DEEL 3: DE WEG VAN ZIJN VERHOGING

De Heere Jezus had vanuit de Schriften geleerd welke ‘lijdensweg‘ Hem te wachten stond. Maar Hij wist ook vanuit dezelfde Schriften dat God Hem uit de dood zou opwekken en Hem als Zijn Zoon aan zou aanstellen. De Heere Jezus ging dus lijdzaam, in geloof, deze weg. Ook Hij kende, omdat Hij mens was, angst voor het lijden en sterven dat Hem te wachten stond. Dit blijkt wel uit het schriftgedeelte waar Hij, vlak voor Zijn gevangenneming, bidt tot God:

“En met Zich nemende Petrus, en de twee zonen van Zebedeus, begon Hij droevig en zeer beangst te worden. Toen zeide Hij tot hen: Mijn ziel is geheel bedroefd tot den dood toe; blijft hier en waakt met Mij. En een weinig voortgegaan zijnde, viel Hij op Zijn aangezicht, biddende en zeggende: Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat dezen drinkbeker van Mij voorbijgaan? doch niet, gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt. Math.26:37-39 info

Ook de apostel Paulus geeft hier commentaar op in zijn brief aan de Hebreeën:

“Die in de dagen Zijns vleses, gebeden en smekingen tot Dengene, Die Hem uit den dood kon verlossen, met sterke roeping en tranen geofferd hebbende, en verhoord zijnde uit de vreze. Hoewel Hij de Zoon was, nochtans gehoorzaamheid geleerd heeft, uit hetgeen Hij heeft geleden. Hebr 5:7-8

De Heere Jezus heeft gehoorzaamheid geleerd heeft uit hetgeen Hij heeft geleden, ondanks het feit dat Hij was voorbestemd om de Zoon te worden. Omdat Hij als gelovige deze weg ging, heeft God Hem uit de dood opgewekt en Hem uitermate verhoogd. Het gedeelte uit Filippensen waar de ‘weg van vernedering‘wordt gevolgd door ‘de weg van verhoging‘ zegt dan ook:

“Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd, en heeft Hem een Naam gegeven, welke boven allen naam is; Opdat in de Naam van Jezus zich zou buigen alle knie dergenen, die in den hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn. En alle tong zou belijden, dat Jezus Christus de Heere zij, tot heerlijkheid Gods des Vaders”. Filippensen 2:9-11


De weg van verhoging

Door deze weg van vernedering en verhoging is de Heere Jezus dus de Heere Jezus Christus geworden. In Zijn nieuwe positie als de Christus, waarin de Vader Hem heeft gesteld, komen de genoemde titels ‘Zoon des mensen‘,‘Zoon van Abraham‘, “Zoon van David‘ en “Zoon van God‘ pas volledig tot hun recht.

Heere Jezus Christus: de Zoon (de Erfgenaam)

We zullen aan de hand van verschillende Schriftplaatsen deze vier titels onderzoeken en bekijken wat de ware betekenissen van deze posities zijn. Ook zal het hierbij nog weer extra duidelijk worden op wie deze titels nu daadwerkelijk van toepassing zijn, namelijk op ‘de Christus‘ (in het Hebreeuws genaamd ‘de Messias‘).

De Heere Jezus Christus: de Zoon des mensen (= Zoon (erfgenaam) van Adam

In het evangelie van Lukas wordt voor ons de lijn van afstamming tot op Adam opgesomd. Hieruit kunnen we afleiden dat Jezus van Nazareth op papier (volgens de wet) afstamde van Adam. We kunnen dus stellen dat Hij de erfgenaam was van Adam. Volgens de Schriften was Hij dus de ‘Zoon van Adam‘. Deze Hebreeuwse term ‘ben ha-Adam‘ wordt in het Nieuwe Testament naar het Grieks vertaald met ‘Zoon des mensen‘.

