). Hij openbaart ons de Goddelijke Zaligmaker en de “zaligheid der genade”, die twee zijden heeft. 1. De juridische zijde – gerechtigheid; 2. De evangelische zijde – genade voor de zondaar, die in deze Zaligmaker gelooft. “Zo is er dan geen veroordeling voor hen, die in Christus Jezus zijn.”

Met deze slotsom is een doel bereikt en zij vormt tegelijkertijd het uitgangspunt van een nieuw, daaruit voortvloeiend leven. Wij willen daarbij wijzen op drie belangrijke punten:



1. De mens onder de wet

De Goddelijke wet van onbeperkte gerechtigheid stelt drie feiten vast:

  1. “Wij weten, dat de wet bij al wat zij zegt, tot hen spreekt, die onder de wet zijn.” Rom. 3:19
  2. “De wet voert heerschappij over de mens zolang hij leeft.” Rom. 7:1
  3. “De wet is er bij gekomen, opdat de overtreding toenam” Rom. 5:10
    “……. toen het gebod kwam, begon de zonde te leven.” Rom. 7:9

Wat betekenen deze woorden? De wet openbaart de mens zijn zonde, arresteert hem en veroordeelt hem. Hij kan niet ontvluchten; hij heeft geen hoop, geen verontschuldiging meer. Wat de wet zegt, zegt zij tot hen, die onder de wet zijn; zij veroordeelt allen, de heidenen en de Joden, de moderne en godsdienstige mensen, de goddelozen en de vromen, die zich in hun ingebeelde, onwaarachtige vroomheid nog het recht aanmatigen, anderen te oordelen.

Het is te begrijpen, dat de moderne mens van vandaag niets moet hebben van de godsdienstige wereld, want hij doorziet haar onwaarachtigheid; haar onechte, lege, ijdele vormen en uiterlijke omhulsel. Maar hoewel zijn gevoel voor gerechtigheid dat van de farizeeër overtreft, gelijk Jezus Christus zegt, blijft hij echter in een gevaarlijke positie verkeren door de schuld van een leven, dat vijandig staat tegenover God en Zijn Evangelie.

De mens wordt dus voor schuldig verklaard, omdat hij de wet overtreden heeft. Wij allen hebben dat gedaan, ja, ook “gij, die u Jood laat noemen” en voorgeeft “godsdienstig” te zijn, u hebt de wet overtreden, zwaarder zelfs dan de mens van de wereld. Want u laat zich erop voorstaan, iets te hebben en te zijn; maar innerlijk verkeert u in een toestand van zedelijk verderf en van vijandschap tegen God.

De godsdienstige mens is abnormaal

De wet openbaart het. In de grond van de zaak is de godsdienstige mens abnormaal; want hij doet zijn best, om voor de mensen iets te schijnen, wat hij voor God niet is. De wereldse mens daarentegen is normaal; want hij beweert niet iets anders te zijn dan dat, wat hij in werkelijkheid is.

Voor de godsdienstige mens geldt het woord van Jezus Christus:

“Het is gemakkelijker, dat een kameel gaat door het oog van een naald, dan dat een rijke het koninkrijk Gods binnengaat.” Mark. 10:25

Maar de wereldse mens, die zijn toestand voor God erkent en zich tot Hem om vergeving wendt, neemt Hij zonder verdere voorwaarden aan; Hij verwacht alleen geloof.

“Er is geen onderscheid….. al wie de naam des Heeren aanroept, zal behouden worden.” Rom. 10:12, 13

Het is onmogelijk, om door de werken der wet gerechtvaardigd te worden. Onze werken kunnen het vonnis van de wet niet ongedaan maken; zij zijn voor God niet meer dan een “wegwerpelijk kleed.” Jes. 64:5

De toestand van de schuldige is zo wanhopig, zijn schuld zo groot, dat hij ook niet het minst kan doen om zijn talloze overtredingen ongedaan te maken of te verzoenen. In hemzelf en in zijn werken is niets te vinden, waardoor hij de gunst van God zou kunnen verdienen. Het gaat hier niet om gevoelens of meningen; de mens staat voor een juridisch feit, een gerechtelijke verklaring waarvoor hij buigen moet: Hij is schuldig en daarbij blijft het.

