HOE LEEST GIJ?

Een brief draagt een adres. De inhoud er van is bestemd voor de geadresseerde. Eventuele aanwijzingen of gedragslijnen, die er in voorkomen, zijn voor hem en voor niemand anders bestemd. Het Woord van God nu, richt zich, wat betreft het verwerven en het beleven der zaligheid, tot twee verschillende soorten mensen, namelijk tot zondaars (die haar kunnen verwerven) en tot Christenen (die haar kunnen beleven). Wij zouden ook kunnen zeggen: tot doden en tot levenden.

Het Evangelie, dat is de blijde boodschap van God over Zijn Zoon Jezus Christus, is namelijk zowel tot zondaren als tot Christenen gericht. Het behelst niet alleen de algemene blijde boodschap voor verlorenen, doch het wendt zich óók tot de behoudenen in het bijzonder. Het verkondigt aan verlorenen, dat alle zondaars zalig kunnen worden, door te geloven in die boodschap. Bovendien leert het de Christenen hoe zij, die er volledig en consequent in geloven, zalig kunnen léven.

Omdat vele Christenen dit gedeelte van Christus blijde boodschap niet voldoende hebben leren kennen of de consequenties er van niet hebben aanvaard, draagt hun leven niet het stempel van godzaligheid. Zij leiden een leven van velerlei teleurstelling en blijven maar al te vaak verslaafd aan allerlei zonden. Dat is tegen Gods wil. En het is ook niet nodig, want Hij heeft de gelovige volkomen bekwaam gemaakt om als Christen te leven.

De rups en de vlinder.

Een Christen is nl. een wedergeboren mens met geheel andere capaciteiten, dan een niet-wedergeboren zondaar. Als echter een niet-wedergeborene in praktijk tracht te brengen hetgeen het Woord zegt tot wedergeborenen dan is hij te vergelijken met een rups, die als een vlinder wil vliegen. En zolang hij dat pogen niet staakt, kan hij onmogelijk behouden worden. Hij heeft gelezen en geprobeerd toe te passen, hetgeen niet voor hem bestemd is, noch van hem verlangd wordt.

Omgekeerd is dat evenzeer waar. Zolang een Christen zich in de eerste plaats bezig houdt met hetgeen het Woord van God leert over de toestand waarin zondaars verkeren, en dat op zichzelf toepast, zal hij als een zondaar zuchten en leven, en niet als een Christen. Een Christen heeft afgedaan met het leven van de rups, hij kan inderdaad als een vlinder, fladderend van bloem tot bloem, in het zonlicht Gods zich verblijden en verheugen.

De Schrift noemt de onwedergeborene een “natuurlijk” mens (in tegenstelling tot de wedergeborene, die “geestelijk” genoemd wordt 1Kor. 2:15) en zegt van hem:

“Maar …. de natuurlijke mens begrijpt niet de dingen, die des Geestes Gods zijn; want zij zijn hem dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden.” 1Kor. 2:14 info

Wat “de dingen, die des Geestes Gods zijn” omvatten, maakt het Woord van God duidelijk in de voorgaande verzen 9 en 10 van dit hoofdstuk, waar wij lezen:

“Hetgeen het oog niet heeft gezien en het oor niet heeft gehoord, en in het hart des mensen niet is opgeklommen, hetgeen God bereid heeft dien, die Hem liefhebben. Doch God heeft het ons geopenbaard door Zijn Geest; want de Geest onderzoekt alle dingen, ook de diepten Gods.” 1Kor. 2:9,10

Daaruit blijkt wel zeer duidelijk, dat hetgeen God in Zijn Woord openbaart omtrent de zaligheid, die zij, die geloven in Christus, ontvangen door de natuurlijke (onwedergeboren) mens niet kan worden verstaan. Hij begrijpt het niet!