Aangezien Adam werd geroepen om de aarde te onderwerpen, en er heerschappij over te voeren. Deze opdracht ging over op zijn erfgenamen. Deze hadden, evenals Adam zelf, gefaald in het uitvoeren van deze opdracht. De Heere Jezus had dus volgens deze lijn van afstamming het recht om deze opdracht aan te pakken en zichzelf als ‘Zoon des mensen‘ op te werpen. Hij was in feite de laatste Adam, die kwam om de wil van God te doen. Hij zou de aarde onderwerpen en over haar heersen.

Heere Jezus Christus: de Zoon van Adam

De Heere Jezus gebruikte deze titel – in tegenstelling tot de drie andere – zelf vele malen. In de vier evangeliën komt deze term zo’n tachtig keer voor. We kunnen van deze titel ‘Zoon des Mensen‘ zeggen dat hij van toepassing was op beide posities: zowel de positie als Dienstknecht en de latere positie als de Zoon.

Jezus en Zijn positie als de “Zoon des mensen”

Hier een aantal voorbeelden van teksten waarin deze titel gebruikt wordt, en waar hij van toepassing is op de Heere Jezus, die Zijn werk kwam doen als Dienstknecht van God:

“De Zoon des mensen is gekomen, etende en drinkende, en zij zeggen: Ziet daar, een Mens, Die een vraat en wijnzuiper is, een Vriend van tollenaren en zondaren. Doch de Wijsheid is gerechtvaardigd geworden van Haar kinderen”. Math. 11:19

“Legt gij deze woorden in uw oren: Want de Zoon des mensen zal overgeleverd worden in der mensen handen. Maar zij verstonden dit woord niet, en het was voor hen verborgen, alzo dat zij het niet begrepen; en zij vreesden van dat woord Hem te vragen”. Lukas 9:44-45

“En als zij in Galilea verkeerden, zeide Jezus tot hen: De Zoon des mensen zal overgeleverd worden in de handen der mensen; En zij zullen Hem doden, en ten derden dage zal Hij opgewekt worden. En zij werden zeer bedroefd”. Math. 17:22-23

“Maar Hij antwoordde en zeide tot hen: Het boos en overspelig geslacht verzoekt een teken; en hun zal geen teken gegeven worden, dan het teken van Jonas, den profeet. Want gelijk Jonas drie dagen en drie nachten was in den buik van den walvis, alzo zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten wezen in het hart der aarde”. Math. 12:39-40

“En als zij van de berg afkwamen, gebood hun Jezus, zeggende: Zegt niemand dit gezicht, totdat de Zoon des mensen zal opgestaan zijn uit de doden. En Zijn discipelen vraagden Hem, zeggende: Wat zeggen dan de Schriftgeleerden, dat Elias eerst moet komen? Doch Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Elias zal wel eerst komen, en alles weder oprichten. Maar Ik zeg u, dat Elias nu gekomen is, en zij hebben hem niet gekend; doch zij hebben aan hem gedaan, al wat zij hebben gewild; alzo zal ook de Zoon des mensen van hen lijden”. Math. 17:9-12

“En Jezus, opgaande naar Jeruzalem, nam tot Zich de twaalf discipelen alleen op de weg, en zeide tot hen: Ziet, wij gaan op naar Jeruzalem, en de Zoon des mensen zal den overpriesteren en Schriftgeleerden overgeleverd worden, en zij zullen Hem ter dood veroordelen; En zij zullen Hem den heidenen overleveren, om Hem te bespotten en te geselen, en te kruisigen; en ten derden dage zal Hij weder opstaan”. Math. 20:17-19

Dit zijn enkele Schriftplaatsen waar het lijden en sterven dat op de Zoon des mensen zou komen worden aangehaald, in vele gevallen door de Heere Jezus die daarbij Schriftplaatsen uit het Oude Testament citeerde.

Uit de Bijbel blijkt dus dat Jezus tijdens Zijn aardse optreden de Zoon des mensen was, en dat Hij kwam om de wil van God te doen. Uit deze teksten blijkt ook dat de Heere Jezus wist, en er ook op vertrouwde (Hij geloofde wat God in het Oude Testament beloofd had) dat Hij op de derde dag weer zou opstaan uit de dood.