“Wat de wet zegt, zegt zij tot hen, die onder de wet zijn:

“Wij weten nu, dat al wat de wet zegt, zij dat spreekt tot degenen, die onder de wet zijn; opdat alle mond gestopt worde en de gehele wereld voor God verdoemelijk zij”. Rom. 3:19

Eerst daarna wordt de rechtvaardiging uit het geloof en “de zaligheid uit genade” aangekondigd. God zelf biedt de zaligheid aan op grond van het eenmalige en volkomen genoegzame werk van Zijn Zoon Jezus Christus.

De mens is een slaaf

Maar de mens is niet alleen schuldig; hij is ook gebonden; hij is een slaaf van de zonde. Zijn meester is de in hem wonende zonde-natuur en het loon daarvan is de dood. Rom. 6:23

Hij is verkocht onder de zonde” Rom. 7:14
en kan zichzelf niet bevrijden.”

“Want wat ik uitwerk, weet ik niet; want ik doe niet wat ik wens, maar waar ik een afkeer van heb, dat doe ik.” Rom. 7:15

Zo spreekt een slaaf en in deze toestand bevinden wij ons allen. Ook de godsdienstige mens, die onder de wet leeft, is een slaaf evenals de anderen.

Misschien kan hij de door hem gekoesterde en gepleegde zonden voor zijn omgeving verbergen. Misschien lukt het hem, om zijn werkelijke toestand onder een kleed van uiterlijke vroomheid te bedekken. Maar zijn godsdienstig systeem en zijn eigen – gerechtigheid maken hem juist tot een slaaf. Hij levert daarvan zelf het bewijs door zich als uitgesproken vijand te verzetten tegen de werkzaamheid van de Geest des levens en de waarheid van Christus. Hij wederstaat de waarheid in naam van zijn overleveringen en verzet zich tegen het Goddelijk leven, omdat hij met een geest des doods bevangen is. Daarom veroordeelt God hem met de woorden:

“Gij hebt de naam, dat gij leeft; maar gij zijt dood.” Op. 3:1

Zoals de slaaf zijn heer gehoorzamen moet, zo wordt de godsdienstige mens gedwongen om te zijn, wat hij is. En uiteindelijk is zijn toestand veel erger dan die van een man of vrouw met een slechte reputatie. Want hij houdt niet alleen in zijn leven heimelijk aan dingen vast, die God veroordeelt, maar hij misbruikt ook de Goddelijke dingen en de Naam van God, om zijn geweten gerust te stellen en zijn medemensen te misleiden. De godsdienstige mens is abnormaal, werkelijk abnormaal. Hij is niet oprecht, noch voor zichzelf noch voor God; hoe kan hij het dan voor zijn medemensen zijn? Dit soort mensen vormen een bron van ergernis voor de wereld; zij stoten de moderne mens af.

De moderne mens is normaal

De godsdienst, beter gezegd déze” godsdienst, is een van de grootste rampen in onze dagen. Evenals trouwens in de tijd van de Heer Jezus Christus. Geen eerlijk en oprecht mens zal dat ontkennen. Waarom zou hij het ook ontkennen? De zondaar, de moderne mens, is normaal; want hij geeft zich zoals hij is. Hij weet wie hij is en wil zich ook niet anders voordoen.

In deze toestand is hij gereed voor het heil; en hoeveel te meer is God bereid hem te redden op de ene voorwaarde, dat hij gelooft. Want de Schrift zegt:

“Er is geen onderscheid tussen Jood en Griek; immers één en dezelfde is Heer over allen; rijk voor allen, die Hem aanroepen; want, al wie de Naam des Heren aanroept, zal behouden worden.” Rom. 10:11-13

Maar meer nog. Volgens bovenstaand “requisitoir” werd de mens voor schuldig verklaard en veroordeeld; nu voegt de apostel er nog aan toe, dat hij bovendien moreel ziek is, innerlijk verdorven, een hulpeloos wrak.