Het Evangelie Gods bevat geen eisen, die God aan mensen stelt; het is voor alles de Goddelijke openbaring van het wezen van de Here Jezus Christus. Het verhaalt:

  • in de eerste plaats, wie Hij is en wat Hij gedaan heeft gedurende Zijn aardse leven;
  • in de tweede plaats, wat Hij volbracht heeft door Zijn dood en opstanding en
  • in de derde plaats, wat Hij nu doet, ” Nu Hij verrezen is en zit aan de rechterhand Gods”.

Het Evangelie een drievoudige openbaring.

Drieërlei openbaring dus: Zijn leven, Zijn sterven en opstaan en Zijn zitten aan de rechterhand Gods. Gedurende Zijn leven openbaarde Hij de rechtvaardigheid Gods, waarmede bekleed worden zij, wier ongerechtigheid Hij aan het Kruis droeg. In Zijn sterven boette Hij de ongerechtigheden van hen die in Hem geloven, en bevrijdde hen zodoende van de straf der zonde. Nú, ná Zijn opstanding, zit Hij aan de rechterhand Gods, om hen die geloven, te verlossen van de ongerechtigheid zelf. Wij hopen dit later Schriftuurlijk vast te stellen.

Vaak blijft de prediking over de persoon en het leven van de Here Jezus, die zich behoort uit te strekken over alles wat Hij gedaan heeft en wat Hij nu doet, beperkt tot de betekenis van Zijn lijden en sterven, waardoor zij zich hoofdzakelijk richt tot onbehoudenen.

Hoeveel rustiger zouden Gods kinderen echter leven, wanneer hun aandacht meer bepaald werd bij het leven van de Here Jezus. Hoeveel gelukkiger zouden zij zijn, wanneer zij de blijde tijding over de tegenwoordige werkzaamheid van “Christus Jezus gezeten aan de rechterhand der Majesteit in de hoogste hemelen” Hebr. 8:1 zouden begrijpen en aanvaarden!

Zoals ik reeds zeide, is de boodschap over Zijn lijden en sterven in de eerste plaats voor “zondaren”. Dat wil dus dit zeggen, dat zij voor wie deze boodschap bestemd is, zich als zodanig zullen moeten erkennen! Zegt de Heiland niet:

“Die gezond zijn hebben de medicijnmeester niet van node, maar die ziek zijn. Ik ben niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaren tot bekering.” Luk. 5:31-32

Dit herinnert mij aan de ervaring van een predikant, die nadat hij zijn beroep in een gemeente aanvaard had, weldra bemerkte, dat deze weliswaar bestond uit ogenschijnlijk beste, christelijke mensen, doch dat geen vruchten van een werkelijke bekering bij hen gezien werden. Hij verkondigde hun toen, dat zij “zondaars” waren. De ouderlingen der gemeente, hierover verwonderd, beklaagden zich. Hij antwoordde hun: “Ik dacht dat ik in een gemeente van Jezus Christus kwam, waarvan de leden wisten behouden te zijn, maar voorzover ik zien kan, zijn het louter “brave” mensen, terwijl het evangelie toch in de eerste plaats voor “zondaren” is bestemd! Ik tracht hun nu dus duidelijk te maken dat zij “zondaren” zijn en allereerst “bekering” van node hebben.”

Leest gij verkeerd?

Dit brengt mij weer terug bij het motto van dit artikel: “Hoe leest gij?” Als gij, onbekeerde lezer, nog geen rust en vrede gevonden hebt door de Here Jezus Christus, kan dat dan ook zijn, omdat gij verkeerd leest? Ik bedoel, dat gij leest hetgeen niet tot U gezegd wordt. Of leest gij, wat géén betrekking heeft op u als “natuurlijke” mens. Is het wel tot U doorgedrongen, dat de Heiland niet is gekomen om te roepen “rechtvaardigen”, maar “zondaren” tot bekering? ….. “Zondaren”, grote zowel als kleine! God legt het accent niet op de slechte capaciteiten van een zondaar en Hij stelt hem er evenmin voor verantwoordelijk, dat hij “in zonde werd geboren”. Hij is bereid hen allen, zowel de brave als de slechte te redden, mits zij geloven en aanvaarden, voor God “zondaars” te zijn. Voor godsdienstige en vrome mensen is dit gemakkelijk. Hij legt gaarne de vinger op de grootte en op de veelheid van zijn zonden en op het “berouw” hebben over zonde.