Christus en Zijn positie als de “Zoon des mensen”

Een deel van de Schriftplaatsen waar de titel ‘Zoon des mensen’ voorkomt is van toepassing op de positie na Zijn dood en opstanding. Dit blijkt uit de context van deze gedeeltes. Zodra er gesproken wordt van de Zoon des mensen komende in Zijn heerlijkheid, dan betekent dit dat Hij reeds Zijn verhoogde positie heeft ontvangen.

“Want de Zoon des mensen zal komen in de heerlijkheid Zijns Vaders, met Zijn engelen, en alsdan zal Hij een iegelijk vergelden naar zijn doen. Voorwaar zeg Ik u: Er zijn sommigen van die hier staan, dewelke den dood niet smaken zullen, totdat zij den Zoon des mensen zullen hebben zien komen in Zijn Koninkrijk”. Math. 16:27-28

“De Zoon des mensen zal Zijn engelen uitzenden, en zij zullen uit Zijn Koninkrijk vergaderen al de ergernissen, en degenen, die de ongerechtigheid doen; En zullen dezelve in den vurigen oven werpen; daar zal wening zijn en knersing der tanden. Dan zullen de rechtvaardigen blinken, gelijk de zon, in het Koninkrijk huns Vaders. Die oren heeft om te horen, die hore”. Math. 13:41-42

“En terstond na de verdrukking dier dagen, zal de zon verduisterd worden, en de maan zal haar schijnsel niet geven, en de sterren zullen van den hemel vallen, en de krachten der hemelen zullen bewogen worden. En alsdan zal in den hemel verschijnen het teken van den Zoon des mensen; en dan zullen al de geslachten der aarde wenen, en zullen den Zoon des mensen zien, komende op de wolken des hemels, met grote kracht en heerlijkheid. En Hij zal Zijn engelen uitzenden met een bazuin van groot geluid, en zij zullen Zijn uitverkorenen bijeenvergaderen uit de vier winden, van het ene uiterste der hemelen tot het andere uiterste derzelve”. Math. 24:29-31

Een mooie samenvatting hiervan is de korte uiteenzetting die de Heere Jezus, in Zijn verheerlijkte positie als de Christus, geeft aan de Emmaüsgangers. Deze twee Emmaüsgangers waren de afspiegeling van zovele ‘gelovigen’ uit die tijd, zij waren “onverstandigen en tragen van hart , om te geloven al hetgeen de profeten gesproken hebben” Lukas 24:25-27. Zij geloofden maar een gedeelte uit het Oude Testament en misten dus deze uitspraken. Hij legt aan hen uit dat Diegene die nu de Christus is, eerst zou moeten lijden, sterven en op de derde dag zou opstaan.

“En Hij zeide tot hen: Dit zijn de woorden, die Ik tot u sprak, als Ik nog met u was, namelijk dat het alles moest vervuld worden, wat van Mij geschreven is in de Wet van Mozes, en de Profeten, en Psalmen. Toen opende Hij hun verstand, opdat zij de Schriften verstonden. En zeide tot hen: Alzo is er geschreven, en alzo moest de Christus lijden, en van de doden opstaan ten derden dage. En in Zijn Naam gepredikt worden bekering en vergeving der zonden, onder alle volken, beginnende van Jeruzalem. En gij zijt getuigen van deze dingen. En ziet, Ik zende de belofte Mijns Vaders op u; maar blijft gij in de stad Jeruzalem, totdat gij zult aangedaan zijn met kracht uit de hoogte”. Lukas 24: 44-49

Een van de Schriftgedeelten waarop hier wordt gedoeld en waaruit de Heere Jezus Zijn kracht haalde, was het gedeelte van Jesaja 53, waar deze weg van vernedering, lijden en sterven wordt voortgezet met Zijn opstanding en de verhoogde positie die Hij zou krijgen:

1“Wie heeft onze prediking geloofd, en aan wien is de arm des HEEREN geopenbaard? Want Hij is als een rijsje voor Zijn aangezicht opgeschoten, en als een wortel uit een dorre aarde;
2 Hij had geen gedaante noch heerlijkheid; als wij Hem aanzagen, zo was er geen gestalte, dat wij Hem zouden begeerd hebben.
3 Hij was veracht, en de onwaardigste onder de mensen, een Man van smarten, en verzocht in krankheid; en een iegelijk was als verbergende het aangezicht voor Hem; Hij was veracht, en wij hebben Hem niet geacht.
4 Waarlijk, Hij heeft onze krankheden op Zich genomen, en onze smarten heeft Hij gedragen; doch wij achtten Hem, dat Hij geplaagd, van God geslagen en verdrukt was.
5 Maar Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld; de straf, die ons den vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is ons genezing geworden.
6 Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons een iegelijk naar zijn weg; doch de HEERE heeft onzer aller ongerechtigheid op Hem doen aanlopen.
7 Als dezelve geëist werd, toen werd Hij verdrukt; doch Hij deed Zijn mond niet open; als een lam werd Hij ter slachting geleid, en als een schaap, dat stom is voor het aangezicht zijner scheerders, alzo deed Hij Zijn mond niet open.
8 Hij is uit den angst en uit het gericht weggenomen; en wie zal Zijn leeftijd uitspreken? Want Hij is afgesneden uit het land der levenden; om de overtreding Mijns volks is de plage op Hem geweest.
9 En men heeft Zijn graf bij de goddelozen gesteld, en Hij is bij den rijke in Zijn dood geweest, omdat Hij geen onrecht gedaan heeft, noch bedrog in Zijn mond geweest is.
10 Doch het behaagde den HEERE Hem te verbrijzelen; Hij heeft Hem krank gemaakt; als Zijn ziel Zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zo zal Hij zaad zien, Hij zal de dagen verlengen; en het welbehagen des HEEREN zal door Zijn hand gelukkiglijk voortgaan.
11 Om den arbeid Zijner ziel zal Hij het zien, en verzadigd worden; door Zijn kennis zal Mijn Knecht, de Rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, want Hij zal hun ongerechtigheden dragen.
12 Daarom zal Ik Hem een deel geven van velen, en Hij zal de machtigen als een roof delen, omdat Hij Zijn ziel uitgestort heeft in den dood, en met de overtreders is geteld geweest, en Hij veler zonden gedragen heeft, en voor de overtreders gebeden heeft”. Jesaja 53: 1-12

Door Zijn geloof in deze en soortgelijke Schriftplaatsen kon de Heere Jezus zeggen:

“Gelijk de Zoon des mensen niet is gekomen om gediend te worden, maar om te dienen, en Zijn ziel te geven tot een rantsoen voor velen.” Math. 20:28

Met het oog op de toekomst van de Zoon des mensen wordt door de Heere Jezus gezegd dat zij, die Hem zouden volgen in de wedergeboorte, betrokken zouden worden bij het voeren van heerschappij over de 12 geslachten Israëls.

“En Jezus zeide tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, dat gij, die Mij gevolgd zijt, in de wedergeboorte, wanneer de Zoon des mensen zal gezeten zijn op den troon Zijner heerlijkheid, dat gij ook zult zitten op twaalf tronen, oordelende de twaalf geslachten Israëls.” Math. 19:28

De Heere Jezus doelt hierbij op de positie die de Gemeente zal innemen na de opname der Gemeente.

Voor verdere studies over het volbrachte, huidige en toekomende werk van de Zoon des mensen verwijzen wij naar de volgende Bijbelstudies :

De Heere Jezus Christus: de Zoon van Abraham.

In de geslachtsrekening in Mattheüs 1 wordt de Heere Jezus Christus genoemd ‘de Zoon van Abraham’. Als de erfgenaam van Abraham werd de Heere Jezus Christus erfgenaam van de belofte die God aan Abraham had gedaan.