“Ik, ellendig mens ! Wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods?” Rom. 7:24

Hij voelt zich als een ter dood veroordeelde, die een lijk op zijn rug gebonden heeft: “Wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods?” Ja, om een lichaam des doods gaat het, om volkomen verderf. Dat is de toestand van een mens, die onder de wet leeft. In één woord: Zijn mond is gestopt; hij moet dat erkennen. En als hij zover is, dan is hij ook geschikt voor de zaligheid. Zijn hart is toebereid, om het woord des geloofs in zich op te nemen.

Moderne mens, wie of wat u ook bent, die deze feiten en onthullingen van het Goddelijke Gerechtshof onder ogen ziet,

“Zeg niet in uw hart: Wie zal ten hemel opklimmen? namelijk om Christus te doen afdalen; of: Wie zal in de afgrond nederdalen? namelijk om Christus uit de doden te doen opkomen….. Nabij u is het woord, in uw mond en in uw hart, namelijk het woord des geloofs, dat wij prediken: Want indien gij met uw mond belijdt, dat Jezus Heer is en met uw hart gelooft, dat God Hem uit de doden opgewekt heeft, zo zult gij behouden worden; want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis.” Rom. 10:6-10

2. De mens onder de genade

De zaligheid is volkomen uit genade, maar – dat willen wij bijzonder onderstrepen – op grond van gerechtigheid. Genade zou geen genade zijn, als zij niet de vrucht van het Goddelijk recht was. Omdat zij echter uit de gerechtigheid Gods voortspruit, is zij Goddelijk en krachtig; precies dat, wat de mens die zijn zonde erkent en tot God de toevlucht neemt, nodig heeft,.

In Romeinen 3:19-21 lezen wij:

“Wij weten, dat de wet, bij al wat hij zegt, tot hèn spreekt, die onder de wet zijn, opdat alle mond gestopt en de gehele wereld strafwaardig worde voor God, daarom, dat uit de werken der wet geen vlees voor Hem gerechtvaardigd zal worden; want de wet doet zonde kennen. Thans is echter buiten de wet om gerechtigheid Gods openbaar geworden, waarvan de wet en de profeten getuigen.” Rom 3:19-21

De Goddelijke genade kan slechts als gevolg van die handelingen van het Goddelijk recht werkzaam zijn.

A – De gerechtigheid wordt buiten de Wet om geopenbaard.

Hier hebben wij het grote, fundamentele dogma van het christendom, de Goddelijke betekenis van het Kruis van Jezus Christus. Het is waar, dat Gods liefde daar aan de dag treedt; maar in de allereerste plaats, wordt daar Gods gerechtigheid geopenbaard.

“Genade en waarheid ontmoeten elkaar, gerechtigheid en vrede kussen elkaar.” Ps. 85:11

Het kruis een “ergernis” en een “dwaasheid

Het historische christendom, het Goddelijk heil uit genade, is de openbaring van het werk der gerechtigheid. Het huidige christendom met zijn voortdurend wisselende filosofische leringen is in feite een ontkenning van het Goddelijk heil uit genade. Het kent niet de genade Gods, die de zondaar rechtvaardig spreekt. Het loochent de Goddelijke gerechtigheid, die de zonden van de mens door het bloed des Zoons van God verzoent.

Dat is “de verborgenheid der godzaligheid” die het verstand van de mens ver te boven gaat. Dit is voor de godsdienstige mens een ergernis en voor de verstandelijke mens een dwaasheid. Want evenals vroeger is ook vandaag “het woord des kruises” een “ergernis” voor de godsdienstige en een “dwaasheid” voor de intellectuele mens. De eerste verliest zich in zijn eigen-gerechtigheid, de laatste in zijn eigen-wijsheid.

Maar:

“het woord des kruises is wel voor hen, die verloren gaan, een dwaasheid; maar voor ons, die behouden worden, is het kracht Gods.” 1Kor. 1:18

Waarom deze “ergernis”? Waarom deze “dwaasheid”?