De Bijbel kent gelukkig zulke voorwaarden niet. God heeft maar één voorwaarde en deze is geloven in de boodschap over Zijn Zoon. Ik vroeg eens iemand of hij geloofde een zondaar te zijn. Zijn antwoord was: “Ik weet wel, dat ik een zondaar ben”. Mijn antwoord was: “Dat weten alle mensen, het is hun eigen bevinding; ze geloven het echter niet, omdat God het zegt. En zij bekommeren zich derhalve ook niet, om de noodlottige gevolgen van het blijven in de zonde, die Hij kenbaar heeft gemaakt. Daarom eten, drinken en slapen zij volkomen rustig. Doch als ze geloofden, geoordeelde zondaars te zijn omdat God het zegt, zouden zij onrustig worden en met recht!

Zeker, een mens kan weten een zondaar te zijn, zonder enige kennis van de Bijbel. Doch hij kan niet geloven een zondaar te zijn, buiten de Bijbel om. Weten, een zondaar te zijn is voor God niet genoeg. Eerst wanneer hij het gelooft, omdat God het zegt, kan Hij Zijn reddende hand tot hem uitstrekken.

Want ook hier geldt:

“zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen.” Hebr. 11:6

Dan kan hij óók geloven in de weg, die door God gegeven is, om verlost te worden. 1Joh. 2:2; 4:14 en Joh. 3:16

De zondaar, die zijn veroordeling leest in het Woord van God, wordt onrustig en angstig. Hij vreest de dood. Hij kan God niet verwarren met berouw. Berouw hebben is meer rooms dan bijbels. Een gelovige kan berouw hebben, een zondaar niet. Een zondaar krijgt spijt, zodra hij de gevolgen der zonden gaat beseffen en het tot hem doordringt, dat:

“…de bezoldiging der zonde de dood is.” Rom. 6:23

In de Bijbel lezen we niet, dat zondaars “zich overgeven”, “zich aan de Here geven” -info- 1*) of “het geloof aannemen” -info- 2*) . Dat zijn verwarrende onbijbelse uitdrukkingen.

Gods enige voorwaarde voor een zondaar om gered te worden is en blijft “geloof”. Geloven, dat wáár is wat God zegt, zowel van de zonde-toestand, als van de redding door Zijn eniggeboren Zoon:

“Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die Mijn Woord hoort en gelooft Hem, die Mij gezonden heeft, die heeft het eeuwige leven, en komt niet in de verdoemenis (het oordeel), maar is uit de dood overgegaan in het leven.” Joh. 5:24

Wedergeboorte

Door wedergeboorte gaat de mens van de dood over in het leven. Zijn verhouding tot God is nu een geheel andere geworden.

  • Eerst dood —> nu levend;
  • eerst een zondaar—> nu geen zondaar meer;
  • eerst een kind van Adam, —> nu een kind van God;
  • eerst buiten Christus, —> nu “in Christus”.

“Indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel: het oude is voorbijgegaan, zie, het is alles nieuw geworden.” 2 Kor. 5:17

De moeilijkheid is dat vele Christenen wel weten, dat dit alles zo is, doch dat zij het niet geloven. Zij betwijfelen in genen dele de waarheid van hetgeen de Schrift zegt, maar voor hen is dat alleen maar gezien vanuit Gods standpunt. Zij zeggen:

  • “Dat is Gods zijde van de dingen. Het is de rang, de “staat”, die God ons toekent; wij zijn echter nog maar dadelijk niet zo; wij moeten trachten zo te worden”. Verlammender leugen kon de satan Gods kinderen niet wijsmaken! Hier ligt de oorzaak van het stumperachtige leven van zovele kinderen Gods. Daarom vraag ik nog eens met klem: “Hoe leest gij?” Leest gij het Woord van God in geloof of in ongeloof?”