Heere Jezus Christus: de Zoon van Abraham

De Heere sloot met de gelovige Abraham een verbond waarin Hij zwoer dat Abraham, ondanks dat hij nog kinderloos was, hij zou worden ‘een vader van menigte der volken’. Abraham stond dus aan het begin van deze familie.

“En uw naam zal niet meer genoemd worden Abram; maar uw naam zal wezen Abraham; want Ik heb u gesteld tot een vader van menigte der volken. En Ik zal u gans zeer vruchtbaar maken, en Ik zal u tot volken stellen, en koningen zullen uit u voortkomen. En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u, en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God, en uw zaad na u. En Ik zal u, en uw zaad na u, het land uwer vreemdelingschappen geven, het gehele land Kanaan, tot eeuwige bezitting; en Ik zal hun tot een God zijn. Voorts zeide God tot Abraham: Gij nu zult Mijn verbond houden, gij, en uw zaad na u, in hun geslachten”. Genesis. 17:5-9

De belofte aan Abraham bestond o.a. uit het erfelijk in bezit krijgen van het land Kanaän. Dit land zou de Heere hem geven, zoals blijkt uit vers 8 van Genesis 17 :”Ik zal u, en uw zaad na u, het land uwer vreemdelingschappen geven, het gehele land Kanaän, tot eeuwige bezitting; en Ik zal hun tot een God zijn”. Deze belofte werd ook doorgegeven op de zoon van Abraham, namelijk Izak:

“En er was honger in dat land, behalve den eerste honger, die in de dagen van Abraham geweest was; daarom toog Izak tot Abimelech, de koning der Filistijnen, naar Gerar. En de HEERE verscheen hem en zeide: Trek niet af naar Egypte; woon in het land, dat Ik u aanzeggen zal; Woon als vreemdeling in dat land, en Ik zal met u zijn, en zal u zegenen; want aan u en uw zaad zal Ik al deze landen geven, en Ik zal den eed bevestigen, dien Ik Abraham uw vader gezworen heb. En Ik zal uw zaad vermenigvuldigen, als de sterren des hemels, en zal aan uw zaad al deze landen geven; en in uw zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde, Daarom dat Abraham Mijn stem gehoorzaam geweest is, en heeft onderhouden Mijn bevel, Mijn geboden, Mijn inzettingen en Mijn wetten. Alzo woonde Izak te Gerar”. Genesis 26: 1-6

Net zoals zijn vader Abraham woonde Izak ook als vreemdeling in dat land Kanaän. Ondanks dat de Heere het hen en hun zaad had beloofd, verbleven zij als vreemdelingen in dit land. In het Nieuwe Testament legt de schrijver van de brief aan de Hebreeën uit waarom Abraham, Izak en Jakob geen rechten lieten gelden op dit beloofde land, maar er woonden in tenten, alsof zij op doorreis waren:

“Door het geloof is Abraham, geroepen zijnde, gehoorzaam geweest, om uit te gaan naar de plaats, die hij tot een erfdeel ontvangen zou; en hij is uitgegaan, niet wetende, waar hij komen zou. Door het geloof is hij een inwoner geweest in het land der belofte, als in een vreemd land, en heeft in tabernakelen gewoond met Izak en Jakob, die mede-erfgenamen waren derzelfde belofte. Want hij verwachtte de stad, die fondamenten heeft, welker Kunstenaar en Bouwmeester God is”. Hebr. 11: 8-10

En vers 13 vervolgd hiermee zeggende:

“Deze allen zijn in het geloof gestorven, de beloften niet verkregen hebbende, maar hebben dezelve van verre gezien, en geloofd, en omhelsd, en hebben beleden, dat zij gasten en vreemdelingen op de aarde waren”. Hebr. 11: 13

Abraham wist dat hij pas in de toekomst dit land erfelijk zou bezitten. De genoemde ‘stad, die fundamenten heeft’ is dus gewoon de nieuwe schepping waaraan Abraham deel zou krijgen. En dit niet door zijn werken, maar door zijn geloof! Net als Abraham krijgen ook diegenen die ‘Abrahams zaad’ zijn, recht op deze beloften. Dit houdt dus in dat iedere gelovige die in de tijd van het Oude Testament een gelovige was, en gehoorzaam was aan het Woord van God, deel kreeg aan de belofte van Abraham.