Omdat het kruis de zonden van de godsdienstige mens aan de kaak stelt en het verderf, dat onder zijn eigen-gerechtigheid verborgen ligt, onthult. Omdat het aan zijn werken alle waarde ontneemt en zijn hoogmoed breekt. Want de mens wordt daar geconfronteerd met het algenoegzame werk van Jezus Christus, die als Plaatsvervanger en Vertegenwoordiger van de mensheid de zonden van de schuldige droeg, de straf daarvoor onderging en ze door Zijn kostbaar Bloed verzoende. Er staat geschreven:

“Zonder bloedstorting geschiedt er geen vergeving.” Heb. 9:22

Hier hebben wij de grond van de veroordeling, namelijk, dat dít licht in de wereld gekomen is, maar dat desondanks de theoloog aan de nevel van zijn speculaties en aan de duisternis van zijn eigen-wijsheid de voorkeur geeft boven dít licht van het Woord van God.

De rooms-katholiek maakt het kruis krachteloos, omdat hij de kerkelijke overleveringen aan het werk van Christus toevoegt.

De protestant richt de “tafel des Heren” op en waagt het “brood te breken” en” de beker te drinken.” Maar hij loochent en ontheiligt het bloed en zijn verzoenende kracht, waarvan deze zelfde beker het zinnebeeld is.

De dwaasheid der mensen kent geen grenzen. Maar het geduld van God wél. En als Hij het oordeel nog uitstelt, dan doet Hij dat alleen, opdat de mensen zich alsnog zouden bekeren eer het voor eeuwig te laat is. 2Pet. 3:29 Het Goddelijk oordeel drukt dus zwaar op de godsdienstige wereld en bovenal op hun leiders, die zowel voor God als voor mensen schuldig zijn.

“Hoeveel zwaarder straf, meent gij, zal hij verdienen, die de Zoon van God met voeten heeft getreden, het bloed des verbonds, waardoor hij geheiligd was, onrein geacht en de Geest der genade gesmaad heeft.” Heb. 10:29, 30

Het wordt voor de mens de hoogste tijd, om deze handel met zijn ziel niet langer te dulden. Hij heeft immers de Bijbel en kan voor zich zelf lezen. Want de Bijbel is noch “katholiek”, noch “protestants”, noch “communistisch”, noch “burgerlijk”, en geen handelsartikel, maar Goddelijk. En ieder schepsel heeft er recht op zonder ras- of standsverschil.

Ook voor de ware gelovigen in alle christelijke kerken is de tijd aangebroken, om de met onze gezegende Heiland, onze Heer en God, gedreven handel niet langer te tolereren. Zwijgen betekent Hem verloochenen; protesteren en handelen betekent het bewijzen van onze liefde zowel voor Jezus Christus als voor de mensen, in de hoop, dat zij de

“liefde der waarheid zullen aannemen, om behouden te worden.” 2Thes. 2:10, 12

Het kruis, de openbaring van Gods Gerechtigheid

Ja, het kruis van Golgotha, de dood van Jezus Christus, is iets geheel anders dan hetgeen een “valse godsdienst” predikt. Het is de openbaring van de gerechtigheid Gods. Daar ontlaadt zich Zijn toorn over Hem, die door de Heilige Geest verwekt en daarom zonder zonde was; Die voor ons gekruisigd en als een zondaar behandeld werd, opdat wij door Hem voor God gerechtvaardigd zouden worden. O mens, wie en wat u ook bent, zie op naar het kruis. “Wendt u tot Mij, alle einden der aarde en laat u verlossen.” Ja, als u de toevlucht tot Hem neemt, dan zult u behouden worden.

Bij het kruis ziet u de zonde, uw zonde, en het gericht over haar; daar ziet u de gerechtigheid Gods geopenbaard en bevredigd in het éne offer en het volkomen werk van Hem, “die ons liefgehad heeft en Zich voor ons heeft overgegeven.” Gal. 2:20

Hebben wij meer nodig? “

Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen, die in Christus Jezus zijn. Rom. 8:1 (NBG)

B – De gerechtigheid Gods wordt toegerekend.