“Der zonde gestorven”

Laat mij trachten u mijn bedoeling duidelijk te maken. Het Woord van God leert ons, dat wij der zonde gestorven zijn. Rom. 6:2

“Wij zijn dan met Hem begraven -dit wetende, dat onze oude mens met Hem gekruisigd is. – Indien wij nu met Christus gestorven zijn, zo geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven.” Rom. 6:4-8

Natuurlijk is dit voor een heilig en rechtvaardig God wáár!

Toen Christus overgeleverd werd om onze zonden en stierf, was het voor God alsof wij overgeleverd werden om onze zonden en stierven, want Hij had zich met ons vereenzelvigd. Wij hebben dat niet ervaren, doch Christus wel. Toen wij geloofden in Hem als onze persoonlijke Verlosser en Zaligmaker werden wij door de Heilige Geest gedoopt in Zijn dood en opstanding. Dit is geen menselijke ervaring, doch een openbaring van Goddelijke waarheid. Wat onze oude mens, de natuurlijke mens, betreft zijn wij voor God gestorven en begraven, doch wij zijn óók herboren en met Christus opgestaan, opdat wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden.

Men zegt: zo ziet God het. Juist, maar God wil óók dat wij het zo zullen zien! Immers Romeinen 6:11 zegt:

“Alzo óók gijlieden, houdt het daarvoor (d.i. houdt er rekening mede), dat gij wel der zonde dood zijt, maar Gode levende zijt in Christus Jezus, onzen Here” Rom.6:11

D.w.z. wij moeten geloven, dat wij -wat onze oude mens betreft – gestorven zijn en dat wij nu dus de nieuwe mens mogen en kunnen aanvaarden. Dat is hetgeen de apostel ook bedoelt in Efeze 4:22-24:

“Te weten dat gij zoudt afleggen – de oude mens – en de nieuwe mens aandoen, die naar God geschapen is in ware rechtvaardigheid en heiligheid.” Ef. 4:22-24

Wij kunnen alleen “afleggen” en “aandoen” door te geloven, dat wij der zonde gestorven zijn en Gode levende geworden. Als de Geest van God zich in Zijn Woord richt tot ons Christenen, wendt Hij zich dan tot de oude mens of tot de nieuwe mens? Het antwoord ligt voor de hand, want onze oude mens bestaat voor God niet meer. Ook al willen wij het niet aanvaarden, voor God blijft het desniettemin onomstotelijk waar. Het Woord van God richt zich – waar het tot behoudenen spreekt- tot de wedergeboren mens.

Die nieuwe, wedergeboren mens, de Christen, is een nieuw schepsel:

“het oude is voorbijgegaan, zie het is alles nieuw geworden”. 2 Kor. 5:17

Daarom zegt de apostel in Romeinen 6:17, 18:

“Maar Gode zij dank, dat gij wel dienstknechten der zonde waart (dus nu niet meer), maar dat gij nu van harte (d.i. “vanzelfsprekend”) gehoorzaam geworden zijt aan het voorbeeld der leer, tot hetwelk gij overgegeven zijt en vrijgemaakt zijnde van de zonde, zijt gij gemaakt dienstknechten der gerechtigheid”. Rom.6:1 7,18

Nog eens vraag ik: “Hoe leest gij?” Leest gij, alsof deze dingen gezegd worden tot U, zoals gij U voelt en kent? Of leest gij deze Goddelijke openbaring in het geloof?

Streeft gij er naar?

In het eerste geval leest gij het Woord van God, als ’t ware met één oog, terwijl gij tegelijkertijd met het andere oog uw innerlijke onmacht gadeslaat, uw zondig bewustzijn, uw wereldgezindheid, uw natuurlijke onwil, kortom uw “oude mens”. Gij leest hoe God het hebben wil, maar innerlijk koestert gij de overtuiging, dat gij niet in staat zijt er iets van terecht te brengen. Gij poogt u tevreden te stellen met een “trachten en streven” naar hetgeen gij meent, dat God u als een voorbeeld voor ogen stelt; gij wilt eenvoudig niet geloven, dat gij voor God heilig en onberispelijk zijt in Christus!