“Gelijkerwijs Abraham Gode geloofd heeft, en het is hem tot rechtvaardigheid gerekend; Zo verstaat gij dan, dat degenen, die uit het geloof zijn, Abrahams kinderen zijn. En de Schrift, te voren ziende, dat God de heidenen uit het geloof zou rechtvaardigen, heeft te voren aan Abraham het Evangelie verkondigd, zeggende: In u zullen al de volken gezegend worden. Zo dan, die uit het geloof zijn, worden gezegend met den gelovigen Abraham”. Galaten 3 : 6-9

Deze belofte aan Abraham werd echter vervuld toen het Ware Zaad (enkelvoud) de weg van dood en opstanding was gegaan. De Heere Jezus ging deze weg. En in Zijn positie als de Christus is Hij ook het Ware Zaad van Abraham of, zoals in Mattheüs 1 vers 1: ‘Jezus Christus de Zoon van Abraham’. De Heere Jezus Christus is de eersteling van de nieuwe schepping, die aan Abraham werd beloofd.

“Nu zo zijn de beloftenissen tot Abraham en zijn zaad gesproken. Hij zegt niet: En den zaden, als van velen; maar als van één: En uw zade; hetwelk is Christus“. Galaten 3 : 16

Abraham leefde in geloof en verwachting van de komst van de Messias ofwel de Christus. Hij vertrouwde op de belofte dat God hem door deze Messias (zijn Zaad) zou leiden naar de beloofde erfenis, de nieuwe schepping. Op deze wijze kregen de gelovigen in het Oude Testament de belofte dat zij in de toekomst ‘kinderen Gods’ zouden worden. Het lag voor hen in de toekomst, omdat de weg van wedergeboorte nog niet was geopend. Nu, na de opstanding van de Heere Jezus Christus, wordt tot ons gelovigen gezegd ….. “gij zijt allen kinderen Gods” Voor ons geldt dat wij direct de verse en levende weg kunnen bewandelen en tijdens ons oude leven al deel kunnen krijgen aan deze beloften, die zijn gedaan aan Abraham.

“Want gij zijt allen kinderen Gods door het geloof in Christus Jezus. Want zovelen als gij in Christus gedoopt zijt, hebt gij Christus aangedaan. Daarin is noch Jood noch Griek; daarin is noch dienstbare noch vrije; daarin is geen man en vrouw; want gij allen zijt één in Christus Jezus. En indien gij van Christus zijt, zo zijt gij dan Abrahams zaad, en naar de beloftenis erfgenamen.”. Galaten 3 : 26-29

In deze positie als de Zoon van Abraham krijgt de Heere Jezus Christus dus macht over de nieuwe schepping, zoals de Heere die al aan Abraham had beloofd in Genesis 22 : 18 : “en uw zaad zal de poorten zijner vijanden erfelijk bezitten. En in uw zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde”. Dit was niet mogelijk onder de situatie zoals deze nu zichtbaar is, namelijk in deze oude, gevallen schepping, maar het werd mogelijk omdat God in Christus een nieuwe schepping is begonnen.


Deze Bijbelse uiteenzetting over de Naam “Heere Jezus Christus” is uitgewerkt in vier delen Heeft u deel 1 of deel 2 gemist dan kunt u deze hier selecteren.
Om verder te lezen selecteert u deel 4 van dit onderwerp.

Wie was en is de Heere Jezus Christus?

https://www.bijbelspanorama.nl/

https://www.bijbelstudie.nl/