Wat kunnen een crucifix of een dode, gekruisigde, Heiland de mens anders brengen dan de dood? Maar:

“God is niet alleen een God van doden, maar van levenden.” Mat. 22:32

Aan het kruis werd de gerechtigheid Gods door de dood van de Heere Jezus geopenbaard. En op grond van Zijn lichamelijke opstanding uit de doden wordt thans deze gerechtigheid Gods aan de begenadigde zondaar toegerekend; een tweede Goddelijke rechtsdaad.

Op Golgotha werden onze zonden gelegd op de Goddelijke Plaatsvervanger, die ze droeg en verzoende.

En nu rekent Jezus Christus, nadat Hij de zonden heeft weggenomen op grond van Zijn opstanding uit de doden Zijn eigen gerechtigheid toe aan de zondaar, die in Hem gelooft. God geeft ons daarom de eeuwige zekerheid, dat Hij het offer van Zijn Zoon heeft aanvaard en dat Hij ons als Zijn kinderen heeft aangenomen. “Het beste feestkleed” uit de gelijkenis van de verloren zoon ligt hier voor ons gereed. In volkomen gerechtigheid en genade heeft God dat kleed bereid, om de zwaarste en schuldigste zondaar daarmee te bedekken. In zulk een daad wordt God verheerlijkt.

Evenals de vergeving der zonden door het kruis van Christus verzekerd is en op de autoriteit van de Heilige Schrift rust, zo heeft ook de positie van het Kind van God als “gerechtvaardigd uit het geloof” haar enige rechtsgrond in het Woord van God. God zegt het en dat moet ons voldoende zijn!

Inplaats van te bouwen op het drijfzand van menselijke gevoelens en inspanningen waardoor tegenstelling en desillusie onvermijdelijk zijn, rust het geloof van het hart, hoe zwak het ook moge zijn, uitsluitend op wat Christus gedaan en wat God gezegd heeft. Dat is Gods wijsheid en kracht voor degene, die gelooft.

“In Hem zijt ook gij, nadat gij het woord der waarheid, het evangelie uwer behoudenis, gehoord hebt; in Hem zijt gij, toen gij gelovig werd, ook verzegeld met de Heilige Geest der belofte.” Efeze. 1:3

De gelovige ontvangt dus de Geest des levens door het geloof in dat, wat God gezegd heeft. En het is deze Geest, die in zijn menselijk leven de “vruchten der gerechtigheid” voortbrengt.

3 – De mens als gevolg van de werkzaamheid der Genade

Godsdienstige systemen zoeken aanhangers. Eenmaal gewonnen, komen deze aanhangers geen stap verder, maar blijven geestelijke slaven of geestelijke gevangenen van een theologische “wetenschap”, die zich het recht aanmatigt om Gods Woord te kritiseren en naar eigen inzichten uit te leggen. Men kan slechts dat verwekken wat men zelf is.

Vele tienduizenden christenen leven vandaag onder het juk van een godsdienstig stelsel, dat zij moeilijk kunnen afwerpen. God en Zijn Evangelie zijn echter geheel anders. Die tot God komt, wordt door Hem rechtvaardig gesproken en vervolgens verder geleid. In vrijheid!

Een Nieuwe Levenswet

De “wet des geestes des levens” is een wet van toename, wasdom en groei. Zij heeft een heerlijk doel op het oog, niet alleen ín, maar ook dóór de gelovige. Want God wil hem nu als getuige van de Goddelijke dingen, die hij gelooft en ervaren heeft, in deze wereld zenden.

“Maar gij zult kracht ontvangen, wanneer de Heilige Geest over u komt, en gij zult Mijn getuigen zijn.” Hand. 1:8

In het 8ste hoofdstuk van de brief aan de Romeinen, wordt ons een toestand beschreven, waarin de mens “onder de genade” precies het tegendeel is van wat hij “onder de wet” was. De voormalige schuldenaar en misdadiger wordt door het werk van Christus omgezet, zoals de volgende verzen het uitdrukken:

“Die Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn. Zijn wij nu kinderen, dan zijn wij ook erfgenamen.” Rom. 8:16, 17

Niet alleen “kinderen” dus, maar ook “erfgenamen” van alle rijkdommen van Christus; dat wil zeggen alles wat Christus is en bezit.