Dat “trachten en streven” wordt dan een grote teleurstelling. Gij bidt dat God u helpt en Hij helpt niet. Uw juk is niet zacht en uw last is niet licht. Gij gelooft niet, dat gij (uw oude mens) gestorven zijt, gij gelooft niet, dat gij in dezelfde toestand verkeert als Paulus in Galaten 2:20; dat is naar uw gedachte Gods zijde; gij moet, meent ge, dat “trachten” waar te maken. Maar het zal u nooit gelukken al doet gij nog zo uw best. Gij hebt gelezen hoe God het wil, maar innerlijk verzet gij u er tegen “eenswillend” met God te zijn!

Gelooft gij het?

In het tweede geval echter, als gij het Woord van God leest in het geloof, dan spreekt het tot de nieuwe mens, d.i. tot Christus-in-U, want Hij is het eeuwige leven en dat, Zijn leven, is in elke gelovige. Christus heeft niet een leven voor Zich en een ander leven voor u; neen zoals het leven in uw hoofd hetzelfde leven is als in uw lichaam, zo is ook het leven van Christus ons Hoofd hetzelfde leven, dat in ons Zijn lichaam is; hetzelfde leven, dat in u en in mij is.

Het is als bij de wijnstok, waar óók éénzelfde leven door de stam en ranken stroomt. Leest gij Gods Woord in het geloof, dan ziet gij uw menselijke natuur als gedood: gij hebt het oordeel dat God aan u voltrokken heeft met de kruisiging van Jezus Christus aanvaard, gij zijt “opnieuw geboren” en “der Goddelijke natuur deelachtig geworden”, zodat gij Hem kunt verstaan en begrijpen! Gij gelooft in de waarheid van 1 Johannes 5:20, “dat ons het verstand gegeven is den Waarachtige te kennen”.

Het Woord richt zich nu tot de gelovige, die vrijgemaakt is van de zonde, die van harte gehoorzaam is, die een dienstknecht der gerechtigheid is. Dat geloof “behaagt Gode” en Zijn Geest maakt het leven van Christus-in-ons actief. Gij zijt “eenswillend” met God geworden!

Wij geloven, dat onze zonden vergeven zijn, dat wij gerechtvaardigd zijn van onze zonden, dat wij bekleed zijn met de rechtvaardigheid Gods, dat wij ’t eeuwige leven hebben, dat wij der Goddelijke natuur deel­achtig zijn.

Waarom zouden wij ons dan niet wapenen met de gedachte dat wij vrijgemaakt zijn van de zonde, dat wij nu “van harte” gehoorzaam zijn, dat wij dienstknechten der gerechtigheid zijn? Het ene is evenzeer een vrucht van de dood en opstanding van onze Heiland als ’t andere.

Wij geloven het leven van Christus in ons te hebben!

Waarom zouden wij dan niet geloven in de mogelijkheden van dat leven en ze in toepassing brengen, “eenswillend” met God? Als wij geloven hoe God ons ziet en waartoe Hij ons “bekwaam heeft gemaakt” dan wordt metterdaad Galaten 2:20 in ons dagelijks leven zichtbaar:

“Ik (oude mens) ben met Christus gekruisigd; en ik (nieuwe mens) leef, doch niet meer ik (oude mens), maar Christus leeft in mij (nieuwe mens).” Gal. 2:20

Dan wordt ook waar in ons leven wat hij verder zegt:

“en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods, die mij liefgehad heeft en Zichzelven voor mij overgegeven heeft.”

Dan vallen de onbekwaamheid, de onmacht en de onwil van de oude mens weg, omdat wij geloven met Christus gestorven en met Hem opgewekt te zijn. Wij worden (om met Jakobus te spreken)

“daders des woords”, “daders des werks,” Jak. 1:22-25
doende “werken der bekering waardig.” Hand. 26:20

Door: K. Rozendal 1950

https://www.bijbelspanorama.nl/  https://www.bijbelstudie.nl/