“Want gij hebt niet ontvangen, een geest van slavernij om opnieuw te vrezen; maar gij hebt ontvangen de Geest van het Zoonschap, door welke wij roepen: Abba, Vader.” Rom. 8:15

Geen slavernij meer.

Geen veroordeling meer; ja, maar meer dan dat, namelijk ook geen slavernij meer. Jezus Christus heeft de zonde niet alleen geoordeeld, maar ook haar macht gebroken. Van nu af aan zal de zonde niet meer over u kunnen heersen, omdat u niet onder de wet, maar onder de genade bent.

“De zonde zal over u geen heerschappij voeren; want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade.” Rom. 6:14

Geen slavernij meer! Christus is opgestaan en Zijn Geest werd ons gegeven, opdat wij alles, wat Hij aan geestelijke kracht bezit, kunnen smaken en ervaren. Hij vervult in de gelovige de éne belofte na de andere; want de mens is geen slaaf meer, maar een erfgenaam. Hij wordt niet overheerst, maar hij is geroepen om te heersen.

“Want indien door overtreding van de éne de dood als koning is gaan heersen door die éne, veel meer zullen zij, die de overvloed van genade en van de gave der gerechtigheid ontvangen, leven en als koningen heersen door de éne, Jezus Christus.” Rom. 5:17

De gelovige, die zich eens een “ellendig mens” gevoelde en “een lichaam des doods” droeg, mag zich nu verheugen in een goede gezondheid. Want de wet des Geestes bevrijdde hem van de wet der zonde en des doods.

“Indien de Geest van Hem, die Jezus uit de doden heeft opgewekt, in u woont, dan zal Hij, die Christus Jezus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door Zijn Geest, die in u woont.” Rom. 8:11

Heiligmaking is geestelijke gezondheid in het menselijk leven van de gelovige. Een gezond mens behoeft niet voortdurend te zeggen, dat het hem goed gaat. Hij behoeft het niet eens te zeggen, want het is hem aan te zien. Zo is het ook met de heiligmaking. Het is een normale en natuurlijke aangelegenheid, zo zij aanwezig is. Geveinsde heiligheid daarentegen is onaangenaam en werkt afstotend; want zij is het tegendeel van hetgeen zij beweert te zijn. Er zijn werkelijk veel mensen in onze dagen, die zo weinig heiligheid bezitten, dat zij er voortdurend over spreken moeten. En zulke mensen beelden zich steeds in de vermeende splinter in het oog van een ander te zien, terwijl zij een balk in hun eigen oog hebben. Mat. 7:2-4

De Geest des levens wordt geschonken aan degene, die gelooft. Daarom is er voor hem noch veroordeling noch slavernij meer. Want de zonde werd veroordeeld en overwonnen; de zondaar rechtvaardig gesproken en tot overwinnaar gemaakt.

“Wat zullen wij dan van deze dingen zeggen? Als God voor ons is, wie zal tegen ons zijn? Hoe zal Hij, die zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard maar voor ons allen overgegeven heeft, ons, met Hem ook niet alle dingen schenken? God is het, die rechtvaardigt; wie zal veroordelen? Christus Jezus is de Gestorvene, wat meer is, de Opgewekte, die ter rechterhand God is, die ook voor ons pleit. Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking of benauwdheid, of vervolging, of honger, of naaktheid, of gevaar, of het zwaard..…? Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, die ons heeft liefgehad.” Rom. 8:31-37

Ook geen scheiding meer.

Geen veroordeling, geen slavernij, maar ook geen scheiding meer. De wolken van onze ontrouw kunnen voor ons wel de zon van Zijn Aangezicht verbergen; maar niets, absoluut niets kan ons scheiden van Hem, met wie God ons eeuwig verbonden heeft. In verbinding gebracht met Zijn Goddelijk leven en met de bron van al Zijn onnaspeurlijke rijkdommen en ondoorgrondelijke schatten, kan de mens onder de genade niet anders dan Zijn lichaam stellen tot een levend en Gode-welbehagelijk offer.

“Ik vermaan u broeders, met beroep op de barmhartigheden Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig, Gode welgevallig offer: Dat is uw redelijke eredienst.” Rom. 12:1

Uit liefde en dankbaarheid, in de Geest van offervaardigheid en zelfverloochening, dient de geredde zijn Redder. Zijn grootste verlangen is nu om als een vurige getrouwe getuige de blijde boodschap te verkondigen: “Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen, die in Christus Jezus zijn.”

Welk een onfeilbare conclusie ligt er in de woorden: “Zo is er dan…..“;
welk een tegenwoordige zekerheid in: “Nu…..“; welk een Goddelijk bewijs in: “In Christus Jezus.”

De godsdienstige mens.

“In Christus Jezus”, daarin ligt alles! Zie nu eens naar de godsdienstige mens: Hij leeft in zichzelf, in zijn kring, zijn eigen sfeer en verbreidt die om zich heen. Hij is zijn eigen middelpunt, zijn één en alles. Hij ziet alleen zichzelf, zijn godsdienst en zijn kring. Groter is zijn gezichtsveld niet. Door deze bril beziet hij mensen en dingen – en oordeelt hen natuurlijk. Hij houdt alleen rekening met zichzelf, doet alles voor zichzelf en roept, zoals Jezus Christus zegt, heel ijverig “Heere, Heere!” Mat. 17:21-23

Hij gebruikt God, en meer nog Zijn Naam en wat Hem toebehoort, om zijn innerlijk leven te verbergen en niettemin aller aandacht op zichzelf te vestigen.

Hij is abnormaal en daarom is het zo moeilijk, ja bijna onmogelijk, om de godsdienstige mens te redden. O, als toch de wereldse mens, die zich aan de godsdienstige mens ergert, toch eens begrijpen wilde, dat ook Jezus Christus over deze dingen zo spreekt en de mens veroordeelt, die voor God iets meent te zijn, maar wiens godsdienst zich van het werkelijk, christelijk leven hemelsbreed onderscheidt en haar zelfs wederspreekt.

De werkelijke gelovigen moet daarom meer dan ooit trachten duidelijk te maken: Dat prediken wij niet, niet deze godsdienst, niet de Kerk of één of ander systeem of dogma, maar Jezus Christus, de Gekruisigde en Opgestane, het enige Middelpunt voor de gelovige. En dat in overeenstemming met de Heilige Schrift, die iedereen ter beschikking staat.

De moderne mens.

Wat de moderne mens betreft, de mens van de wereld, wie hij ook zijn moge, alles verandert voor hem, vanaf het ogenblik, dat hij zich van zijn zonde overtuigen laat en erkent, dat zijn mond voor het oordeel van de rechtvaardige God verstommen moet. Als hij de zaligheid uit genade aanneemt, dan is hij in Christus Jezus. Ook hier gaat het noch om een gevoel noch om een mening, maar om een verzekering van het Woord Gods, om een nieuwe toestand, waarin God de gelovige invoert. Jezus Christus regeert in de heerlijkheid als centrum en krachtsbron, als grond, doel en levenselement van degene, die gelooft.

Van nu aan richt zich alles naar Hem en alles gaat van Hem uit. De gelovige leeft zijn leven hier op aarde voor zijn Heer, die boven is. Hij verzamelt zich geen schatten meer op aarde; want zijn schat is in heerlijkheid.

Hij kan niet anders dan de onnaspeurlijke rijkdommen van Christus verkondigen. Maar hij spreekt daarover niet met pathos, maar als mens tot mens, in de gewone menselijke spreekwijze. Zoals zijn Meester zal hij in zijn uiterlijke verschijning er als een eenvoudige mens uitzien. Fil. 2:7 Niet met onnatuurlijke, officiële, plechtige of priesterlijke vrome gebaren. De echte gelovige is natuurlijk en waar in zijn menselijkheid, overtuigd en consequent in zijn geestelijk leven.

Zulke getuigen worden geloofd. En als de mensen hen zien, dan merken zij direct het verschil tussen echte en onechte dienaren van God.

Door: Jb. Klein Haneveld (1918-1988)

https://www.bijbelspanorama.nl/

https://www.bijbelstudie.nl/